‘Ik neem je mee naar buiten voor een wandeling, als ze dat tenminste goed vinden, maar je mag niet weglopen hoor. Als ik zeg dat we teruggaan naar de gevangenis dan stribbel je niet tegen.’ ‘Natuurlijk niet, waar zou ik naartoe moeten, ik ga natuurlijk geen moeilijkheden maken.’ ‘Beloofd dus. Ik wil geen last met de rechter hoor.’ Broeder Peter knikt goedkeurend. Zegt: ‘Hij heeft dit verdiend. Neem hem maar gauw even mee naar buiten.’ Streven naar geluk als levensdoel is volgens de Belgische psychiater De Wachter een schromelijke vergissing. Streven naar zin en betekenis is waar het in het leven om draait. Hij zou wel eens gelijk kunnen hebben. De westerse mens is overprikkeld, stelt De Wachter. Daarover later meer. Ik schrijf, met om mij heen het stralende gezicht van het model Ellen in de fotolijstjes op mijn bureau. De mooie Ellen die wel ouder werd maar tegelijkertijd ongelofelijk jong bleef. Jong in verschijning, jong in aspiratie. Men vroeg naar haar geheim. Ik schrijf, omdat ik de huidige situatie, die alweer een periode van bijna tien jaar bestrijkt, wil vastleggen voor een klein aantal personen wel zeer in het bijzonder. Ze kijken weg en missen veel. Daarom als chroniqueur op de pc.

De trap is af. Het heeft haar goedkeuring. Nu die andere trap nog naar de bovenste etage. Over een poosje dan. December of januari? De wit geschilderde trap doet terugdenken aan het vorige huis in Vleuten. En zeker ook aan 1997 toen prinses Diana verongelukte. Een mens associeert. Zoals ook met John F. Kennedy in 1963. Waar was JIJ in die dagen van mondiale verbijstering en rouw om prinses Diana? WIJ waren in het vorige huis bezig met het tot vervelends toe verwijderen van de stugge stoffering en de lijmresten van de trap. Een helse klus. Monnikenwerk. De week van het plamuurmes. En allerlei gemene middeltjes om die lijm vloeibaar en los te krijgen. Ondertussen stond voortdurend de tv aan. Buckingham Palace viel van zijn voetstuk. De knieval van de koningin voor Diana. Londen was één bloemenzee. Tweeëntwintig jaar later weer zo’n geschilderde en daardoor ruimtelijke trap; tweeëntwintig jaar later ook op tv de fantastische documentaire uit Afrika over de jongste zoon van Diana, Harry, en zijn prachtige expressieve echtgenote Meghan en hun koter. Harry: ‘Als ik fotocamera’s zie en ik hoor hun geluid, zeg maar dat geklik, en ik zie flitslicht, dan lopen de rillingen over mijn rug. Dan weet ik eigenlijk niet waar ik het zoeken moet. Het angstzweet breekt me dan uit. De paparazzi en het fatale verkeersongeluk van mijn moeder hebben iets met me gedaan waarvan ik hoopte er overheen te groeien, maar het zal nooit lukken.’ Hij en Meghan waren vooral ook als eerbetoon aan Diana in Afrika. Op plekken in Angola bijvoorbeeld waar Diana zich inzette voor het opruimen van de landmijnen die voor een diep menselijke tragedie zorgden.’ Hij legt zich bij zijn familiegeschiedenis neer. Harry, Meghan en dat kindje in hun armen – je ging automatisch van het stel houden. Je besefte wat het voor Harry moet hebben betekend om voor vele honderden miljoenen kijkers wereldwijd als jochie achter de baar van zijn door een stortvloed aan pulp vermoorde moeder te moeten lopen. Parijs en die tunnel. De klopjacht van de meedogenlozen. De niet te stillen jacht op sensatie. De honger naar roddel en achterklap. De paparazzi zijn er nog. Ze vreten zich als houtworm in zijn bestaan. Voor Harry mag met Meghan nooit gebeuren wat zijn moeder overkwam. En hij huilde erbij. Hij fluisterde om genade naar de Britse tabloids.
Ellen klautert weer op. Ruim een week geleden lieten we onze trouwe huisarts Erik komen. We? Het gebeurde vooral op initiatief van verzorgende Trudy die er niet gerust op was. Trudy die vanuit Houten door de stromende regen op de fiets (nee geen elektrische) naar ons toe was gekomen omdat haar auto een lekke band had. Op de fiets (zo’n stoere opoefiets) dik een uur door weer en wind en nog op tijd bovendien. Trudy die aanried dat Erik naar Ellen zou kijken. Er klonk voortdurend een gorgelend geluid op van onder de boezem. Zonnebloemhoning en de duurste hoestsiroop van tijm haalden niets meer uit. Het Kruidvat bood geen uitkomst. Bronchitis. Een kuur van zeven dagen. Dit mocht geen longontsteking worden. Ik schrijf, met om mij heen de foto’s van Ellen toen ze nog aanzienlijk meer weerstand had dan de laatste jaren. Weinig weerstand thans. Kwetsbaar. Maar nog steeds wel de beoogde reacties op een kuur. Per dag en dan telkens drie capsules verder knapte Ellen zienderogen op. We begonnen voor de onderlinge communicatie aan een dagelijks BB. Het Bronchitis Bulletin. De toon werd per aflevering opgewekter.
Het was alles bij elkaar een rare week. Een week die vooral in het teken stond van de kuur. En passant ook nog de week van de griepprik waarvoor de patiënten al ruim een uur tevoren een lange rij (beter: een lint) vormden voor de praktijk van Erik. Het leek waarachtig wel op een optreden van Youp van ’t Hek met de laatste honderd, of hoeveel waren het er precies?, schouwburgkaartjes in de losse verkoop. Zo ooit twee keer eens voor Youp in de rij staan blauwbekken vanaf drie uur ’s nachts tot ’s ochtends half negen. Toen gingen de deuren open en begon de bestorming. Dat was op het Lucas Bolwerk in Utrecht en ook eens in Houten. De Bastille! Op het Lucas Bolwerk boog de sliert liefhebbers van Youp bij het voormalige politiebureau naar links af, de hoek om, de Voorstraat in, en zo verder en nog verder. Krankjorum als ik eraan terugdenk. Alleen die nachtelijke mensenhorde al was opzienbarend en een hele belevenis. Meer dood dan levend van de novemberkou meldde ik me op zondagochtend met de gedroomde kaartjes terug bij Ellen. Kaartjes op de eerste rij nota bene. Middenin op de eerste rij. Ik had er mijn gezondheid voor gegeven. Kreeg niet eens meer mijn verkleumde vingers om het kartonnen bekertje dat ’s ochtends rond acht uur door de schouwburg aan de wachtenden werd uitgereikt. De reactie van Ellen: ‘Ik ga niet. Sorry hoor maar dit vertik ik. Ik ga niet bij Youp van ’t Hek op de eerste rij zitten. Dan pikt hij mij er misschien wel uit en zit zo’n hele theaterzaal om mij te lachen. Of hij spuugt me onder. Want dat doet Youp altijd. Het is daar op die eerste rij bij Youp een fontein van speeksel. Hoe heb jij je nou die kaartjes kunnen laten aansmeren.’ Toch bij Youp op de eerste rij gaan zitten. Vooraf erg gelet op onze kleding. Zorgvuldigheid troef. Niet iets aangetrokken waarop de cabaretier zou kunnen aanslaan. Al helemaal wijselijk de okergele broek in de kast gelaten.
De griepprik op de Meentweg in De Meern riep herinneringen op aan Youp ’s nachts in Utrecht en in Houten. Nooit is de huisarts zo populair als op de dag van de griepprik, beaamde Erik die zich even de best bezochte conferencier van Nederland in diens gloriejaren waande. We leggen ook deze oktoberweek met voortdurend pokkenweer vast. Met ondanks de bronchitis van Ellen toch mantelzorgverlof met één overnachting in de hotelabdij van Rolduc in de sfeer van de Heilige Vader en de Heilige Stoel. Eén overnachting in een vroegere priestercel van drie bij drie met alleen een bed en een wastafel. Maar hoe aangenaam toeven in glooiend en dennenrijk Kerkrade wel niet nu de weersomstandigheden de Belgische kust minder aantrekkelijk maken. Jo (nee, niet Jo Gijsen) bediende weer in het abdijrestaurant en dat betekende andermaal de garantie op gezelligheid. ‘Meneer Carbo, U kunt kiezen uit twee rode wijnen, ik zou U deze hier aanraden, proef eerst maar even.’ En: ‘Eigenlijk ben ik al ruimschoots met pensioen, maar ik zit mijn hele leven in de restaurantbediening en kan het niet missen.’ Zwaar onweer op de zaterdagavond achter de spijlen van de abdijramen en bij het lezen van de weekendeditie van NRC onmisbaar het o zo simpele bordeauxrode lampje boven het bed. In de kussens lees ik er in NRC de verhalen van mijn oud-studenten Jorg Leijten en Bart Hinke en ze maken me blij. In Rolduc nu geen honderdtwintig lederen leden van een motorclub en ook geen grote groep worstelaars inclusief een zwaar getatoeëerde begeleider met paardenstaart. Maar ditmaal een hele stoet glad geschoren medewerkers van Citroën DS die er voor teambuilding bleken te zijn. Hoofdmoot van de teambuilding (kon niet missen) een autorally door de Limburgse heuvelen, zo vertelde mij een vriendelijke veertiger. Diana zorgde thuis voor Ellen en de kuur. ‘Alles goed hier Johan, behalve de tv, die doet het ineens niet.’ Een week met het debuut in de plaatselijke bibliotheek als vrijwilliger in het Taalcafé voor mensen met een migratieachtergrond. ‘Johan, je praat nog te veel in te lange zinnen met veel te mooie prozaïsche woorden. Dat begrijpen onze cursisten niet.’ Hoe leerzaam weer. Op weg naar staccato dus. Een deelnemer aan het Taalcafé bleek na vijftien jaar nog maar tien woorden Nederlands te spreken.
Een week met het prachtige boek over het waargebeurde verhaal van auteur Stephen Matthews. Leidraad de komst van de nazi’s op het Kanaaleiland Guernsey. Met zijn ouders werd Matthews van de idylle Guernsey ‘voor een vakantie’ in smerige en onwelriekende veewagens gedeporteerd naar de concentratiekampen Dorsten en Biberach in nazi-Duitsland. In zijn boek haalt de schrijver ook de goede Duitsers aan die hij op kinderleeftijd leerde kennen en met wie hij na de oorlog als vrienden contact hield. Het was ook voor de Duitsers Hitler of de kogel. Met de Duitsers die in Biberach mens bleven liep het ternauwernood goed af. Matthews geeft in zijn boek af op enkele Britse families die niet vanaf Guernsey gedeporteerd werden en die zich na de oorlog jegens hem en zijn ouders als ijspegels gedroegen. Het was een kil weerzien van oude buren. Want ja, concentratiekamp of niet, de achterblijvers op Guernsey hadden tijdens de bezetting zwaar honger geleden en als gevangene kon je in nazi-Duitsland immers volgens de overlevering nog altijd rekenen op voedsel van het Rode Kruis. Hoe herkenbaar dit alles voor Ellen toen ze vanuit Java ineens als kind van repatrianten in het mentaal kille Nederland van de wederopbouw stond. Ook Guernsey en de nazi’s is weer een indringend verhaal. Een aanrader. Mooi boek kortom.
Maar het bleef natuurlijk de week van de kuur en het Bronchitis Bulletin. Iedereen liep net even harder voor Ellen dan altijd al. Met Zulay die ’s morgens al om half acht op de stoep stond. Zoals ook Trudy. Zoals ook Diana die op weg naar Ellen de protesterende en bijna militant wordende boeren en hun tractors probeerde te mijden en te trotseren. Het bleef de week van de kuur. En ik had me voorgenomen: als deze week slaagt door die kuur dan sluit ik ‘m af met bezoek in Buitenveldert aan verpleeghuis Vreugdehof (die naam, die naam, wie heeft hem bedacht?!) en ga ik buiten op de Zuidas wandelen met onze vriend die in de vestibule van dementie verkeert. Aldus geschiedde. Broeder Peter was razend enthousiast. ‘Neem hem mee naar buiten, alsjeblieft doe het, op mijn verantwoording, hij is er zó aan toe.’ Bewonderenswaardige man die Peter. Hij zat even later in een kring met zo’n twaalf vrouwen die stuk voor stuk de weg volledig kwijt waren. Peter: een échte voor de zorg. Aan Peter kan menigeen een voorbeeld nemen. Zijn ‘pupil’, onze vriend, is nog te goed voor het gesticht Vreugdehof. Hij maakte na dertien weken zijn eerste wandelingetje door de omgeving van zijn gevangenis waarvan de naam moet zijn bedacht door een ongelofelijk kwalijke cynicus. Een treiterkop. Galgenhumor. Anders dan zo kun je die naamgeving niet zien. Onze vriend liep voor het eerst weer vrij buiten rond. Al snel buiten adem van het vele roken. Hij had moeite zijn tranen te bedwingen. Vreugdetranen omdat hij even buiten Vreugdehof was waar je de lust tot verder leven vergaat. Een bankje onder een boom die zijn herfstbladeren op ons liet neerdwarrelen. We keken twee joodse mannen in het zwart na die uit de synagoge kwamen. ‘Volgende keer ergens een bittergarnituurtje’, mompelde onze vriend. En de broeder bij terugkeer: ‘Doe dit meer, doe dit vaker, hij heeft het zo hard nodig, hij heeft U nodig.’
Ik schrijf. Ik schrijf voor enkele mensen wel zeer in het bijzonder. Die zijn al jaren en jaren geleden afgehaakt. ‘Je lijkt verbitterd en zo ken ik jou niet’, schreef een heel lieve vriendin uit Amsterdam me deze week. ‘Ik lijk verbitterd?’, schreef ik haar verbaasd terug, ‘welnee zeg, ik lijk dat niet, ik ben het, ik bén verbitterd, maar ik ben het gelukkig niet elke dag. Ik ben een emotionele jojo. Ik wil Ellen niet kwijtraken. Maar ik weet dat ik van meneer Parkinson niet kan winnen. Achter het pantser van de opgewekte grappenmaker gaat veel verdriet en teleurstelling schuil.’ Troost is dat we nog altijd aanloop hebben. Maar het neemt wél af. Het leidt gelukkig nog niet tot eenzaamheid. Maar het doet veel relativeren. Sterk relativeren zelfs. Zeker met het beeld voor ogen van de kamer van onze vriend in dat afschuwelijke verpleeghuis waarbij je denkt: moet je zo naar het einde van je leven? De kamer vertoont qua afmeting en inrichting grote gelijkenis met de priestercel van Rolduc. Maar het maakt een heel verschil of je er gedwongen zit of voor je mantelzorgverlof. Het is het verschil tussen een gevangene en een vakantieganger. Onze vriend leest nog intelligente boeken, hij volgt het wereldnieuws nog steeds op de voet, en in zijn uitgebreide mails valt niet één taal- of tikfout te ontdekken. Toch mankeert hij wel wat. Is er in onze huidige maatschappij voor dergelijke gezondheidssituaties dan geen andere oplossing te bedenken?
Moest voor een jerrycan vloeibaar wasmiddel bij de Action zijn. Vlak achter me hoofdzuster B. van het verpleeghuis van Ellen een paar jaar geleden. Ze had bijna dagelijks met Ellen te maken. Ze bewaakte het zorgplan, en zo meer. Ze stond middenin ons privédomein. Ze deelde (kort gezegd) op de afdeling van Ellen de lakens uit. Ook hoofdzuster B. in de rij voor de kassa van de Action. Ze leek te schrikken toen ik haar in de gaten kreeg, daar bij die kassa van de Action. Een stijf knikje en een wat glazige blik, meer kon er bij hoofdzuster B. niet af. Ik kon hoofdzuster B. bij wijze van spreken aanraken, zo dicht stonden we bij elkaar. En niet even de vraag naar Ellen en hoe het met haar was. Geen enkele vraag, niets. Onvoorstelbaar. Wat heeft deze hoofdzuster tot een baan in de zorg gebracht? Een raadsel. Kijken naar onze meterstanden op kantoor bij het plaatselijke energiebedrijf, dat zou toch veel meer als baan bij haar passen? Vanwaar die harteloze desinteresse? Ellen was in haar meest kwetsbare situatie aan hoofdzuster B. overgeleverd. Ik beschouw het als symptomatisch voor de tijd waarin we leven. Het is de individualisering en dan nog een stap verder. Wist meteen weer waar het ook voor een belangrijk deel aan schort in de Nederlandse verpleeghuizen. Het is lopende band werk, er darren er te veel in het verpleeghuis rond die net als B. de bewoners slechts als een nummer zien. Bij zo’n hoofdzuster B. zit gewoon een draadje los.
Moest op weg naar de Skoda aan de heer G. denken. G. is de baas van twee particuliere zorginstellingen. Je betaalt een hoop geld bij hem. De man was een aantal weken geleden op een vrijdagmiddag bij ons op bezoek. Hoeveel weken geleden inmiddels, weet ik niet. Ik heb ze niet nageteld. Maar het zijn er ondertussen al heel wat. Met G. besproken om Ellen te huisvesten mocht er iets met mij gebeuren. Een mantelzorger kan altijd definitief uitvallen door ziekte of een ernstig verkeersongeval. Zie maar eens wat voor idiote manoeuvres niet alleen vrachtwagens op de weg uithalen. Deze week de A2 tussen Breukelen en Vinkeveen. De heer G. vertelde dat hij aanstonds met zijn vrouw naar Frankrijk zou rijden waar zijn vrouw voor enkele dagen een workshop ging geven in pottenbakken of iets dergelijks. Bij terugkeer zou hij weer contact opnemen en zou hij een rondleiding geven door zijn dure verpleeginstellingen. Nooit meer iets van G. vernomen. We hadden al onze kaarten voor hem op tafel gelegd. Hadden we ook hier weer te maken met een cowboy, met een neoliberale zorgavonturier die driftig links en rechts voorsorterend probeert in korte tijd zoveel mogelijk geld in de zorgsector te verdienen? Is hij ons vergeten? Druk, druk, druk? Is de zorg al zover ongeremd aan de markt toevertrouwd dat op geen enkel niveau enige screening plaatsheeft? Dit bedoelde ik met verbittering in de mail naar onze vriendin uit Amsterdam: juist voor kwetsbare groepen, waartoe wij helaas behoren, is het in alle ongewilde afhankelijkheid belangrijk dat afspraken en toezeggingen worden nagekomen. Mijn ouders gaven me dat mee zonder hoogdravend te praten over westerse normen en waarden. Normen en waarden? Daar hadden mijn ouders het nooit over. Wel over fatsoen.
Werd in het voorjaar gebeld door een mevrouw die een particulier zorgbureau runde. Ze kwam net achter haar grasmaaier vandaan, zo vertelde ze opgewekt, en had gehoord dat ik een verzorgende zocht voor vakantie. Ze vroeg een krankzinnig hoog uurtarief. Hoe dat zo? Hoeveel van dat uurtarief belandde in haar eigen zak? Zeventig procent. En waarvoor eigenlijk? Zij deed vanachter haar grasmaaier de administratie. Wat hield die administratie in? Maandelijks de factuur opstellen, betoogde de vrouw opgewekt. Hoe lang was ze daar wel niet mee bezig? Een hele tijd, eerst moest dan de grasmaaier uit en terug in het schuurtje. Die tijd telde ze mee. Ik betichtte haar van zorgprostitutie. O ja? Ze grinnikte. ‘Zeker wel mevrouw. U maakt misbruik. U vormt in de zorg een volstrekt overbodige schakel.’ Mevrouw zag zichzelf als een weldoener. Gegraai naar het PGB van de zieke mensen, corrigeerde ik haar. Weet de Inspectie wel wat er allemaal aan profiteurs in de Nederlandse gezondheidszorg (en daarbuiten) rondloopt? Vrees van niet. Er is veel uitbuiting in de zorg. Zeker migranten zijn daarvan het slachtoffer. Ze durven geen nee te zeggen. Zei tegen die mevrouw van de elektrische grasmaaier dat ze me maar een naam van een verzorgende voor de vakantie moest geven, dan zou ik met die persoon wel zelf de simpele administratie doen. O nee, geen sprake van, in dat geval geen naam. Keek deze week naar een consumentenprogramma over kleine particuliere bureautjes die bij erfenissen en legaten onschuldige goedgelovigen financieel vroegtijdig het graf in adviseren. Waar is de controle van het Rijk op één en ander? Waar o waar?! Door de marktwerking zou alles goedkoper worden, maar de facto heeft die markwerking alles bedrieglijker gemaakt. De opmars van de vrije jongen. Jacobse & Van Es. Ja, gewiekste zakkenvullers in de zorg en elders stemmen bitter. Het is de schijnbetrokkenheid en de vette knipoog naar de eigen uitpuilende portemonnee die al niet meer in de binnenzak en handtas past.
Kom zo-even terug van Albert Heijn. Het einde van de week. Met als afsluiting tijdens de (intussen gebruikelijke) zondag-matinee erwtensoep van Elly Wolf voor een klein groepje intimi. De zaterdagmiddagdrukte in Albert Heijn. Achter mij een echtpaar. Leeftijdgenoten. Een vrouw die haar man aanspoorde door te schuifelen naar een bankje even verderop. De man liep krom gebogen als een hoepel achter zijn rollator. Hij kon met zijn vingertoppen de vloer zowat aanraken. Begon een praatje met de vrouw. ‘Parkinson meneer, nu alweer bijna twee jaar.’ Vertelde haar over Ellen die ook parkinson heeft. ‘Je hoort het steeds meer, meneer, je hoort steeds meer over parkinson.’ Inderdaad, want in het Taalcafé ontmoette ik deze week iemand van wie de vader parkinson had. We vergaten even de drukte van Albert Heijn en onze boodschappen. Waar ik na tien jaar de energie nog steeds vandaan haalde, wilde de vrouw weten, ik oogde zo energiek? Liefde? Ze herkende dat. Maar was er niet meer? Optimisme bijvoorbeeld. Erkennen dat de zin van het leven voor een belangrijk deel bestaat uit de wil een ander gelukkig te maken. In Albert Heijn vertelde ik die vrouw over de week van de kuur, over de verzorgende die door regen, wind en herfstbladeren naar ons toekwam vanuit Houten, over mantelzorgverlof in een abdij, over de betrekkelijkheid van zaken waarover velen zich druk maken. Ook zij vertelde. Ze vertelde over haar dochter die geriater was en de medicatie van haar vader wilde verhogen. We praatten. We gaven elkaar tips. Totdat iemand ons op de schouder tikte en geagiteerd vroeg of we niet een beetje konden opschieten. We stonden in het looppad. We stonden in de weg. Want ze had haast. Dat zei ze. Maar we stonden toch niemand in de weg? Dat was toch helemaal niet zo? We stonden de gezonde gehaaste medemens in de weg, dat was het natuurlijk. En het moet gezegd: dat stemt herhaaldelijk bitter.
De kunst van het ongelukkig zijn. Er blijkt kortelings een boek met die intrigerende (schier onnavolgbare) titel te zijn verschenen. Met als auteur een Belgische psychiater en hoogleraar uit Leuven. Deze Dirk De Wachter toonde zich deze week een meesterlijke verteller. Een imponerende man. Charisma aan tafel! Grandioze gast van Pieter Jan Hagens bij het zondagse tv-programma Buitenhof. Ook Hagens raakte gefascineerd door zoveel bevlogenheid, dat zag je duidelijk. De Wachter (echtgenote huisarts) sloeg de bodem weg onder de redenatie dat je pas van een ander kunt houden als je dat eerst en vooral van jezelf kunt. Hij sloeg met duidelijke voorbeelden de tegeltjeswijsheid aan diggelen dat je pas een ander kunt helpen als je dat eerst jezelf kunt. Welnee, flauwekul, en hij draaide het om, de Belg. Arme narcisten die ook op Buitenhof hadden afgestemd. Richt je meer op die ander dan op jezelf! Ook ongelukkig zijn, of je zo voelen, hoort bij het leven. Om dan maar meteen naar een psycholoog of psychiater te vliegen… De Wachter was zich steeds meer gaan verwonderen over de problemen waarmee de gemiddelde bezoeker naar zijn praktijk kwam. Wat zit ik hier als psychiater te doen?, dacht hij steeds vaker vanachter zijn bureau in Leuven. Als het leven niet meer op rolletjes liep, ja wat dan? Veel klagers tegenover hem toonden met kleuterpraat geen greintje veerkracht. Soms was een knuffel voldoende, maar aan knuffelden waagde de psychiater zich in deze tijdspanne met Me Too niet, o nee. Maar het zou in heel zijn onschuld menigeen kunnen helpen. Afspraken nakomen. Doen wat je belooft. Elkaar durven aanraken, letterlijk en figuurlijk. Belangstelling voor de ander. Tijdens het interview pakte De Wachter de hand van Hagens. Dit bedoelde hij: warmte overbrengen.
Mens zijn tegenover de medemens. Zonder winstbejag. Pieter Jan Hagens vond het geweldig. Hier zat één van zijn meest memorabele studiogasten. De Wachter – deed overigens vagelijk aan catweazle denken – zou niet snel meer worden overtroffen. Prachtig taalgebruik ook bezigde de Belg. Hij woog zijn woorden alsof er een weegschaal op tafel stond. Hij deed me aan Dominicaan en filosoof Harry denken met wie ik helemaal aan het begin van het ziekteproces van Ellen indringende gesprekken had over leven en dood. In feite over de kunst van het ongelukkig zijn. Als het leven niet meer klopte – wat dan en hoe dan? Wat als een vanzelfsprekendheid niet langer een vanzelfsprekendheid bleek te mogen en kunnen zijn? Stresshantering. Je ongelukkig durven voelen. Burn-out vermijding. Inderdaad, Dirk De Wachter, wat maakte ik me druk om die meneer G. en zijn luxueuze particuliere verpleeginstellingen. Opzouten! Wat maakte ik me druk om de bleke zorgzuster B. uit ons voormalige verpleeghuis. Wat kon mij dat andere ijskonijn schelen, die tante met haast op de drukke zaterdagmiddag bij Albert Heijn. Bij verbittering sta je jezelf in de weg. De titel van het boek had evengoed kunnen zijn: De kunst van het gelukkig zijn. Zoals op dat bankje in Buitenveldert met de neerdwarrelende herfstbladeren om ons heen. Dat gold voor meer. Die persoon met zijn drie woorden Nederlands na vijftien jaar. Dat gold voor de opgewekte toon die in het BB per drie capsules kon worden aangeslagen. De gedachte in Buitenveldert aan Ellen thuis. Het is net even die andere weg in het hoofd. Leerde van De Wachter dat het een hele kunst is om hanteerbaar ongelukkig te zijn. Als de liefde maar je kompas blijft. Maar dat ’t geen kunst is om vandaar, van je ongelukkig voelen, de sprong naar verbittering te maken. Hij gaf voorbeelden die paradoxaal leken maar dat geenszins bleken te zijn. Streven naar geluk als levensdoel is een vergissing. Streven naar zin en betekenis van het leven is waar het om draait. De westerse mens is overprikkeld en egocentrisch. We moeten meer onze eigen psychiater zijn. We moeten elkaar meer durven aanraken. We doen ons best en schaffen het werk van Dirk De Wachter maar heel snel aan.

Huisarrest tijdens de kuur. Het mag niet uitdraaien op een longontsteking. Ellen is er moe van. Veel slapen maar ook goed eten en drinken. Fruit.