In een anachronisme kun je niet wonen

Op weg naar Pinksteren 2020 met de meest actuele foto van Ellen. De foto van pinksterzaterdag. Pinksteren. Die dagen doen altijd nog denken aan Annie M.G., Hetty Blok en Leen Jongewaard. Aan Harry Bannink ook. Aan de musical ‘Heerlijk duurt het langst’. Op een mooie pinksterdag… Het belooft een verschrikkelijk mooi Pinksterweekeinde te zullen worden. Volop zomer. Zwoel tot laat in de avond. Fraaie pinksteromstandigheden. Met een barbecue, een zelf gebakken quiche door een van onze gasten, een salade, de chardonnay en Provençaalse rosé van Gall & Gall, en veel zon bij hoge temperaturen. De tuin, verder verrijkt met potten lavendel van de bloemist. De hortensia’s kunnen de droogte nu al niet meer aan. Die verdwijnen zoetjesaan uit het tuinbeeld in Nederland. Zeker ook bij ons. Ze verleppen en misvormen. Ze hebben te veel water nodig. Een aantal hortensia’s spitten we eruit binnenkort. Ze horen in de tropen niet thuis. De vlinderstruiken nog steeds wel, die staan op uitbarsten. Pinksteren met parasols en ook het zonnescherm ver uit. Ellen wenst de vaste club nu alreeds een prachtig pinksterweekend toe en bedankt die vaste club voor alle steun en aandacht. Zeker een speciaal dankjewel naar onze nieuwe (jonge) buren Rajaë en Niels voor de lekkernijen die ze ons brachten. In verband met het Suikerfeest. Het deed aan vroeger denken, de Marokkaanse kindertjes van Ellen op school op het Kanaleneiland en hun moeders. Het was met hun traktaties altijd weer feestelijk thuiskomen.

****

Beste Johan en Ellen,

Veel dank voor jullie lieve woorden tijdens de coronatijden. Ze hebben mij zeker goed gedaan in een zeer hectische tijd. Ik hoop dat jullie, met de goede mensen om jullie heen, ook momenten hebben dat er genoten kan worden van de voorjaarszon.

Het is een unieke tijd, die ons allen in zekere zin met corona is overkomen. Het zet aan tot bezinning, zeker bij mij. Misschien hebben jullie vernomen dat ik afscheid ga nemen van de Inspectie. Na 7.5 jaar ga ik juist in deze tijd een andere functie invullen, die vanuit andere perspectieven het belang van kwaliteit van zorg als doel heeft. Vanaf volgende week vul ik de functie in van directeur-generaal curatieve zorg bij VWS. Het zal intens zijn, zeker met de vragen die er liggen voor nu en voor de nabije toekomst.

Heb het goed!

Ronnie,

Inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg WVS.

****

Hallo Ronnie.

Duidelijk, onafhankelijk en eerlijk. Ja Ronnie, drie kernbegrippen die op jou van toepassing zijn. Ik sluit me hiermee aan bij eerdere sprekers. Je bent zeer toegankelijk en zo vanzelfsprekend is dat niet in de ambtenarij. Helaas niet nee. En als gezegd: als mediatrainer én mantelzorger keek en luisterde ik met extra aandacht naar je tijdens de overleggen over de corona met de Tweede Kamer welke steeds direct op tv werden uitgezonden. Je durfde ook minder stellig te zijn als daar voor jou alle reden toe was. Dat is niet iedereen gegeven. Je durfde in het openbaar je twijfel te tonen. Beter dat dan stoer doen, hetgeen iets is waar menig politicus zijn nek over breekt in de contacten met het vasthoudende journaille. Want alles wat je zegt moet je ook kunnen waarmaken. Je sprak duidelijk en vanuit het hart. Aarzelingen verdoezelde je niet. Ellen en ik wensen je heel veel succes toe in je nieuwe baan. En we bedanken je voor je werk in de veeleisende job die je op het punt staat te verlaten. Dat doe ik mede namens Ellen. Maar ook mede namens de verzorgenden Diana, Trudy, Elly, Esmé en Zulay. Je kent ze bijna allemaal. Je hebt ze hier thuis ontmoet. Ze doen het nog altijd geweldig. En morgen begint fysiotherapeut Leroy weer. Nu met osteopathie. Daar is hij in afgestudeerd. Donderdag zien we fysiotherapeut Max na een aantal werkloze weken terug. Hij is Dorothy (andere baan) in januari komen vervangen. Woensdag hier voor Ellen weer kapster Renda uit India. Een beetje terug naar normaal waarbij voorzichtigheid geboden blijft. We zijn vooral ook door al deze mensen rijk. Want zo voelt het zeer beslist: als rijk onder niet gemakkelijke omstandigheden. Afgelopen weekend werd ik vertroeteld tijdens mijn mantelzorgverlof door vrienden in Leeuwarden. Zij, Wietske, was 65 jaar geleden in Amsterdam-Zuid een schoolvriendinnetje van Ellen. Toen ik weer thuis kwam uit Friesland was daar de oud-collega van Ellen, Wil, met een alvast gekoelde fles licht getinte rosé onder de arm en leuke verhalen in de pocket. Ja, we zijn rijk. We beseffen dat. Deze omstandigheden gun ik alle mensen die nu wegkwijnen in tehuizen. Hamburgers op de plaat en laat de boeren maar dorsen. Voor ons geen volle stranden of stadsparken. Voor ons geen drukke winkelstraten. Het doen van boodschappen in de daluren is een uitje geworden, een verpozing. We koesteren onze inner circle. Bij de diagnoses parkinson en Lewy Body, inmiddels ruim tien jaar geleden, kregen we te horen dat het een loodzware tijd zou worden. En misschien ook wel een heel bijzondere. Beide kloppen. We weten al niet meer anders dan dat de dingen zijn zoals ze zijn. Ellen is er nog steeds. En er gebeuren dingen die wonderbaarlijk te noemen zijn. Het proces van parkinson en LB gaat onmiskenbaar door. Maar toch! Soms komen er verrassende korte opmerkingen uit Ellen. Ze heeft bijna steeds een glimlach op haar gezicht. Enorme eetlust. Geen corona. Geen enkele narigheid behalve die twee aan elkaar gelieerde aandoeningen parkinson en LB. Zodra de bronchiën opspelen is er een kuur die meteen aanslaat. Daar op die bronchiën loert het gevaar. De vatbaarheid, de longen. In Erik hebben we een fantastische huisarts. Inderdaad, het is een unieke tijd, zoals je schrijft. Het woord ‘uniek’ is misbruikt en heeft zijn ware betekenis verloren door allerhande in oneliners pratende makelaars, projectontwikkelaars en reclamemakers, zo toeterde ik altijd tijdens mijn colleges aan de Erasmus en de hogeschool in Tilburg. Ik verlangde dat mijn studenten het woordje uniek uit hun vocabulaire schrapten. Maar ten aanzien van corona is de kwalificatie uniek natuurlijk zeker op zijn plaats. Want wat nu plaatsheeft kent zijn weerga niet. Ik prijs me gelukkig dat ik Ellen elke dag om me heen heb en dat ik niet vanachter een hermetisch gesloten glazen pui van het verpleeghuis haar hoef te kussen. Elke dag knuffel ik haar. Elke avond kruip ik naast haar in bed met de krant of een boek en ligt ze in mijn oksel te soezen. Dit is HET medicijn Ronnie ! Een normaal mens kan niet zonder fysiek contact. Die kan niet zonder een streling, die behoeft huid op huid. Dat zei ik ook tegen een studente van de TH in Delft die door de boeken over Ellen contact met ons zocht en voor haar afstuderen het onderwerp dementie gekozen heeft. Die studente probeert een technisch hulpmiddel te ontwikkelen om de eenzaamheid van dementerenden te verlichten. Ik heb haar verteld hoe Ellen er steeds weer van geniet haar eigen handen op haar wangen te voelen. Dan gebeurt er iets in haar hoofd. Ik vraag me af of veel bewoners in verpleeghuizen niet eens zozeer door de corona zijn overleden, maar veeleer nog door eenzaamheid en verdriet welke weer voor afbraak van het immuunsysteem hebben gezorgd. Wie een stap over de drempel van de huidige verpleeghuizen zet die breekt. In de verpleeghuizen maken de bewoners een doodsmak. Ze geven het leven op. En dan ook nog eens wekenlang geen bezoek van familie en bekenden?! Draconische maatregelen. Ik zou het bijna misdadig willen noemen. Ik ken de beweegredenen natuurlijk, maar niettemin. Als een dierenasiel. Ik zie voor me kooien en spijlen. Nog net geen stro op de grond. Het gros van die arme verpleeghuisbewoners moet toch niets begrepen hebben van wat er buiten hun kleine leefwereld gebeurde?! Maar jij bent arts, ik niet. Ik hoop dat er na de corona een herbezinning komt op de inrichting en het functioneren van de verpleeghuizen. Welke functie willen we ze in de toekomst geven? Ze moeten een ander uitgangspunt krijgen. Wat er met Ellen gebeurt, is niet toevallig. Het zou fantastisch zijn als we ons minder gingen overgeven aan de marktwerking en de verzakelijking – weg met de uitwassen van het neoliberalisme – geweldig zou het zijn als er iets zou kunnen verrijzen dat het midden houdt tussen de huidige verpleeghuizen en de situatie waarin Ellen, met dagelijks veel liefde omgeven, ook fysiek, met haar ziekte mag én kan omgaan. De fabrieksmatige verpleeghuizen – als je goed luistert hoor je ze daar huilen – zouden veel meer op zorghotels moeten gaan lijken. We zijn immers met de corona al helemaal met onze neus op de droef stemmende feiten gedrukt. Mantelzorgers zouden er moeten kunnen blijven slapen als ze willen. In het belang van degenen voor wie de zorg bedoeld is. Anders dan nu als een haast ondenkbaar privilege waarvoor ze de verpleeghuisdirectrice op hun knieën moeten bedanken. Op de victoriaanse dominee-eilanden die we tezamen Zeeland noemen, vonden ze het zelfs een obscene gedachte dat een partner in het verpleeghuis bij zijn geliefde bleef slapen. Ojee. Ik hoor het die mevrouw in Middelburg tijdens één van mijn presentaties nog zeggen. Idioot zangwonder tussen de gristelijke kerkmuren. En wat dan nóg als twee oudjes met meer dan zestig huwelijksjaren samen in bed op een teder kusje worden betrapt! Geef die mensen het gevoel nog altijd getrouwd te zijn. Schrijf ze niet af! Zeeland zag de verpleeghuizen al meteen in eroscentra veranderen. Het kan zoveel beter. Binnen een aanzienlijk minder rigide structuur van de verpleeghuizen, in een nieuwe open opzet die op een zo normaal mogelijk leven gericht blijft, zou men zijn vrouw of man, moeder of vader, oma of opa mede zelf moeten kunnen verzorgen. Een tussenweg dus, tussen de verpleeghuizen van nu als allang bewezen anachronismen en de thuissituatie zoals bij ons. En daar zouden niet te veel concessies voor nodig moeten hoeven zijn. De les van nu is hopelijk welk een slagveld eenzaamheid en verdriet kunnen aanrichten, meer nog dan het virus dat over de gehele wereld rondwaart. Heb het goed – dat zeg ik ook tegen jou. Heb het goed in je nieuwe baan maar zeker ook in je leven buiten het werk.

Lieve groet van Ellen en van mij.

****

Eens even goed de tijd genomen voor een inhaalslag wat de blogs betreft, 
en dat is gelukt.

Juweeltjes Johan  !!!!!!!!!

Natuurlijk rijst er wel een kleine vraag, en wel deze: wat is er met de Fabia gebeurd?! 

Dit omdat ik mijn nieuwsgierigheid niet kan bedwingen!

Groet Albert

Niet ook nog eens afscheid van mijn maîtresse Fabia

Kan een mens zich gaan hechten aan een auto, zodanig zelfs dat het vreselijk pijn doet hem in te ruilen? Kan het dat het schuldgevoelens oproept, in de garage te lonken naar een nieuwe glanzend witte Skoda model Rapid? Ik ga nog een stap verder: kan het dat je de huidige auto om vergiffenis vraagt omdat je in de verleiding bent gekomen de huwelijkstrouw over een lange reeks van jaren op te geven? Ja het kan. Ben ik op weg een sentimentele gek te worden? Het zal zonder twijfel. Zo maar een doordeweekse middag. Ellen doet haar dutje. Diana is voor een paar uur naar haar eigen huis en komt later in de middag terug om Ellen weer te verzorgen. Zelf even naar de garage vlakbij voor een afspraak. Want de Skoda Fabia is toe aan een grote beurt. Onder het wachten in de garage prop ik mijn jaszakken vol met fruit. Voor Ellen. Aan de receptie weten ze dat al. Ze kijken er allang niet meer van op. Ze stimuleren het eerder nog. Meneer Carbo van Ellen, heet ik daar. Een sinaasappel, een kiwi, een banaan. Het staat er voor het grijpen. Van de fruittelers van Goes aan de overkant? Sandro Favre van de receptie toont zich altijd weer een verschrikkelijk aardige jongen. Ik schat hem midden twintig. Hooguit. Hoe we zo samen over het inruilen van de meest sexy, en de in boeken en in blogs meest bejubelend bezongen auto van zijn gehele wagenpark kwamen, dat weet ik niet meer. Geen idee. Maar Sandro troonde me ineens mee naar een platform waar verscheidene nog betrekkelijk jonge occasions te koop stonden. Verleidelijke omgeving met auto’s paradijselijk opgepoetst als appeltjes. De meeste van het model Rapid, een slagje groter dan de Fabia. Ik ga vreemd, schoot er door mijn hoofd. Was dit nou verstandig? Konden we maar niet beter teruggaan naar de receptie? Aan de andere kant: ik had het er al een paar keer met Sandro over gehad dat ik dit jaar de Skoda zou vervangen door een nieuwere met minder kilometers op de teller. En ging ik intussen niet naar de 200.000? Sandro deed het goed, hij drong niets op. Hij zag me likkebaarden en glimlachte. Ik vocht een hopeloos gevecht met mezelf. Wroeging omdat ik daar op dat platform wildvreemde occasions liep te strelen en naar de prijskaartjes keek. En naar het bouwjaar. En naar de kilometerstand. Als een kerel die zijn vrouw inlevert voor een jong blond ding. Gedachten die opkomen in een garage met occasions die staan te knipogen. Beneden stond de zwarte Skoda met jarenlang pen en papier op het dashboard om de belevenissen met Ellen onderweg meteen op te schrijven en die anekdotes in de boeken door te geven aan onze vrienden, kennissen en een steeds groter wordende groep onbekenden die lotgenoten bleken. Vergiste ik me of voelde de oude Fabia zich inderdaad aan de kant geschoven? Alle denkbare gemoedstoestanden deden zich voor achter de gesloten portieren van de Fabia. Machteloze woede uit frustratie en onmacht ook. Huilen met het hoofd over het stuur gebogen. Met Ellen nog in het verpleeghuis reed ik in mijn kameraad in grote eenzaamheid overal en nergens naartoe. In de garage dacht ik aan de conversatie met Ellen over de dood. Ze begon er zo maar over, heel plotseling, een kleine vijf jaar geleden. Op de Cartesiusweg is een benzinepomp. Daar stopte ik en pakte ik mijn blocnote en ballpoint. Meteen vastleggen. Was het niet herfst 2015? Zó begon ‘Dankjewel voor je liefde’, een ode aan de mooiste vrouw ter wereld. Storm en regen in 2015 – Lees maar mee.
Terwijl zware windstoten en slagregens hun geldingsdrang aan ons tonen, schrijf ik in euforische geladenheid. Het kan verkeren in heel dit dramatisch wrede proces van parkinson en Lewy Body dementie, het kan verkeren in deze apocalyps van rauwe rouw die ons met welhaast conspiratieve bedoelingen zo onherstelbaar getroffen heeft. Getroffen maar hopelijk niet beschadigd. Alhoewel die twee soms wel érg dicht bij elkaar komen.Vanmiddag terug van de fysio was Ellen zó helder. Als onze hondstrouwe zwarte Skoda met zijn opvallende sexy witte dakje eens kon praten. Hoeveel van onze verhalen van tegenwoordig zijn niet opgeslagen in die ene auto! Die ene auto die bij onze garagehouder een streepje voor heeft en altijd een voorkeursbehandeling krijgt. Want voor de garagehouder is de Skoda niet zo zeer mijn auto, maar veeleer die van Ellen en haar rolstoel. Vanmiddag op de brug ter hoogte van de koffiebranders van de Douwe Egberts naar Utrecht toe verrast Ellen met vragen en opmerkingen die ik de rest van mijn leven niet meer zal vergeten. Luister maar.

‘Ben ik dood?’
‘Nee lieverd, dat ben je niet, anders had je me dit niet eens kunnen vragen’.
‘Oh ja, dat is waar’.
Vanuit mijn ooghoek zie ik haar prakkiseren.
‘Ben jij dan dood?’
‘Ik? Nee, want anders kwam onze auto nu geen meter meer vooruit. Je ziet toch dat we rijden?!’
‘Je zal maar dood zijn’.
‘Schei maar uit. Maar je hebt momenteel wel een lekkere straffe wind mee om snel in de hemel te arriveren. Zullen ze van opkijken.’
‘De hemel? Die bestaat niet eens’.
‘Maar je hebt er anders vroeger als dochter van de hoogste baas bij het Leger des Heils wél veel over gezongen. Met tamboerijn nog wel’.
Stilte. Ze ademt diep in, en dan weer uit. Ze knikt.
‘Ja, dat was toen.’
‘Geen hemel?’
Bijna fel: ‘Nee, die is er niet’.
Een perpetuum mobile ondanks dat ze er verder het zwijgen toe doet. ‘Toch , Ellen – geloof jij niet net als ik in het mystieke? Filosofie, Spinoza, of ga ik nu zeveren?’
Dromerig kijkt ze voor zich uit. De huizenrijen van de saaie Cartesiusweg glijden voorbij. De ruitenwissers van de parmantige Fabia vechten zich naar vroegtijdige slijtage.

Inderdaad, het moet najaar 2015 zijn geweest. Ellen woonde nog in verpleeghuis De Ingelanden. Elke dag haalde ik haar daar op. Elke dag zat ze op de passagiersstoel van de gitzwarte Skoda Fabia met zijn witte dakje en met schrijfbenodigdheden op het dashboard. Elke dag bracht ik Ellen ook weer terug naar De Ingelanden. Ze kon lange tijd heel geestig nog uit de hoek komen. Het praten werd langzaamaan minder. Nu praat ze nauwelijks meer. Maar ze beleeft de dingen om haar heen nog altijd wél. Terug naar het heden. Naar Sandro, het platform met zijn occasions en die ene glanzende witte die mijn hart stal. Die albino die me toelachte. Het model Rapid ging eruit, vertelde Sandro. Er kwam een ander model voor in de plaats. Waarom eigenlijk? Dat wist Sandro niet. Maar de Rapid was toch een werkelijk zeer fraaie auto? Ineens herinnerde ik me weer dat ik van de garage een mailtje had ontvangen met de mededeling dat op nader genoemde dagen een serie sterk afgeprijsde Skoda’s van één of hooguit twee jaar oud te koop zou staan. Op = op, stond er ronkend bij, en meestal is dat voor mij de aansporing naar de knop delete te zoeken. Zoals ook met die afgeprijsde Skoda’s het geval was geweest. Op = op, het is me te dwangmatig. Te opdringerig. Moet ik dan al gauw aan toiletpapier en keukenrollen bij het Kruidvat denken. Maar nu ik er toch was in die garage. Ik was eigenlijk al verkocht. Waarom wachten tot na de zomer nu er in de garage gestunt werd. En die ene glanzend witte Rapid bleek nog de meest voordelige ook. Hij stond er voor mij, voor ons! Ik had voor het najaar met een veel hogere uitgavepost rekening gehouden. De twijfel. Er was ook een kleine Skoda in de aanbieding. Een Fabia. Maar nee, die witte raaf waarin nog maar nauwelijks door de vorige eigenaar gereden was. Zou ik mezelf trakteren voor al die jaren dag en nacht mantelzorg? Zou ik? Zou ik mezelf een mantelzorgbonus geven? Die wagen voor een paar uur mee om ‘m eens uit te proberen. Ondertussen zou de garage de inruilwaarde van óns ‘huisdier’ berekenen. De Fabia kwam op één lijn met onze drie katten Sally, Nicols en Sara. Want zo gevoelig begon ik te worden. Ik begon de oude Skoda als een trouwhartig huisdier te ervaren. Ojee. Ze konden ons erin uittekenen, in die Skoda Fabia. Telkens dook hij weer op in de verhalen. Bij de aanschaf had de garage een enorm boeket bloemen voor Ellen meegegeven in het verpleeghuis. Toen ik hem voor het eerst kwam ophalen stond hij onder een wit laken met een koordje. Van het verwijderen van het witte laken maakten ze in de garage een hele ceremonie. Zo van: kiekeboe. Gelukkig geen muziek bij die ceremonie. Geen Mieke Telkamp. Geen Waarheen en waartoe. Dag in dag uit met Ellen in de Fabia. Nooit pech of iets dergelijks. Altijd meteen starten. We waren ermee naar verschillende zorghotels gereden, op de Veluwe bij Wapenveld en in Vlissingen waar we op kamer 6 aan de boulevard de grote schepen zowat konden aanraken. Vooral op de Veluwe wisselde Ellen redelijk goede momenten af met soms zeer verwarrende. En dat verwarde haar mantelzorger weer. Hoelang viel het leven met Lewy Body nog vol te houden? Soms op de Veluwe wilde Ellen niet eens de auto uit. Waren het de bomen, was het de plotselinge overgang van volle zon naar schaduw? Herinner me een Goede Vrijdag in een Hanzestadje onder Zwolle, Ellen weigerde uit de Skoda te komen. Eén en al Lewy Body. Ik werd er krankjorum van. Ze leek op weg naar een psychose. Ik kende met vallen en opstaan de verschijnselen. De enige remedie was een tik met de vlakke hand tegen haar wang. Ik moest haar laten schrikken, waarvan deed er niet toe. Een psychose, levensgevaarlijk als je iemand vanuit de auto in de uitvouwbare rolstoel probeert te tillen. Dat geeft ongelukken. Een pets dus. Een vrouw op de fiets die stopte en boos zei dat ze de politie voor me ging bellen. Mevrouw had geen notie van mijn lijden op Goede Vrijdag in het Hanzestadje waar op dat moment de zon scheen en het carillon speelde. Op de gristelijke Veluwe wisten ze alles van het lijden van Jezus maar niet van het lijden van een mantelzorger. Geen idee die vrouw hoe ik me in de Fabia had zitten opvreten over Ellen. Geen idee die vrouw op die fiets hoezeer de onnavolgbare cocktail Lewy Body de rafelranden van haar en van mij kon zoeken. Dagenlang verdriet van die pets. Maar mogelijk redde die pets het paasweekend in Groot Stokkert. Ritjes in de zwarte Skoda met zijn witte dakje naar Limburg, naar Rolduc, en zo meer, die beroemde kraam ook met ijs en fruit aan het begin van het Geuldal bij Epen. Hij of zij, wat is het, werd uit duizenden voertuigen herkend. De tochten naar De Panne aan de Belgische zuidkust. Het zijn er zoal reeds twintig geweest. De oefeningen met verpleeghuisfysiotherapeut Henk om Ellen, zonder lichamelijke mankementen, voor mij, als tillift, in en uit de auto te krijgen. Uit de heupen. De knieën licht buigen. De schouders losjes. Korte resolute draai. De passagiersstoel op de juiste afstand ten opzichte van de rolstoel. De liesbreuk was nog ver weg. De geïrriteerde buikwand met mogelijk een klein scheurtje eveneens. Eén keer glipte Ellen in de draai uit mijn verkleumde vingers. Dat was rond de kerstdagen, terug van een muziekvoorstelling in theater Vredenburg, ergens op het Weerdsingel in Utrecht en tijdens een hopeloze sneeuwbui. Ik kon haar niet meer houden en vóór het geopende portier belandde Ellen in een plas water. Ik kreeg haar alleen niet meer overeind. Geen kip op straat. Het liep tegen zevenen ’s avonds. Twee Marokkanen uit een eethuisje vlakbij schoten te hulp. Ik ben ze nog steeds dankbaar. Kletsnat was Ellen en met de verwarming hoog draafde de Fabia gedienstig terug naar het verpleeghuis, de parkeergarage met zijn harmonicadeuren in. Met die extreme hitte van vorig jaar reed de Fabia ’s ochtends bijna automatisch naar het ontbijt op het strand van Scheveningen. Twee keer met de Skoda van achteren tegen een betonnen paaltje gezeten. Een keer bij de sporthal en een keer op winkelcentrum Overvecht. Gewoon over het hoofd gezien die grijze paaltjes die geen millemeter meegeven. Schade die gemakkelijk te verhelpen viel. Maar niet zonder gevloek. Ik houd niet van krassen en deuken.

In de Fabia naar de levenslust opwekkende Vecht tussen Maarssen en Breukelen om daar te picknicken op een kleedje. Dat kon toen nog met Ellen. De Fabia in de berm in het manshoge gras. In de achterbak een kartonnen doos met brood, beleg, yoghurt en zo meer. Vogels die het hoogste woord hadden. Pleziervaartuigen met zwaaiende zonnebaders. ‘Je goed vasthouden aan het portier Ellen’, zei ik eens aan de Vecht. ‘Denk maar niet dat ik wegloop’, antwoordde ze. ‘Je weet natuurlijk dat ik geld heb, daarom loop je niet weg.’ ‘Daar doe je anders altijd heel geheimzinnig over.’ De Fabia moet in een deuk gelegen hebben. Want ik bemoeide me eigenlijk nooit met het geld. Het was Ellen d’r afdeling. Voor ons tweede boek ‘Kijkje achter de schemering’ uit 2015, een dagboek, regen de anekdotes van in en buiten de auto zich aaneen als een kostbare kralenketting van Gucci.

Herlees momenteel ‘Kwetsbaar’ van Tatiana de Rosnay, als schrijfster vooral bekend geworden met haar boek ‘Haar naam was Sara’. Kwetsbaar ja, over een jongen van dertien die als voetganger in Parijs werd overreden bij het oversteken en in coma geraakte. Voor zijn ouders stond van de ene op de andere minuut geen steen meer op de andere. Ineens kregen de schooltas van die jongen en zijn agenda een heel andere waarde. Alles kreeg een andere betekenis. Zoals klassenfoto’s. Zoals zelfs een kammetje. En wat nog niet belangrijk was werd wel belangrijk. De glanzend witte Skoda Rapid is met tijdelijk groene nummerplaten op proefverlof uit de garage en rijdt (nee zoeft) als een limousine. En toch. Sta ik mij dit genieten wel toe? Dat is geen altruïsme, het is heel anders, het is verdriet, het zit dicht onder de huid. Hetzelfde verdriet dat het jonge groen oproept dat in het voorjaar de grond uitspuit. Een mens wil delen. Delen met zijn geliefde. Tenzij hij lijdt aan een onhebbelijke persoonlijkheidsstoornis. Dan zijn zelfbewondering en zelfzucht een deugd. Het laat zich aan velen moeilijk uitleggen hoe pijnlijk het is om over de aanschaf van een paar nieuwe schoenen, van kleding en ook zoiets als een auto niet meer met Ellen te kunnen overleggen. Het sámen, het onmisbare samen is weggevallen. En toch zijn we nog steeds rijk. Dat mogen we nog steeds niet vergeten. De inruilwaarde van de Skoda Fabia is niet veel maar ook niet weinig. Er tussenin, zeg maar. Maar wat als ik in ons dorp of daar in de buurt straks ineens die onvermoeibare Fabia zie rondrijden met een totaal onbekende achter het stuur? Mijn auto. Onze auto. Die bleek volgens de garage in nog uitstekende staat te verkeren. Goed onderhouden, altijd op tijd zijn onderhoudsbeurten, niet afgeragd. Nauwelijks krasjes. Onze Fabia. Het klinkt bijna exotisch. Het proeft naar citrusvruchten. Je ziet zon en zee. Ze komen vanzelf op je netvlies. Onze Fabia. De pakezel door het stuifzand op de boulevard van Noordwijk. Een onbekende die rondrijdt in ónze geschiedenis? Dat nooit. Het worden hele zware jaren, hadden de doktoren gezegd bij de diagnoses parkinson en Lewy Body. Maar het zouden behalve zware jaren ook heel bijzondere jaren kunnen worden. Met de nadruk op kúnnen en op wórden. Dat lag zeker ook aan ons. Hoe zouden we met de tragedie omgaan? Het wérden bijzondere jaren. Dat zijn ze nog steeds. Bijzondere jaren. Jaren met een enorme emotionele lading. En ook de zwarte Fabia met zijn witte dakje vertegenwoordigt die bijzondere jaren. Ook die droeg eraan bij. In belangrijke mate zelfs. Hij liet ons nooit in de steek. Nog geen tel! Alsof ik in een maand tijd de derde necrologie schrijf.

Veel wakker vannacht. Afgesproken met Sandro uit Gouda en daarvoor Boskoop en zeker niet Italië dat ik hem de volgende ochtend zou bellen. Doen of niet doen die witte Rapid? En de zwarte Fabia dan, naast Ellen mijn maîtresse? Of is ze mijn concubine? Ging er de laatste tijd steeds vaker alleen mee weg, omdat voor mijn nimf Ellen het reizen en trekken bijna onoverkomelijk is geworden. En de Fabia dan? Maar krijg ik in het najaar in de garage weer zo’n kans? Waarschijnlijk niet. Rare maand mei. Mijn grote sportheld van vroeger Eddy Pieters Graafland dood. Eén van mijn twee favoriete hotels, de abdij van Rolduc, failliet door de corona. En de Fabia ook weg? Dat wordt te veel. Ik hoor de klok drie uur slaan. Drie uur in de nacht. Om elf uur ’s ochtends bel ik Sandro. Ik koop de witte Rapid. Die kan van internet af. Die kan weg van het platform. Die moet niet het weekend in de showroom staan. Ik koop ‘m. En de Fabia, de Fabia die in tal van verhalen voorkomt in de boekenreeks over ons omgaan met parkinson en Lewy Body? De Fabia die ons overal bracht met een lach en een traan? Die geweldige onovertroffen kameraad op wielen! Die auto die nooit uit de school klapte! Geen enkel geheimpje van ín de Fabia ging naar buiten. Altijd ook een thermoskan water mee en de medicijnen. Een oranje thermoskan uit de HEMA. Gekocht in Vlissingen. Ik plaste er eens in toen ik uit Den Haag kwam en in een file belandde en ik het bijna in mijn broek deed. Ik kon op de buitenste rijstrook geen kant op met mijn hoge nood daar op die A12. Het was iets voorbij Zoetermeer. Ellen vond het allang goed. Dat de oranje thermoskan daar achter het stuur van de Fabia te klein bleek voor mijn volle blaas kon Ellen geen zier schelen. Ze was wel wat gewend. De omroeper op de radionieuwsdienst ook. Die vertelde rustig verder over een heel enge president in Washington en zijn laatste waarschuwing aan Noord-Korea. Dan maar verder plassen op het matje bij de pedalen. Sandro luister jongen! De Fabia ruil ik niet in. In die auto ligt veel van onze geschiedenis van de laatste jaren. Je geschiedenis ruil je niet in hoe zwaar die ook geweest mag zijn. De Fabia schenk ik aan een goed doel. Ik tref wel een regeling. De Fabia blijft in de familie. Hij is toe aan een beurt. Die gaan we maandag in plannen. Jullie halen ‘m ook door de wasstraat en poetsen ‘m op. Beloofd Sandro? Ik heb concrete plannen. De Fabia blijft in de familie.

PS. De sales manager in de garage moest mij ongetwijfeld een sentimentele gek vinden. Of niet soms? ‘Nee, dat vind ik niet. Ik heb dit vaker in de autowereld meegemaakt. Ik had een klant aan wie ik net een gloednieuwe auto had verkocht. Het is jaren geleden alweer. Hij ging eerst even voor zijn werk naar het buitenland. Daarna zou hij zijn nieuwe auto samen met zijn vrouw komen ophalen. Hij was eerder terug en stond voor me te huilen. Hij wilde de nieuwe auto niet meer. Of we de koop ongedaan konden maken? Hij zat in het buitenland en zijn vrouw had hem gebeld. Ze hadden er niet op gerekend dat de uitslag van een medisch onderzoek wel eens heel slecht kon uitvallen. Die vrouw bleek een niet te opereren hersentumor te hebben. Ze had nog een half jaar. De man huilde dat hij het ineens niet meer over zijn hart kon verkrijgen de auto weg te doen die hen jarenlang overal heen had gebracht. Ik werkte toen nog in Rotterdam. We hebben alles teruggedraaid. De man kreeg zijn geld terug. Ik heb meer voorbeelden. Als je gezond bent en volop van het leven kunt genieten heeft een auto een andere gevoelswaarde dan zodra je als echtpaar elkaar gaat verliezen. Dan krijgen veel dingen ineens een andere betekenis.’


Oh Rolduc, wat erg, ik ga je missen

Herinneringen zijn dikwijls groter, meeslepender en lekkerder dan de werkelijkheid. Zal dat met Rolduc ook zo zijn. Ik verwacht het niet. Hotelabdij Rolduc in Kerkrade is failliet. Door de corona. Door de gedwongen sluiting van de horeca. Het is eigenlijk niet goed voor te stellen. Onvoldoende vet op de botten om de klap van corona op te vangen. Hotel en restaurant vielen om. Het congrescentrum ook. Als tijdens een tropische orkaan met de hoogst denkbare windsnelheden. Te lang geen inkomsten. Ik laat een traan. Het is hartstikke jammer allemaal. Veel meer dan jammer zelfs. Ik kruid mijn verhalen graag met enige pathos maar voor Rolduc is dat niet nodig. Kamer 1203. Zó vertrouwd na al die bezoekjes de afgelopen paar jaar. Kamer 1203 gleed altijd weer als een warme gewatteerde jas om de schouders van deze mantelzorger. Ik liet alles thuis even achter me. Drie bij vier meter, en meer niet, dat was kamer 1203. Er waren grotere kamers, gezinskamers zelfs, maar ik koos de kleine, de kamer zonder noemenswaardige comfort. Net een postzegel. Alleen een wasbak en een bed. Een kraantje uit de sixties nog. Eenvoudige douche op de kamer, toilet op de gang. Een vroegere priester cel. Ik leefde er als een monnik. Uitzicht door een klein raam op de abdijtuin met fontein en gazons. In de hoek een terras met buffet. Een juffrouw in de bediening met een schortje voor. Je overnachtte er voor 45 euro inclusief een formidabel goed ontbijt met brood dat op een gebakje leek. Telkens weer die innemende gastvrijheid in een monumentale geestverruimende ambiance met hoge gewelven en de gebeeldhouwde Maria en het kindeke Jezus die zagen dat het goed was. Verbeeld ik het me of was het écht zo dat Jezus me altijd ter begroeting een knipoog gaf? Restaurant De Kanunnik waar Jo en zijn collega’s het dagmenu uitserveerden. In januari bracht Jo me een van de lekkerste rode wijnen ooit van mijn leven gedronken en ik voelde me prinsheerlijk een kardinaal naast de verlichte kerststal met daarin ook de nachtelijke herdertjes. Ze waakten over mijn welzijn. Jo had altijd wel iets te vertellen. Over zijn vele jaren in de horeca. Jo was inmiddels de zeventig gepasseerd. Zijn mooiste jaren beleefde hij vlak over de grens in Duitsland in exclusieve hotel–restaurants. Thuis in een doodgewone straat in de wijk Chèvremont van Kerkrade zat hij zich vaak te vervelen. En een kapotte broodrooster maken was niet echt zijn hobby. Stofzuigen evenmin. Hij was altijd heel gelukkig getrouwd geweest maar dat werd minder met de hele dag zijn vrouw om hem heen. En zo belandde hij in het restaurant van Rolduc. Het was voor hem op loopafstand. Jo regelde ook variaties op de dagschotel. Dan dribbelde hij met zijn korte beentjes wel even naar de keuken. Bij terugkeer ging er een duim omhoog. De worteltjes waren veranderd in spruitjes. Altijd twee glazen wijn in de Kanunnik. Dat wisten ze. Eerst een rode in het zitje bij een boek of krant en aan tafel een witte loepzuivere Chardonnay. Ze hadden eens een meisje in de bediening die de wijn inschonk tot de rand van het glas. Zoals met jenever. Slurpen. Het was geen drinken. Ik liet het maar zo. Dat ging in de jaren negentig met Ellen anders. We aten nog wel eens in Loenen aan de Vecht. De zaak – heette die niet Proeverij naast Tante Koosje? – was in handen van een Egyptenaar en zijn Nederlandse vrouw. Toen was het Ellen die aan de Egyptenaar vroeg hoe snel hij failliet wilde gaan. Hij was ons dankbaar en beloofde de vakantiekracht heel vriendelijk uit te leggen in welk glas je wat schonk en hoeveel. Maar in Rolduc liet ik het maar zo. Een te vol glas was mijn mantelzorg bonus. Altijd even vanuit De Kanunnik een telefoontje naar thuis om bij Diana te informeren hoe het met Ellen was. En die kreeg ik dan twee minuutjes aan de lijn. Ik moest het meestal doen met haar ademhaling. En met de mededeling van Diana dat Ellen bij het horen van mijn stem even haar wenkbrauwen optrok. Meestal informeerde een van de obers van Rolduc even later of alles goed was thuis. Bejaarde dagjesmensen maakte ik er mee. Hier en daar een steile kerkgeleerde met zijn gezin. Maar ook een motorclub en bonkige deelnemers aan een internationaal worstelkampioenschappen in het nabij gelegen Landgraaf. Maar als gezegd: Rolduc is failliet. Het klinkt zo streng en dat is het ook. Ik zal van de zomer op zoek moeten naar een ander hotel voor mijn mantelzorguitjes. Erger dan voor mij is het uiteraard voor de 65 personeelsleden. Ze staan op straat na het uitspreken van het faillissement, het doodvonnis zo gezegd, door de rechtbank in Maastricht vorige week. Wat een deceptie. Alle dagen tussen Kerst en de jaawisseling schoon uitverkocht het hotel, het restaurant en het congrescentrum. Patriarchaal was het er. In de plezierige betekenis van het woord. Aartsvaderlijk. Arme Jo. Maar ook arme joviale man met een meter snor onder zijn neus aan de receptie. En al die anderen. Het uitchecken moest uiterlijk elf uur ’s ochtends gebeuren. Mij lieten ze uitslapen. Tot zolang ik wilde. Geen extra kosten. Ze kenden Ellen. Ze kenden haar rolstoel. Ze kenden Diana. Ze kenden mijn vermoeidheid. Lieve mensen. Ze zijn hun baan kwijt. Het corona houdt huis in Nederland en overal elders in de wereld. Er vallen klappen, zware klappen. Tabee Rolduc, ik schrijf het met pijn in mijn hart, ik ga je missen. Je was zeker zo goed als Cajou in de Belgische kustplaats De Panne. Je had geen zee en geen strand te bieden. Maar om je heen wel heuvels die wij maar al te graag voor bergen aanzien. Bij C & A op de Markt van Kerkrade kocht ik T-shirts en ook mouwloze shirtjes voor Ellen in bijna alle kleuren van de regenboog. Tussen de middag een broodje brie bij de traîteur even voorbij de HEMA op de Markt van Kerkrade. Bij die HEMA schafte ik de toiletartikelen aan. Pinnen bij het kantoor van de ING in de Hoofdstraat van Kerkrade. Voor een nieuw boek naar een prachtige boekhandel in Vaals en daar dan maar meteen een dagtripje van maken. Wandelen door Chèvremont met die uitstekende slager en zijn leverworst. En met het kasteel natuurlijk. Met Ellen bracht ik eens op de gezinskamer van Rolduc met rolstoelcomfort de oudejaarsavond door. De kalfsoester in champignonsaus maakte ik op de kamer warm met de haardroger van Ellen. Warm? Nee eerder lauw en dat nog niet eens. De fles champagne donderde bij windkracht acht van drie hoog van de vensterbank buiten zonder ongelukken. Die fles stond daar om op temperatuur te komen. Niet eens lauwe kalfsoester, was dat nog maar zo, en geen druppel champagne. Ik vierde er eens mijn verjaardag met Ellen, met Diana, met Albert en zijn vriendin van toen. Kort daarna was die verkering uit. Er kan onmogelijk een causaal verband met de abdij zijn geweest. Ik ga je missen Rolduc.