Het geslaagde ‘Canarisoep-intermezzo’

Carbo boek Wonderbaarlijk.indd raadselziekte

Toegeschreven naar het symposium binnenkort voor artsen en verpleegkundigen over Lewy Body dementie in Dendermonde bij Brussel (alwaar gastspreker) verschijnt binnenkort het boek ‘Raadselziekte’. Met als subtitel: ‘Het venijn van Lewy Body’. De deelnemers aan het symposium zullen na afloop over een exemplaar komen te beschikken. Dat regelt het organiserende Expertisecentrum Dementie Meander. Geen dag dezelfde met de aandoening Lewy Body. Ongrijpbaar. Onbegrijpelijk. En zo weinig nog over bekend. Een merkwaardige cocktail van narigheid. Maar niet bij de pakken neerzitten. De schouders eronder. In ‘Raadselziekte’ veel aandacht voor de avonturen op en rond het geweldige vakantieadres Cajou in de Belgische badplaats De Panne op de grens met Frankrijk. Ellen werd er bij 32 graden tot in de zee gereden met een voertuig op rupsbanden van de reddingsbrigade. Alle wedstrijden van de Rode Duivels op het WK van afgelopen voorjaar en zomer bekeken op het strand van De Panne. Het grote verschil tussen de Belgen en de Nederlanders? Wij zingen bij een overwinning meteen blufferig ‘We are the champions’, zij discostampen veel bescheidener op ‘Let is be’. Schitterende zomeravonden. ‘Raadselziekte’ kent relativering en ironie, op blote voeten met blaren als een armoedzaaier door de straten van Brussel. Gloeiendheet asfalt. Veel zon. Zonnecrème. Bruine lijven en culinair genot. Kikkerbilletjes en gebakken ganzenlever. In ‘Raadselziekte’ ook de zorg om Ellen tijdens de tweede hittegolf van 2018. Ze was er in augustus bijna geweest, zo leek. De auteur die zo boos op de huisarts en diens assistentes was dat hij bijna een vreemde werd voor zijn eigen tong. Fotografe Annelies Verhelst over de nieuwste spruit in de boekenserie over het omgaan met parkinson en Lewy Body dementie: ‘Ik las je gevecht tegen de huisarts, echt ongelooflijk, ongelooflijk hoe ons zorgsysteem werkt, en hoeveel onbekwame mensen erin ronddwalen.’ In ‘Raadselziekte’ de gang naar het Medisch Tuchtcollege. De gewraakte huisarts hoeft niet aan het kruis, maar hij verdient wel een berisping. Een tik op de gevoelige vingers. Als laakbaar laks. Zo ga je niet met ernstig zieke patiënten om. De nieuwe bundel omvat 165 pagina’s en is rijk aan actuele illustraties. Het boek gaat in print 21 euro kosten. Het is ook voor de e-reader beschikbaar. Allereerst daarvoor. Eerder dit jaar verscheen ‘Wonderbaarlijk toch!’ Subtitel: ‘En weer een verjaardag in De Panne’. Die uitgave gold vooral als een liber amicorum. Op 1 november 2018 is Ellen alweer twee jaar weg uit het verpleeghuis. Twee jaar intussen alweer fulltime thuis. Geen problematische nachten, nog steeds niet. Er is een organisatie rond Ellen gevormd die loopt als een Zwitsers horloge. Precisiewerk. Elke dag weer. De nieuwe huisarts, de tandarts, de fysiotherapeuten, de dementieconsulent, de schoonheidsspecialiste, de pedicure, de kapper en niet te vergeten het kwartet aan verzorgenden in de thuissituatie: allemaal spreken ze hun verwondering uit. Terecht. Ellen vecht voor wat ze waard is en ziet er nog altijd piekfijn gekleed en majesteitelijk uit. Ach ja, ze wordt natuurlijk nooit meer beter, maar samen met haar entourage wordt er van het leven nog steeds gemaakt wat er van te maken valt. Eind oktober wordt gevierd dat Ellen twee jaar weg is uit het verpleeghuis. Dat gebeurt in twee groepen van twaalf personen. Opnieuw is de catering in handen van Elly en Ber Wolf. Kaarsen aan. In huis en in voor- en achtertuin. Alsof het nu al Kerst is sprak een buurvrouw tijdens een voorprogramma. Ja en? Nou en? Sfeer van huiselijkheid en warmte. Sfeer van geborgenheid en liefde. Buiten kou en regen. Buiten onstuimig. Binnen de gemoedelijkheid en gezelligheid. Vriendin Maggy: ‘Ik zie er altijd weer naar uit. Mooie vriendschappen.’ Jan van Ewijk: ‘Je verwacht niet meer met Ellen te kunnen communiceren maar dat blijkt wel zo te zijn. Ze praat met haar ogen en haar wenkbrauwen. Ongelofelijk. Prachtige bijeenkomsten zijn het rond Ellen.’ Fysiotherapeute Dorothy: ‘Het is geweldig dit van zo nabij mee te maken. Zo leerzaam.’ De coverfoto van ‘Wonderbaarlijk toch!’ werd gemaakt door Diana Sharifi. De coverfoto van ‘Raadselziekte’ is van Annelies Verhelst. ‘Ik woon nu in een piepklein huisje recht tegenover het Centraal Station van Amsterdam. Werelds! Zo chique!’ Ze blijft met Ellen meeleven. ‘Ik vind haar zo moedig.’ Annelies is een oud-studente die in Paramaribo bij de Ware Tijd de fotoredactie smoel gaf. Jonge mensen, zoals Annelies Verhelst, op ons eigen concertpodium. Een student geneeskunde vijfdejaars (specialisatie de ziekte van Parkinson en de daaruit voortgekomen dementie) wil het geschrevene van de afgelopen jaren over Ellen gebruiken voor zijn afstuderen. Deze Vincent meldde zich onlangs via de Alzheimerstichting. Zo ook kwam Dendermonde ons voor hun symposium op het spoor. De student geneeskunde: ‘Het eerste boek van u dat ik onder ogen kreeg, heb ik in één ruk van kaft tot kaft gelezen. Eigenlijk moest ik blokken voor een tentamen, maar ik kon het boek niet wegleggen.’ Een mooi compliment van de geneeskundestudent. Zoals ook de reactie uit Dendermonde ons deugd doet: ‘Wat een verschrikkelijk mooie uitgave is ‘Raadselziekte’ geworden – die gaan we onder de bezoekers van ons symposium verspreiden. We geven u bovendien in de congreshal een stand voor uw eerdere boeken.’  

‘Schrijf jij?’ ‘Ja Ellen ik schrijf. Ik schrijf over jou en over ons. Geen taboe als het om dementie gaat. Niet accepteren dat sommigen op straat bij het gedag zeggen wel mijn naam roepen maar die van jou niet. Alsof je al niet meer bestaat. Of is het onhandigheid? En beluister maar eens de reactie van de vijfdejaars student geneeskunde. (Zijn tentamen liep goed af). En luister ook eens naar wat ze ons uit België laten weten. Er moet veel meer bekendheid over Lewy Body komen. Meer deskundigheid is ook vereist. En zo’n verzuim van de huisarts, dat zou een Medisch Tuchtcollege in het belang van de volksgezondheid niet moeten pikken. En de Inspectie al evenmin. Moeten we naderhand concluderen dat de slager zijn eigen vlees keurde? We wachten maar af. 

 

Open brief aan het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.

Ik zie af van een hoorzitting. Oordeelt u maar op basis van de toegezonden stukken. Ik ben al jaren mantelzorger. Ik heb mijn vrouw (parkinson en Lewy Body dementie) uit het verpleeghuis gehaald om haar thuis samen met enkele uitstekende professionele dames liefdevol te verzorgen. Ik ben mantelzorger 24 uur de klok rond. Ik breng een groot offer. Ik kom op voor mijn vrouw. Helaas kan ze dat zelf niet meer. Ik vrees dat mijn hart op hol slaat van ergernis tijdens een zitting. Het was evident verkeerd zoals door de huisartsenpraktijk in augustus op ons alarm werd gereageerd. Het verweer van de gewraakte dokterspraktijk en de arts m.i.b. rammelt. Het rammelt als een oud en versleten kunstgebit. Het is zeer selectief dan wel lijdt aan geheugenverlies. We willen een ernstig ziek familielid toch langer thuis houden? Mijn ervaring van vrijdag 10 augustus 2018 pleit daar niet voor. De vraag: als het uw partner eens was geweest en niet die van een ander? Als het zijn partner eens was geweest, die van de huisarts? Zou u, zou hij dan zo behandeld willen worden? Ik veronderstel van niet. Kortom, draai het eens om. 

Enkele opmerkingen:

Waarom bij  het eerste telefoontje die vrijdagmorgen niet door de assistente gezegd: ‘Uw vaste huisarts is er niet, maar we hebben wel een ander.

Waarom dit ook niet gezegd bij het tweede alarmerende telefoontje enkele uren later?

Waarom die desinteresse aan de balie? Waarom de ongerustheid en urgentie onderschatten? Ik heb twee parkinsonpatiënten zien sterven in een situatie zoals die zich bij mijn vrouw Ellen aandiende, of leek aan te dienen. 

Waarom de telefoon erop gooien als ik opstandig aanhoud dat onze vaste huisarts geïnformeerd moet worden? Mag ik bij zoiets onoorbaars mijn stem verheffen! 

Waarom een aio later nadat ik razend ben geworden? Die liep inderdaad nog geen drie minuten langs het bed van mijn echtgenote. Die constateerde inderdaad dat mijn vrouw lekker lag te slapen. Maar dat was nu juist de crux! Mijn lieve Ellen sliep al  dagen en nachten achtereen. Ze was gewoon niet wakker te krijgen. Beseft men wel wat zulks had kúnnen betekenen? Eten en drinken geven lukte niet meer. De aio noemde dat lekker en vredig slapen? Welke kennis en ervaring bracht deze arts in opleiding mee aangaande de patiënte Ellen met parkinson en Lewy Body? Ze kende Ellen niet eens. Dit gaf geen vertrouwen. Niet voor niets is er in november in Dendermonde bij Brussel een groot symposium helemaal gewijd aan de raadselachtige en ingewikkelde dementievorm Lewy Body.

Waarom meende de aio te mogen zeggen dat ze met  de mantelzorger en echtgenoot, mij dus, niets te maken had toen ik haar vertelde zeer ontstemd te zijn over de hele gang van zaken die dag? Ik vind dat niet terug in het verweerschrift. Waarom niets met mij te maken hebben, met mij die zijn eigen leven geeft voor het welzijn van zijn zieke vrouw? Na die opmerking, die ik onder ede durf te herhalen, heb ik de aio verzocht ons huis te verlaten. 

Waarom pas op maandagmiddag rond 15.00 uur een telefoontje van de vaste huisarts? Rijkelijk laat.

Waarom bloedprikken? Wat moest een eventuele slechte uitslag van het bloedprikken nog toevoegen aan de zorgwekkende situatie rond Ellen? Daar kreeg ik geen antwoord op. Mensen met parkinson raken volledig uitgeput. Ik vreesde sterven door uitputting. Ik schreef u zonet al dat ik twee mensen aan parkinson heb zien doodgaan die zogezegd lekker en vredig lagen te slapen.

Waarom pas woensdag op huisbezoek? Een halve week later!

Ik kon met Ellen ook niet naar de praktijk toe want die is bouwtechnisch voor rolstoelen ontoegankelijk.

Waarom bij het huisbezoek mij niet willen zeggen wat het protocol is zodra de vaste huisarts met een nevenactiviteit bezig is? Waarom die geheimzinnigheid? 

Waarom begon hij later over een hospice?  En mijn Ellen lag toch volgens de aio hooguit vredig en rustig te slapen?  Die aio zou het ons allemaal wel even vertellen. Las ik niet dat ze ‘al’ aan het eind van haar eerste studiejaar zat?

Waarom merkte de nieuwe huisarts – een zegen die nieuwe dokter van een andere praktijk – waarom merkte hij laatst op dat hij Ellen niet te vergelijken vond met zijn eerste bezoek op die gewraakte en vermaledijde vrijdag 10 augustus?

Vecht ik tegen medische windmolens? Zijn dit de Nederlandse normen en waarden waar we graag zo hoog van op geven? 

Ik wil ze niet aan het kruis, huisarts en assistentes. Maar ze verdienen wel een gevoelige tik op hun vingers.

Inderdaad, ik verwijt de assistentes en arts laks en laakbaar optreden. Ze hebben mijn vrouw en mij ongelofelijk in de steek gelaten. Het is om te janken. En dat heb ik ook gedaan. Zo ga je niet met een zware patiënt en haar mantelzorger om.

Met vriendelijke groet,

Johan Carbo.

 

Een oorlog kan afgelopen zijn. Maar die is nimmer voorbij. Over onderstaande brief:

‘Ontroerend’ – Jan van Ewijk.

‘Het is dus nooit over voor wie een oorlog heeft doorstaan’ – Charles Aughuet. 

Jeetje, wat een mail’ – Trudy Thijssen.

 

Geachte heer Carbo,

Gistermiddag, tijdens het zoeken naar een plaatje voor het verhaal dat ik probeer te schrijven voor mijn zusjes en mijn kinderen, ontdekte ik ineens het boek dat u, samen met uw echtgenote (voor mij oude bekende Ellen Palstra) hebt geschreven. Laat ik wat duidelijker zijn. Mijn naam is Bert (Albert) Sprokkereef. Toen de moeder van Ellen in verwachting van Ellen was, was mijn moeder eveneens zwanger. Dat gold ook voor een andere officier van het Leger des Heils, mevrouw Poot. Omdat de mannen weg waren, december 1941 begon dat in Nederlands-Indië al, de Japanse bezetting immers, verbleven wij bij de familie Wiersema. Het waren officieren van het Leger des Heils in Bandoeng. Die waren destijds -naar ik meen- verantwoordelijk voor het reclasseringswerk. Omdat de mannen óf opgeroepen werden voor militaire dienst óf werden opgepakt, en de gebouwen van het Leger des Heils werden geconfisqueerd, waren de drie gezinnen bij elkaar in afwachting van wat komen ging. Zowel wat betreft de komst van de baby’s als wat betreft huisvesting en werk in oorlogstijd. Ik ben als eerste geboren, Ellen als tweede en Ranghilt Poot als derde. Mijn vader is omgekomen aan de Birma Spoorweg. Evenals Ellen met haar moeder, is ook mijn moeder met haar vier kinderen naar Tjihapit ‘verhuisd’. Helaas heeft mijn moeder pas op haar sterfbed verteld over de ontberingen. Maar ik mocht niets noteren.  In de jaren na de oorlog hebben Ellen en ik nog wel contact met elkaar gehad, vooral als officiers kinderen. Ik herinner me het jaarlijkse kerstfeest in de Kweekschool te Amstelveen en ik herinner me het Rusthuis in Roozendaal bij Velp, waar vakantie werd gevierd. Hoe meer werk ik van u lees, hoe meer bij mij ook in herinnering terugkomt. Ik ben u en Ellen zó dankbaar voor hetgeen u hebt geschreven. Wij zijn in 1946 in Nederland aangekomen en hebben gezworven, voordat wij in Den Haag een woning konden krijgen. Jarenlang heb ik last gehad van mijn buik/maag waar artsen altijd over spraken als ‘zenuwen’ of anderszins. Zo’n dertig  jaar later -de medische wetenschap was natuurlijk verbeterd- kwam men tot de ontdekking dat mijn hele maag één grote maagzweer was. Waarvan de artsen concludeerden: waarschijnlijk al in je vroegste jeugd opgelopen. Daarnaast op m’n negentiende een zware hernia operatie ondergaan, waarbij de medische conclusie was: ‘Door het slechte voedsel is er nooit een goed bottengestel ontwikkeld.’ Wij hebben twee dochters en vijf kleinkinderen. Jongsleden juni waren wij vijftig  jaar getrouwd.

Nogmaals heel veel dank voor uw verhalen (in ‘Mam kijk naar de sterren’ en andere uitgaven). En, wanneer het zinnig en wenselijk is: een hartelijke groet aan jeugdvriendin Ellen, en aan u, van

Bert & Elly Sprokkereef.

 

Lieve mensen, deelnemers aan het ‘Canarisoep-intermezzo’:
 
Ik begin ermee jullie allen, eerst en vooral namens mijn lieve Ellen, zeer hartelijk te bedanken voor jullie aanwezigheid tijdens één van de twee borrels de afgelopen dagen. Dit alles ter gelegenheid van die mijlpaal van twee jaar.
Want dat mag je gerust zo stellen: het is een mijlpaal dat Ellen nu alweer met al haar beperkingen twee jaar weg is uit het verpleeghuis en fulltime thuis woont. De plek waar ze hoort! De plek van veiligheid en geborgenheid. De vlag in top.
Bijzonder dank in de richting van Elly en Ber Wolf voor de soep en het toetje. Het was weer klasse vanuit een grote spontaniteit. Utrecht op zijn best! Ook onze Rotterdammers zullen dit moeten toegeven. De peertjes werden overgevlogen vanuit een boomgaard in Tull-in-t-Waal. Jazeker wel. Door een zus van verzorgende Trudy. De soep werd geserveerd uit de antieke schalen van mijn ouders destijds. Hun huwelijkscadeau. De antiquair aan de Oudengracht in Utrecht wilde voor drie dekschalen Beatrix-service een paar jaar geleden in totaal niet meer dan 25 euro bieden. Watte??!! Ontgoocheling overviel ons. Op de tast terug naar De Meern (met die schalen). 
Overigens: ik spaar onze vrienden uit Rotterdam verder. Afgezien van Van Persie en Vermeer weinig tot geen kwaliteit in De Kuip. Het zijn zware tijden. Het waait in Rotterdam altijd en nu dan ook nog eens een straffe wind tegen.
Ellen toont stil. Maar ze krijgt nog veel mee. Ze zit met de ziekte van Parkinson opgesloten in het eigen lichaam. Ook ‘Raadselziekte’ gaat hier uitvoerig op in. Toegeschreven vooral naar de Belgische lezersmarkt. Bijzonder hoe Dendermonde ons via de Alzheimerstichting wist te vinden.
Haar zoon, zo begin ik de nieuwe bundel  ‘Raadselziekte’, heeft gelijk als hij stelt dat zijn moeder Diana Sharifi, en natuurlijk ook Elly, Trudy en Esmé, als vast zorgteam van Ellen, trots mogen zijn op het werk dat zij doen. Ze mogen trots zijn op hun vak. Ze raken met hun werk de essentie van het leven. Het is de aftrap in ‘Raadselziekte’. Inderdaad beste Roman, zoon van Diana: de spijker op zijn kop! Ziekte hoort bij het leven. Als je geluk hebt dan blijft een ingrijpende ziekte je lang bespaard. Dat is de benadering – met relativering, met ironie, en met humor, ook ditmaal weer gekozen en verwoord in ‘Raadselziekte’.
Zo anders dan bijvoorbeeld die mevrouw pas geleden in een interview in NRC die opmerkte voor zorg ‘niet in de wieg te zijn gelegd’. Wie wel?, zo vroeg ik me in gemoede af. Carrière? Hoe betrekkelijk. Een baas schuift je tegenwoordig om een flinterdun wissewasje aan de kant. Gelijk de tissue en de pedaalemmer. We leven momenteel in het Trump-tijdperk van laster en bedrog, van nepnieuws, van querulanten, en van failissementen en pogingen tot een doorstart. Ziekenhuizen sluiten wegens een bankroet. Mijn ouders draaien zich om in hun graf. Patiënten die op stel en sprong het ziekenhuis moeten verlaten. Zoals ook de vrouw die op het punt van bevallen staat. Ze wordt letterlijk op de stoeprand van het ziekenhuis geparkeerd. Buiten het ziekenhuis is het koud, binnen heerst complete chaos. De minister weet amper van jutteperen. Natuurlijk VVD die minister. Hij overleeft in de Tweede Kamer. CDA, D66 en CU tobben door in Rutte III op weg naar het hiernamaals. 
Willen wij zo’n maatschappij?
Mevrouw in NRC wilde niet ‘de billen wassen’ en ‘de luier verschonen’ van haar jong dementerende echtgenoot (53) met wie ze de gehele wereld in betere dagen had afgereisd. ‘Ben ik niet op gebouwd.’ Het stond er allemaal zo. Het stond er écht. Wel gebouwd op gezamenlijke reislust. De Himalaya. Maar niet op tegenslag. 
Tsja. Ach ja. Vol ongeloof stopte ik vroegtijdig met het lezen van dit interview. 
Groot compliment aan onze overbuurvrouw Cinta die ondanks haar chronische pijn toch naar onze borrel met Canarisoep kwam en me gisteravond zei: ‘Ik wilde dit niet missen en ben er eerst speciaal ‘s middags voor gaan rusten.’ 
Met onze aangeklede borrels en onze website met blogs hoop ik bij te dragen – hooguit bij te dragen – aan het verder uit de taboesfeer halen (en zo houden) van dementie in welke uitingsvorm dan ook. Het is maar een bijdrage, meer niet.
Onze bevriende dementieconsulent Albert bestrijkt slechts een deel van De Meern met zijn werkterrein. Het ‘arrondissement Careyn’.
Albert: ‘Hoeveel cliënten ik heb? Raad eens? Welnee man, veel en veel meer. Het zijn er honderdveertig. Op slechts een paar vierkante kilometer. En het aantal dementerenden in mijn werkgebied ligt onherroepelijk nog veel hoger.’ Lees meer in de inleiding van ‘Raadselziekte’.
Het is pijnlijk en verdrietig tegelijk als op straat bij een rolstoelwandeling alleen maar klinkt: ‘Hallo Johan’. Ik heb me voorgenomen zulke mensen een volgende keer te zeggen, in dat geval maar liever (en beter) helemaal niet meer gedag te zeggen.
Nog pijnlijker is het geweest bij aanvang dementie Ellen (acht jaar geleden alweer, Ellen kon nog volop praten en lopen) ergens niét voor te zijn uitgenodigd, omdat de organiserende feestvierders dat deden ‘in het belang van Ellen en mij’ en het voor ons dus ‘beter vonden’. Niet voor zichzelf, welnee, voor óns. Hoe lief om je zo om een ander te bekommeren!
Gelukkig zijn wij niet en een zwart gat gevallen. Het mooiste cadeau ontvingen Ellen en ik eind vorige week voor onze inspanning om nog alles uit het leven te halen. Het betrof een mail van een vijfdejaars student geneeskunde, ideale zoon, een zekere Vincent, die naar de boeken vroeg over het omgaan met parkinson en Lewy Body. Gegrepen door de tekst, zoals hij nadien reageerde, en het boek ‘Dankjewel voor je liefde’ in één ruk te hebben uitgelezen ‘van kaft tot kaft’, zoals hij berichtte, besloot de student om Ellen een belangrijke rol te gunnen in zijn afstuderen.
Heel bijzonder. Trots? Ja, heel erg trots. 
Zoals dat ook gold voor de mail naar aanleiding van de website met blogs van een, voor mij, onbekende meneer die twee dagen eerder dan Ellen in maart 1942 in Bandoeng was geboren en die met Ellen de bizarre jaren in jappenkampen als baby en kleuter had doorgebracht. Ellen en deze Bert: beiden kinderen van officieren van het Leger des Heils in voormalig Nederlands-Indië. Geboren tijdens bombardementen. Het leven begonnen met ontberingen. Hij (Bert) hield, zoals hij schreef, aan de oorlog in de Pacific een zweer over zo groot als zijn gehele maag. Liep hij de rest van zijn leven mee rond. Totdat een ziekenhuis dit onlangs constateerde. En hij moest als negentienjarige een hernia-operatie ondergaan als onmiskenbaar gevolg (aldus de artsen) van de ondervoeding in zijn peuterjaren. De botten, de kwetsbare botten. De jap en daarna de Bersiap. Zijn vader stierf bij de aanleg van de Birma-spoorlijn. De oorlog afgelopen, de oorlog evenwel nooit voorbij. Het thema ook dit jaar bij de herdenking op Bronbeek. Je kunt een oorlog nooit helemaal wegstoppen. Nooit.  
Het is de voorbije twee jaar gebleken dat je in een situatie als de onze niet automatisch al je oude vrienden meeneemt naar het nieuwe, zo compleet veranderde bestaan. Sommige oude vrienden pasten er om uiteenlopende redenen niet meer in. Het schijnt een normaal proces te zijn, zo hoor ik op mantelzorgsessies. Voor oude vrienden en bekenden komen nieuwe in de plaats. De dampkring van ons bestaan. 
Gezondheid is een dominante factor in het leven. Maar dat is in onze ogen iets anders dan een goede gezondheid die dominantie rechtvaardigt. Daar zit meer dan een subtiel verschil tussen. Het is de gevoelstemperatuur. (‘Hallo Johan’). (‘Beter voor jullie dat jullie nu voortaan niet meer aan onze feestjes deelnemen’). Ach ja, toen ontredderd, nu een schouderophalen. Reagerend op enkele vragen over het nieuwe boek: Ellen en ik laten ‘Raadselziekte’ – behoudens enkele presentatie-exemplaren – niet in een (ruime) oplage drukken. We beperken ons vooralsnog tot de e-reader. We kunnen gedrukte exemplaren niet weggeven, hoe graag we eigenlijk willen. Bij verkoop kunnen we het niet voor minder doen dan 21 euro per boek exclusief verzendkosten. Dat is de afweging. 
Nogmaals dank voor twee bijzonder leuke avonden. Het was ons een genoegen. En ook een eer. Het afwassen met voor eenieder een theedoek is al een automatisme geworden. Automatisme ja, Feyenoord zou er jaloers op moeten zijn. Bij Feyenoord geen automatismen. Of hooguit in een half of bijna geheel gestrekt been. Afhankelijk van hoe Ellen tegen die tijd is zullen we een eindejaarborrel geven, waarbij al heel voorzichtig wordt gedacht aan zondag 16 december. Daarna lonkt De Panne weer voor de kerstsfeer met ganzenlever en kikkerbilletjes. En het dure glas rode wijn. Wijn waarbij je maar beter kan blijven zitten. Dan lonkt ook weer het flaneren door de Vlaams-Franse winkelstraat met zijn traiteurs. Vervolgens zal snel na de jaarwisseling bij ons beneden worden geschilderd. Ellen gaat dan uit logeren bij Diana thuis. Carpe diem. 
 
Lieve groeten van Ellen,
en van mij, haar adjudant door dik en dun.

 

 
 

Honkbal mag niet ontbreken in de eregalerij van UVV

Henk Ferwerda maar liefst 75 jaar lid van UVV. Of ik hem bij die gelegenheid wilde portretteren. Maar wat had ik nog met UVV te maken, ik was er bijna veertig jaar weg. Toch geschreven, die ode aan de inmiddels negentig jarige Ferwerda. Waarom ook niet. Naderhand de lijst namen met verhalen bekeken van vooral mannen met grote historische betekenis voor UVV. Louter personen uit het voetbal. Maar UVV ging er toch al een halve eeuw prat op een algemene sportvereniging te zijn? Waarom niet Kees Hiele in die eregalerij? Waarom ook niet de beste softbalster van UVV aller tijden Riek van Fulpen in het prachtige najaarszonnetje. Had ze zeer beslist verdiend. Wim Onderstal, ook zo iemand. Hoe blij was zijn vrouw Anneke niet met het artikel over haar inmiddels overleden Wim in de Oud-Utrechter en de Oud-Rotterdammer. Ik zat een dik uur met haar aan de telefoon. ‘UVV? Prachtige tijd was dat. Voor Wim maar ook voor mij.’ Hoe het met die was, en met die, en met die…. Ik was ze uit het oog verloren. Peter Terstall. Er kwam een uitgebreide bedankmail van zijn vrouw en drie dochters nadat ik een herinnering aan de artistieke vlammenwerper uit Deil geschreven had. Dochter Petra: ‘Mam, pap heeft jarenlang bij UVV gehonkbald maar we weten er eigenlijk geen klap van en er is ook niets meer uit die tijd bewaard gebleven.’ Het werd een verhaal voor Ria en haar drie dochters en kleinkinderen. Maarten van der Stoep en Peter van Santen namen alle artikelen, waarvan de meeste hier in het archief zaten, maar wat graag op in hun historische rubriek op de site van UVV. Die club beheerste voor een deel mijn leven in de jaren zestig en zeventig. Ik reed met vrienden op mijn brommertje in mijn middelbare schooltijd het honkbal overal in Nederland achterna. Wie ook zeker niet in die historische opsomming mochten ontbreken waren Tom en Line Klein. Hij voorzitter honkbal, zij voorzitter softbal. Daarna zij voorzitter honkbal nadat haar man aan een hartaanval in 1967 was overleden. Van het één kwam het ander. Jack Keja. En ook hij alweer een aantal jaren dood. Uit de jaren met Jack herinner ik me een Japanner. Hij was hier voor zijn studie. Hij liep stage in de kassen van Harmelen om alles te weten te komen van de teelt van komkommers. Die Japanner woonde bij mijn moeder op kamers. Want ook dat deed je voor de club. Spelers uit Amerika en Japan werden bij familie gehuisvest. Achter het schrijven van honkbalverhalen is na Keja een punt gezet. Vaak loop ik met Ellen in de rolstoel langs het huidige veld van UVV. De Paperclip of zoiets. Niet het veld van mijn eigen honkbaljaren maar een geheel nieuwe accommodatie. Een accommodatie voor rijkeluiskinderen, zo mooi. Ik was er eens in de kantine. Smakeloos. Er sloeg geen vonk over. Ik liep over de velden. Het deed niets met me. En eigenlijk vond ik dat jammer. Ik heb UVV achtergelaten op de Hoge Weide voorbij de Vleutenseweg en de koffiebranders van Douwe Egberts. Wat geweest is komt nooit meer terug. Het uitblijven van een museum over honkbal voor de talrijke schooljeugd in de explosief groeiende wijk Leidsche Rijn versterkt dat gevoel. Maar niettemin: de historische rubriek van Van der Stoep en Van Santen haalde weer veel naar boven. Die jaren destijds: onvergetelijk. 

 

Er was één onderwerp waarover je met Jack Keja maar beter niet kon beginnen: zijn broer. Zijn broer Wim. En dus begonnen we in de kleedkamer van het honkballen van UVV nog wel eens over zijn broer. Waarom ook niet? Broer Wim zat in de Tweede Kamer. Maar dat was het probleem niet zo zeer. Wel het probleem was dat Wim bij de interruptiemicrofoon stond namens de VVD. Afschuwelijk voor Jack. Het allerergste voor hem was nog dat zijn moeder inmiddels ook VVD was gaan stemmen. Die moeder was het op geen enkel punt met de VVD eens, maar toch overspelig. Zijn vader draaide zich om in zijn graf. Wist Jack. Hij zag de grafsteen soms een heel klein stukje oplichten. De Keja’s waren van huis uit ARP en later sociaaldemocraten. Zijn moeder moest zich schamen voor haar verraad aan vele generaties Keja, aan de antirevolutionairen, aan Joop den Uyl, en aan diens hofhouding van nieuwlichters. Jack probeerde zijn moeder nog te redden, zijn broer niet. Die liet hij doorgaan met Veronica, het piratenschip, Rob Out en Tineke de Nooij. Want dat speelde in die tijd. Wim deed mediazaken. Wim was ineens van Wassenaar en Aerdenhout. En van Geertsema en van de dekselse Haya van Someren-Downer met haar doorrookte mannenstem. Prachtige biografie verscheen er trouwens van die laatste, een vrouw met lef.

Wim was de enige arbeider in de fractie van de VVD. Hij bleef ook de enige. Hij was bankwerker geweest en machinist bij de koopvaardij. Ineens ging hij vanuit Purmerend (als ik me niet vergis) de politiek in. Jack moest in de kleedkamer van UVV toegeven dat broer Wim het helemaal zo slecht nog niet deed op het Binnenhof en dat hij een streepje voor had bij Wiegel. We waren het in de kleedkamer als jongelui op geen enkel punt met de VVD eens, behalve als het om Veronica en dat zendschip van Veronica in de illegale wateren ging. Prachtige muziek op de radio! De jaren zestig waren van de verpletterende popmuziek. Maar Jack bleef erbij dat je links moest zijn en links moest blijven. Zijn vader was onderofficier bij de genie geweest. Hijzelf, Jack, werkte bij de Demka en later Structon. Hij was technisch tekenaar, als ik me niet vergis. Aardappelen, vlees en groente plus de PvdA. Soms ondeugend: macaroni met ham en kaas. Maar liever hutspot of spruitjes.

Als heel veel honkballers uit de jaren vijftig en zestig bij UVV kwam hij uit Tuindorp. Net als Van Ewijk, Heinen, Van der Linden, Van Oostrom, Van Driel-Krol, Van Bavel. Ik vergeet er nog een paar wellicht. Wim Elfrink ook? Kan zo maar zijn. Van Moorselaar? Zou zo maar kunnen kloppen met Tuindorp en het aangrenzende Tuinwijk. Kars was een grensgeval. Die was meer van Tuinwijk. De Dodt van Flensburglaan. Jack Keja kon heel geestig vertellen over Jan Kars. Die werkte ook bij de Demka van ijzer en gewalst staal. Die was er zelfs iets hoogs met een stopdas. Jan Kars wilde Keja op weg naar het werk bij de Amsterdamsestraatweg nog wel eens snel achterna fietsen voor een praatje. Dan was Kars de leukste en meest amicale man ter wereld. Maar Kars had ook van die dagen dat hij iedereen straal voorbij fietste en – liep. Dan was hij onuitstaanbaar. Niet te pruimen en niet te peilen ook, die Kars. De botterik dan. Rijp voor pijl en boog. Herinneringen aan Jack Keja leidden ook tot een herinnering aan diens schoonvader De Bie. Een verschrikkelijk lieve man. Ongelofelijk bescheiden. Hij hield in schriftjes alles van het voetbal en honkbal bij UVV bij. Als je er met hem over begon dan kreeg de oude De Bie een kleur. Onopvallend stond hij langs de lijn, bij het voetbal en bij het honkbal. Het leek wel alsof hij dankbaar was voor die staanplaats op sportpark Hoge Weide. Ina Keja had een innemende vader. Begon over haar vader, de glimlach brak door. De glimlach? Welnee, de trotse stralende lach. Bijna niemand bij UVV kende hem. En toch was De Bie er altijd. ’s Winters diep weggedoken in de kraag van zijn warme jas.

Jack Keja voetbalde bij UVV en ’s zomers deed hij er aan honkbal. Ik zag hem voor het eerst honkballen in 1964 in het tweede dat toen tegen elk reserveteam in Nederland was opgewassen, behalve tegen Sparta (met Corpeleyn en Witstok en José Faneyte zelfs nog even). Keja was korte stop. Enkele jaren had hij een watervlugge concurrent voor zich die hij altijd zou blijven beschouwen als één van de allergrootsten die ooit op de Hoge Weide had rondgelopen: Jimmy Stanton. Begon met Jack Keja over deze Amerikaans van de vliegbasis Soesterberg en hij was niet meer te stuiten. Maar ook lof voor iemand als de werper Jack Reardon en voor Matthew Campbell, ook een pitcher van de basis. Laten we Haywood Meredith ook niet vergeten. En Duncun. Stanton, Reardon en ook Keja (vanzelfsprekend) zelf hielpen mee met de aanleg eind jaren vijftig van het tweede officiële Amerikaanse honkbalveld in Nederland. PSV was UVV twee weken voor. Maar dat was geen kunst, zou iedereen bij UVV later zeggen. Bij PSV deed de gemeente de aanleg en was Philips de financier. Bij UVV deden de parochianen het allemaal zelf. Met hun eigen handen. Keja zou later vertellen dat hij toentertijd vaak krom liep van de spierpijn. Ook hij sjouwde met kruiwagens zand en metselde mee aan een tribune van B2-blokken. Er werd ook veel geritseld. Dat leerde iedereen van Kees Hiele. Oude telefoonpalen bijvoorbeeld. Voor de backstop. Jatwerk soms? Ook dat. Iedereen verwees naar Godfather Hiele als betrof het een Napolitaanse maffiafamilie.

Jack Keja was joviaal en eigenwijs. Kon stijfkoppig zijn. Heel stijfkoppig! Nee was nee. Lastig, vond ook zijn lieve Ina. Maar ja was ja. En Jack Keja was overal voor te porren. Hij behoorde tot de protegés van Tom Klein en later diens vrouw Line. In de jaren zestig was hij playing-coach van het tweede honkbalteam. Over zijn aandeel is altijd onduidelijkheid blijven bestaan, maar toen het tweede in 1965 op degraderen stond, en tegen Storks zijn laatste kans kreeg, openbaarde het honkbalveld op de Hoge Weide zich op een zonovergoten zaterdagmorgen onverwacht voor iedereen als een openlucht zwembad. ’s Nachts was de waterkraan achter de werpheuvel open blijven staan. Helemaal uit zichzelf? Welnee, luidde de officiële verklaring, ’s nachts had iemand of had een groepje de kraan baldadig opengedraaid en was weggelopen. Wie o wie? Het kwam UVV in elk geval heel goed uit. Tegen Storks zouden de belangrijkste spelers ontbreken. Werper Henk Heinen onder meer, vanwege militaire dienst. Het gerucht wilde dat enkele UVV-ers ’s nachts al dan niet met een stuk in hun kraag naar het veld waren gereden en middenin een lange droge periode aan de kraan hadden gezeten. Voorzitter Klein? Harry Bos jr.? Jan Kars? Jack Keja? Die vier tezamen soms? Die namen gingen in elk geval al gauw rond. De bond begreep er niets van. Het had in geen weken geregend. Het was in heel Europa droog geweest. De scheidsrechter reisde toch met de trein van ver naar het zwembad. Ook de consul kwam poolshoogte nemen. Met lieslaarzen. Het klopte niet. Maar niemand kreeg er de vinger achter. Jack Keja zou later met een stalen gezicht het uitgaansleven de schuld geven. Dronken pubers uit de disco en de cafés. Maar wat hadden die nou in hemelsnaam helemaal op de Hoge Weide te zoeken? De degradatiewedstrijd werd verschoven naar een andere datum.

Op die andere datum won UVV van Storks, al was het met de hakken over de sloot. UVV ontsprong zonder natte voeten op het nippertje de dans met een grand slam van een Antilliaan op wiens naam ik maar niet kan komen. Wel op de namen van de andere UVV-Antillianen in dat knotsgekke duel met carnavalesk scoreverloop: Sheridan Gumbs, Ritchie Richardson en Kelvin Murray. Kees Hiele was opgetrommeld als catcher. Jan Kars stond op het eerste honk. Harry Bos jr. was buitenvelder. Jack Keja korte stop en coach. Wie waren er nog meer? Adrie Hiele. Peter Janssen. Hans Bus. En ja verdomd: die Antilliaan met die beslissende home run was Frank Royer. Daarvoor van achter mijn bureau Jan van Ewijk even geraadpleegd. Old memories. Peter Terstall zat op de tribune. Die kreeg een standje van Line Klein, toen nog softbalvoorzitster. Terstall had vanaf de B2-blokken ‘dood gooier’ naar de bonkige werper Merencia van Storks geroepen. Ook de Haagse Arubaan zelf pikte dat niet. Tumult en nog eens tumult. Op de balkons van de Cervanteslaan aan de overzijde van het kanaal smulden ze mee. Het was een wedstrijd waarmee het publiek zich vanaf de eerste inning luidkeels bemoeide. En UVV had daar zijn aanhang voor. Wim Hiele bijvoorbeeld. Peter Terstall als gezegd. Leen Slob. Henk Konings. Ronald van Bavel. Fred de Nijs. Cas Davids. Die laatste drie en nog een stel amusante honkbalheethoofden (Frans van Leusden) zouden later als het vierde het alom vermaarde bierteam gaan vormen. Het hoofdpijndossier van voorzitster Line Klein. Daarover zo dadelijk meer. Schorre kelen begeleidden het tweede in 1965 naar behoud in de hoofdklasse voor reserveteams. De tap in de kantine, toen nog onder de houten voetbaltribune, maakte overuren. Ook voetbalvoorzitter Harry Bos sr. danste mee in de polonaise, achter zijn zoon junior. Twee jaar later begon UVV onder die tribune kranten en tijdschriften te verzamelen. Met de opbrengst werd een nieuwe werper overgevlogen: Harold Wout. Die gooide ballen, zo hadden ze dat op de Hoge Weide nog nooit eerder gezien. Er kwam een demonstratie in de sneeuw en de timide jongere broer van Roley, die alleen maar de zon en de bloedhitte van Aruba gewend was, vergooide voor de rest van zijn leven zijn dure werparm waarvoor heel UVV maanden en maanden oud papier had ingezameld.

Later werd Jack Keja coach van het derde. En zijn meest bijzondere speler was toen een Japanner. Met die Japanner viel aanvankelijk geen woord te wisselen. Hij boog alleen maar. Hij boog voortdurend als een knipmes. En als Keja in gebarentaal iets duidelijk wilde maken, nam deze Yoshi Shirai meteen zijn pet af. We zeiden tegen de Japanner dat hij vooral niet zo veel moest buigen tegen ouderen. We waren bang dat de helft van UVV met spit het bed zou moesten houden. Hij was hier voor zijn studie. Shirai verdiepte zich in de teelt van komkommers. Hij werkte in de kassen in Harmelen. Hij woonde bij mijn moeder op kamers. Vaak bracht hij de avonduren bij Jack en Ina Keja door in de verste uithoek van het Kanaleneiland met uitzicht op de schepen. Was het niet de Rooseveltlaan? Kees Hiele woonde toen een paar portieken verderop. Heel UVV at in die dagen komkommer. Shirai bracht ze mee de kleedkamer in, tassen vol, zo uit de kassen van Harmelen. UVV is eigenlijk één grote avonturenroman. Shirai reed in een auto die met garen en band bij elkaar gehouden werd. Je hoorde hem al op het veld aankomen als hij slechts bij het Majellapark reed. Er was voortdurend iets aan de hand met de accu. Dan belde hij natuurlijk naar Jack en Ina Keja. De Japanner rookte ook zeer eigenaardige sigaretten. Van die smalletjes. Vonden wij een beetje verwijfd. Maar dat was Yoshi Shirai allerminst, verwijfd. Maar hij was wel anders. Voor het eerst voelde het alsof wij honkbalden met de Chinees van om de hoek. Zijn Nederlands bleef beperkt. En maar lachen met die ene gouden tand. Nooit zijn we op het idee gekomen een woordenboekje Nederlands-Japans aan te schaffen. Raar eigenlijk. Het zou wel iets hebben gehad, zo’n soort Prisma.

Jack Keja eindigde zoals hij begon: als pitcher. Eind jaren vijftig wiep hij in het eerste, afwisselend met Gerrie van Moorselaar. Luchtmachtofficier Jack Reardon sneed hem verder de pas af. Hij werd in de latere jaren zeventig werper van het vierde. Die ploeg onder leiding van Wouter Baars verzamelde altijd voor een wedstrijd bij Dikke Dries in de Waterstraat in Wijk C. Niet voor de deur ’s middags om twaalf uur maar aan de toog. De barkrukken waren nog warm van hun vorige avond. Achter de backstop speelde het draaiorgel uit de binnenstad van Utrecht. Gezelligheid kende geen tijd. Het vierde deed aan ballotage toen niemand meer bij welke afdeling van UVV ook dat woord nog in de mond wilde (en durfde) nemen. Arie Hagen was ook toegetreden tot dit exclusieve gezelschap waarop het bestuur geen greep kreeg. Toen die eens honkbalde met een strandhoed op kreeg Line Klein zowat een zenuwinzinking. Vlugzout als redding voor Line. Van Bavel moest zijn honkbalpak vaak uit elkaar trekken omdat het een week lang opgevouwen en bezweet in zijn sporttas was gebleven. Ook het rayonbestuur kreunde over een stel kermisklanten die zo ontiegelijk ver van de kudde der KNBSB waren afgedwaald. Van Bavel sloeg eens een honkslag en in plaats van bij het eerste honk te beginnen rende hij maar gewoon meteen naar het derde. Het bracht iedereen in de war. Het was soms een parodie op honkbal. Maar zelfs Jack Keja genoot in het vierde. Hij liet er zijn auto voor staan en nam de fiets. Elk jaar werd het vierde kampioen. Elk jaar zag het vierde af van promotie. Onder een deken in een kruiwagen ging een krat bier de dug-out in. Of waren het er twee? Het kon niet, het mocht niet, maar het gebeurde wel. Jarenlang nog honkbalde Jack Keja er samen met zijn zoon Jacco in één team. Hij speelde ook in het zaterdagvoetbal. Tegen Kamerik en Westbroek. Hij bleef zijn hoofd schudden over de partijkeuze van zijn broer. Maar hij werd ook gaandeweg milder toen Kok bij de PvdA de ideologische veren van de sociaaldemocratie van zich afschudde. Ook al een Wim! Wie kon je nog vertrouwen? Wie bleef zijn herkomst trouw?  

Van zijn pensioenjaren heeft de harde werker Jack Keja niet of nauwelijks kunnen genieten. Hij kreeg een zware hersenbloeding. Onderging verpleging op verpleging. Hij stierf veel te jong. Peter van der Ster sprak op de crematie mooi over hem, en terecht. Misschien had Jack in zijn leven wel iets minder bescheiden mogen zijn. Hij coördineerde in 1988 het boek over veertig jaar honkbal bij UVV. ‘De eerste inning’. Een glossy. Een prachtige pentekening van de artistieke Peter Terstall sierde de cover. Alle schrijvers lieten zich naderhand in het zonnetje zetten. Maar de man die toch de grootste bijdrage leverde was Jack Keja. De schaduw. Hij liep het jubileumboek ook zelf te verkopen in het UVV-paviljoen. Ik eindig met een opmerking die hij in 1988 maakte. Om nooit meer te vergeten: ‘Stond ik bij een tafeltje kaarters met prachtige boeken. Ze kostten een grijpstuiver. Hoe vaak ik niet ‘nee’ te horen kreeg. ‘Nee’ van doorgewinterde UVV-leden. Te duur. Te duur dat jubileumboek waaraan we wekenlang gewerkt hadden. En het zag er zo schitterend en verzorgd uit! Liep ik weg en bestelden die doorgewinterde UVV-leden hun volgende rondje pils met bitterballen en kaas en worst. Dat mocht wel geld kosten. Dan dacht ik wel eens: ik stop ermee. Ik doe niks meer bij UVV. Maar de volgende dag was ik er weer. UVV hoorde net zo bij me als ’s ochtends opstaan, wassen en scheren.’

 

Lessinglaan 9 met een vette knipoog

En ik wist: ooit nog eens schrijf ik een liefdevol verhaal over haar. Ze noemde zichzelf soms mijn ‘kunstmoeder’. Was ze ook wel een beetje. Ik vond het prachtig. En ik wist: ooit nog eens ga ik haar portretteren als een buitengewoon gek en elegant mens. Mevrouw UVV. Oprichtster van het softbal bij UVV, later presidentieel aanvoerdster van het honkbal. 

Ze kon minuten lang staan spioneren voor het raam van het ronde UVV-paviljoen op sportpark Hoge Weide. Als bouwwerk een trouvaille trouwens, maar dit terzijde. Dan stond ze op de uitkijk. Waar bleven ze nou? Waar bleef toch die spelersbus van Sparta? Ondertussen rookte ze haar vertrouwde mentholsigaretten. En ja hoor, daar kwam eindelijk de touringcar uit Rotterdam aan gegleden. Line Klein haastte zich dan naar buiten om één honkballer wel zeer in het bijzonder te begroeten. Ze was heimelijk verliefd op hem. Zo heimelijk dat iedereen bij UVV dat in de gaten had. En dan kuste de lange, strak getailleerde, zwarte Antilliaan uit Sint Maarten, in clubblazer met embleem en pantalon met scherpe officiersvouw, de uitbundige voorzitster van UVV-honkbal vriendschappelijk en hartelijk op haar wangen. Meestal bruine wangen. Van Fuengirola aan de Spaanse zuidkust. En elke zoen werd beantwoord met een gastvrije weder kus. Ach ja Line: voor velen de meest bijzondere vrouw uit de memorabele geschiedenis van het honkbal en het softbal van UVV. Onvergetelijk blijft ze. Sommige mensen schrijven bij leven hun eigen verhaal. Ze zijn legendarisch. 

Die oogappel van Line Klein was Hamilton Richardson. De gemeenteambtenaar uit Hoek van Holland was in zijn gloriejaren de beste honkballer van Nederland en hij was zeker niet alleen voor Line Klein de mooiste man ter wereld. ‘Geen grammetje vet’, heb ik Line meer dan eens horen juichen, terwijl ze zich weer een knipperbol liet inschenken en in haar handtas greep naar de slof mentholsigaretten. Mijn hemel, die donkergele knipperbollen! Sherry en jus d’orange in gelijke mate, maar de verhouding werd al gauw anders. Bij haar thuis aan de Lessinglaan nummer 9 in Utrecht stond altijd een glaasje op het bijzettafeltje naast de bank. Leeg of vol. Dat glas, het staat na veertig nog altijd op mijn netvlies. Als daarop geëtst. Een glas met een bruin leren houdertje. Of moet ik lederen zeggen? Waar zou dat glas trouwens gebleven zijn? Bij Line ook altijd op tafel De Telegraaf. Op de vuurrode sociale academie De Horst in Driebergen hadden ze me geleerd dat je maar beter bij dat vod een aansteker kon houden. Aanstekers lagen bij Line voor het grijpen. Toch maar niet die krant in de fik gestoken op Lessinglaan 9. ‘Een stofdoek Line, en kom je net van een keukentrapje? Ik ken je alleen maar met een pen en een leesbril.’ ‘Wat denk jij wel? Dacht je goddomme soms dat de kabouters dat voor mij deden!’

Onvergetelijke vrouw die Line. Zeer uitgesproken. Vrouw met grote sympathieën en antipathieën. Bij het zien van Hamilton Richardson sprong haar hart telkens open. Wij allen hadden dan even het nakijken. Over hart gesproken: dat droeg deze vrouw heel dikwijls op de tong. Je wist altijd meteen waar je met haar aan toe was. Uitmuntende bestuurder. Ook binnen de bond. Grand Lady. Ambassadrice voor de bond. En voor UVV. Op bondsvergaderingen een stralend middelpunt. Een Neelie Kroes in een mannenwereld. Indrukwekkende verschijning. Wars van burgerlijkheid. Van kleinburgerlijke lieden moest ze al helemaal niets hebben. Menigeen van 60+ die de eindjaren zestig en jaren zeventig bij het softbal en honkbal van UVV intensief hebben meegemaakt, weet het nog: bij Line Klein leerde je converseren, discussiëren, luisteren naar trendy muziek, drinken, roken en als het even mee zat ook nog vloeken. Wat heb ik toch zelf bekrompen ouders, dacht ik vaak. Als ik dat wel eens zei dan tikte ze me op de vingers en kreeg ik een standje. Mijn moeder riep mijn vader eens voor een geheimzinnig tasje terug toen hij bij veertig graden heel ondeugend aan de overkant een beugelflesje Grolsch wilde gaan halen. De buren! Wat moesten de buren wel niet denken. Altijd de buren. Kwam daar maar eens bij Line om. Die was de jaren vijftig al in de jaren vijftig ontgroeid. Zei ze zelf. En het kon zo maar waar zijn.

Line Klein kwam begin jaren zestig in de slipstream van haar man Ton bij UVV terecht. Ze waren daarvoor van Zwemlust. Kwam dat niet doordat hun zoon begon te honkballen? De chemicus dr. Klein werd voorzitter van het honkbal. Hij moest rust brengen en structuur. En wijsheid. Dat deed hij ook. Er moest aan een nieuw UVV worden gebouwd. De Antillianen Ruben en Vincent Leysner, Ricky Kersout en Gerald de Vries waren ‘m na de degradatie uit de hoofdklasse in 1963 gesmeerd. Naar Ajax. Klein zette een rem op de invloed van de Amerikanen van de vliegbasis Soesterberg. UVV moest zich zelf leren bedruipen. Talent zat. Klein gold als een autoriteit. Ik zat eens bij hem in de auto naar de uitwedstrijd tegen De Volewijckers. Op de achterbank haalde basisspeler Jan van Ewijk een mandarijntje uit zijn tas. Vriendin (en later echtgenote) Carry naast hem. Klein keek in zijn achteruitspiegel. ‘Wat ga je doen, Jan?’ ‘Een mandarijntje pellen, Meneer Klein.’ Ja ja, ‘Meneer Klein!’ Tegen deze voorzitter zei je Meneer. Met een hoofdletter! ‘Jan, zou jij zo vriendelijk willen zijn dat mandarijntje weer terug te stoppen naar waar het vandaan kwam? Want als het spat dan zit het op de bekleding van mijn auto.’ Eerste honkman en international Jan van Ewijk deed zijn mandarijntje braaf terug in zijn sporttas. Zo ging dat. Toen nog wel. Klein was als een vader. En vaders wil was wet. Hij stond op een voetstuk. De spelers spraken zijn naam met diep ontzag uit. Hij had dr. voor zijn naam staan, dat was al helemaal een zinsbegoocheling. Hij reed in hele dure auto’s. Ford Taunus. Sjeesde erin. Alsof hij voor de formule 1 op het circuit van Zandvoort was. Klein kreeg zo de smaak van het honkballen te pakken dat hij op een gegeven moment in honkbalpak tussen zijn spelers in de dug-out ging zitten. Zie het tafereel nog voor me. Zijn vrouw: ‘Wat doe jij nou? Jij ook al in een honkbalpak? Ga je straks ook nog meedoen? Nee toch hopelijk.’

De beste speler in de tijd van Ton Klein was ongetwijfeld de technisch superbegaafde Roley Wout. Hij zat bij Werkspoor, daar plukte Klein hem vandaan. Als tweede honkman. Wout speelde voor Ajax met een hoog slaggemiddelde. Bij zijn neef Ruben Leysner. Eerder haalde Klein bij Werkspoor en Ajax de Antilliaan Leito weg. Ook Ton Klein was een kettingroker, net als zijn vrouw. Lustte ook graag een goed glas, net als zijn vrouw. Bourgondiër. Bourgondiër met een hartkwaal. De dokter kon waarschuwen wat hij wilde, dovenmansoren. Hij sloeg alle adviezen in de wind. In 1967 liet zijn hart hem in de steek. De spelers droegen de kist het crematorium van Westerveld in Driehuis bij Haarlem binnen. Onder die spelers Tom Stamer, Jan van Ewijk, Robbie Rijnders, Wim van der Ster, Henk Heinen, Roley Wout, Arie Hagen, Guillaume Campagnard en Jan van Woensel. Coach in die dagen was Jan Kars. De vrouw van Henk Heinen, Marjan, werkte als verpleegster in het Diaconessenhuis in Utrecht toen dr. Ton Klein daar overleed. Hij was begin vijftig. Zo jong nog maar. Hij stierf op dezelfde maandag dat aan de overkant van de Hoge Weide een kruitschip ontplofte en in duizenden brokstukken de lucht in vloog. Een dag van sirenes en nog eens sirenes. Een dag van diepe rouw in de gelederen van heel UVV bovendien. Want dr. Klein werd ook bij de voetballers als een eminentie gezien.

De weduwe Klein liet zich in haar DAF naar en van het veld rijden door spelers als Robbie Rijnders en Tom Stamer. Het waren bovendien haar coaches bij het softbal dat ze twee jaar daarvoor had opgericht. Als ik me niet vergis reed Rijnders het Dafje ook eens in een sloot. Of was het haar zoon? Het incident was goed voor een extra pakje mentholsigaretten en een fles rode port. (Niet te verwarren met de knipperbol). Geleidelijk aan nam Line de rol van haar echtgenoot bij het honkballen over. Dat gebeurde met een nieuwe generatie eerste teamspelers. Alleen Stamer overleefde alles en iedereen. En ook Roley Wout een beetje. Die speelde het ene jaar bij UVV en het andere jaar bij HCAW in Bussum. Meestal besloot hij over zijn clubkleuren op de laatste dag van de overschrijving. Op de laatste avond zelfs. De avond van 31 oktober. Line vond er tenslotte iets op. In een samenzwering met mevrouw Wout. Ze namen Roley ’s avonds mee uit eten en maakten het zo laat mogelijk op 31 oktober. En HCAW maar aanbellen bij Roley bij dat bovenhuis in de buurt van de Spinozaweg en de Laan van Nieuw-Guinea. Hoorden ze alleen de hond blaffen. Was het de Weltevredenstraat? Met Line als voorzitter aanvang jaren zeventig zette UVV nieuwe stapjes. Stapjes werden stappen. Stappen werden grote stappen. Ruben Leysner kwam terug. Nu als coach. Later volgde Wim Onderstal. Misschien wel de beste coach ooit. De accommodatie werd verbeterd. Tribunes werden aangebouwd. Het publiek stroomde weer toe. Tegen Quick Amersfoort zag het zwart van de mensen. De halve stad vond de weg terug naar het honkbal. De geluidsinstallatie kon uit het materiaalhok. De terugkeer naar de hoofdklasse volgde. Met sponsor Ola via Cies Bouwens werd een grote vis binnengehaald. Line Klein, de dochter van een beroepsmilitair en vermaard schermer, de dochter van de statige Desta, nam haar functie van voorzitster bloedserieus. En ze zag die functie ruim. Ze was trouwens de tante van banketbakker Jan van Reenen die als stormram in de jaren zestig deel uitmaakte van wellicht de sterkste basketbalformatie ooit in Utrecht: SVE met Roel Tuinstra en met Kees Hiele als manager. Wie anders! Natuurlijk Kees Hiele. Basketballer Jan van Reenen speelde zijn beste wedstrijd voor de Europa Cup tegen Real Madrid in een stampvol afgeladen en euforische Beatrixhal aan het Vredenburg. De kaartjes waren in de voorverkoop. We noteren 1964.  Of was het ’65?

UVV vormde één grote honkbal- en softbalfamilie toentertijd. Voetballers sloten zich aan. De Rijk, Overeem, Martens, de oude Jan de Heus van het UVV-Nieuws, Leen Slob. Je paste in de cultuur of je paste er niet in. Met huwelijksproblemen konden de spelers immer bij Line terecht. Er was altijd wel iets onder de kurk. Ze koppelde ook graag. Liefst plakte ze een UVV-er aan een UVV-ster of omgekeerd. Een beeldschoon softbalstertje dat eens voor een vriendje van huis was weggelopen, spoorde ze op. Zette het meisje eerst bij haar thuis onder de douche, ging daarna ernstig met de puber in gesprek, en bracht haar toen in haar DAF terug naar huis op het Kanaleneiland. Daar praatte ze met de ouders. Of ze hun verliefde dochter niet te hard wilden aanpakken. Vader was in Nederlands-Indië KNIL-militair geweest. Vandaar. Bij hem en zijn vrouw aten veel honkballers hun eerste portie bami en nasi. Line at ook niertjes en varkenstong. En gebakken varkenslever. En kalfszwezerik. Zo’n niertje bij Line stond een dag in de keuken zich van bloed en urine te ontdoen. Utrecht verbaasde zich erover dat ze het allemaal wist te overleven. Bij de bond werd Line lid van verdienste en ook erelid. Meestal op donderdag belde ze ’s middags naar mijn werk. Dan had ze besloten dat we Indisch gingen eten in dat grandioze restaurant Deli bij het Lepelenburg in Utrecht. Verpletterende ambiance. Balzalen met exotische planten. Bediening in oosterse gewaden. Mannen met zo’n zwart hoedje op gelijk Soekarno. Wat overbleef aan eten liet Line Klein in bakjes doen. Voor de kat, zei ze erbij. Ik schaamde me dood. En ik wist dat de overgebleven rijst met rendang en gekruide boontjes helemaal niet voor die kat van haar bestemd was maar voor zichzelf. Vraag het maar aan Ingrid van Reenen. Die was toen secretaris in het honkbalbestuur van Line Klein was. Die liep op zulke momneten het liefst even van tafel. Later in Suriname zag ik dat daar de gehele mensheid in restaurants het restant liet inpakken voor thuis. Line als vrouw van de wereld.

Dat vonden ze ook in het Brabantse Made waar Onderstal zijn selectie enkele jaren achtereen mee naartoe nam voor een trainingskamp met Pasen. Ook Line was van de partij. De kastelein in het hotel liet zich niet onbetuigd. Grote voorraden sherry en jus d’orange werden tevoren ingeslagen. Het feest kon beginnen. De trainingen waren zwaar, elke dag weer. Het bestuur vergaderde aan de grasrand. Cies Bouwens met zijn zware baan bij Unilever haalde achterstallige slaap in achter het outfield. Soms miste een bal hem op een haar na. Onvergetelijk die tijd. Bevriende clubs als HCK, Euro Stars, Celeritas en RAP (later Pirates) informeerden herhaaldelijk naar het geheim van UVV. De charme van Line. Dat was het gewoon. Moesten ze maar eens aan Hamilton Richardson vragen. Maar het was meer dan de charme. Haar tomeloze energie. Haar punctualiteit. Het was de geestdrift. Het was het nakomen van afspraken en toezeggingen. Het was haar levenskunst en levenswerk. UVV had haar nodig en zij UVV. Ze hief met jonge mensen het leeftijdsverschil op. Ze was ook eigenwijs en behoorlijk VVD. Tsja. Ze hield van Wiegel. Wij van Den Uyl. Ze mocht je of ze mocht je niet.

Ineens stopte ze. En daar weet ik alles van. Ik reed haar DAF. Van Made terug naar Utrecht. Ze had er de balen van. Rookte aan één stuk door. Het trainingskamp was anders dan alle eerdere niet goed geweest. Te vrijblijvend. In het bestuur zat iemand die ze niet uit kon staan. Pas toegetreden. Deed zijn werk niet goed. Allemansvriend. Anders dan zijzelf. Line stopte. Ze wist toen nog niet dat ik tot een identiek besluit was gekomen. Onafhankelijk van haar. Zelfde argumenten. Zij stopte en greep opnieuw naar haar mentholsigaretten. Toen rookten we nog in de auto. Wie het ook probeerde, niemand lukte het om Line Klein-Desta op andere gedachten te brengen. Ze had er genoeg van. Begin jaren tachtig overleed ze. Kanker aan de alvleesklier. Ze was nog maar 63. Op Oudejaarsavond bezocht ik haar nog even in het Oudenrijn ziekenhuis. Ze was sterk vermagerd. Voor het raam in haar bed keek ze naar Oog-in-Al. Ze kon bijna haar huis aan de Lessinglaan 9 zien. Het adres dat veel UVV-ers nooit meer zijn vergeten. Een vette knipoog waard.