Bij een tapbiertje deed de puntenslijper zijn werk

Ze trof op haar nachtelijke ronde door het verpleeghuis een bewoonster aan onder drie dekens bij een temperatuur van 28 graden – ja u leest het goed, onder drie dekens terwijl we toen juist die paar snikhete tropische julidagen beleefden. En toen? – vroeg ik in heel mijn onnozelheid naar de bekende weg. ‘Die arme ziel was natuurlijk drijfnat. Het goeie mens zwom haar bed uit. Dit komt heus vaker voor in de Nederlandse verpleeghuizen. Het is gewoon stompzinnig je hersens niet gebruiken’. We bestelden nog maar eens een Stella Artois op het buitenterras in De Panne naast Onze Lieve Vrouwe van Fatima, een in de omgeving volstrekt detonerende kerk.

Het was een stomtoevallige ontmoeting met een Nederlands stel op mijn vakantieadres aan de Belgische zuidkust. En welhaast toevalliger nog: zij bleek verpleegkundige in een verzorgingstehuis in Nederland. Ze had tijdens die enkele transpiratiewarme julidagen die ons waren vergund nachtdienst gedaan. Vanuit een kamer wanhopig geroep. ‘Zuster, help me toch, zuster, ik heb het zo verschrikkelijk warm’. De rondemis ernaartoe. En? ‘Een dementerende bejaarde die huilde dat ze wegsmolt. Ja dank je de koekoek. Ze lag op een ongelofelijk benauwde kamer als gezegd onder drie dekens?’

Maar welke idioot verzint zoiets, vroeg ik de verpleegkundige. Zo’n verzorgende die deze mevrouw naar bed bracht is toch zeker niet van lotje getikt? Welke halve gare in een verpleeghuis kookt een bewoonster bij tropische temperaturen gaar onder drie dekens? Waar komen al die dekens middenin de zomer zo ineens vandaan? ‘Verkeerd personeel’, klonk het misprijzend. Iemand verantwoordelijk maken dus die maar wat aanklooit. Ongeschikt gewoon. Dat wicht zou bij een ander al eens vergeten zijn de houten beveiliging aan weerskanten van het bed omhoog te trekken. ‘Die bewoonster is ’s nachts behoorlijk onrustig – die had zo maar uit haar bed kunnen rollen en een smak kunnen maken’.

‘Die had een heup kunnen breken, of haar nek, in één klap dood, of niet soms? Ik steigerde. De gebeurtenissen waren gemeld. Intern. En verder? De fluwelen handschoen? Een standje hooguit? Zulk personeel hoort toch niet in de zorg? Een verontschuldigend schouderophalen. Ik vertelde dat mijn vouw in haar verpleeghuis krek hetzelfde was overkomen in de uitbundige zonovergoten zomer van 2015. Kwam ik eens op een ochtend binnen en lag ze met volle bepakking in een broeierige kamer met alles potdicht en zonder ventilatie onder haar dekbed. Ook toen tropisch warm. Een oelewapper had Ellen met al haar kleren aan nog even onder de wol gestopt in afwachting van mijn komst. Kon ze nog even een slaapje doen. En het onduidelijke verhaal wilde dat het uilskuiken in feite Ellen daarna vergeten was. Het bloed steeg weer naar mijn hoofd toen ik eraan terugdacht.

‘Komt maar al te vaak voor en er kraait voor de buitenwacht geen haan verders naar’, gromde de verpleegkundige. We waren het grondig met elkaar eens: in de verpleegzorg keurt de slager zijn eigen vlees. Daarom zouden er ook met onaangekondigde visites veel scherpere controles van buitenaf moeten komen in de verpleeginstellingen. Met dat voortdurende computeren staat alles heel mooi op papier, maar nu de echte werkelijkheid, die van de praktijk. En de waardeloze verpleeghuizen aan het kruis nagelen. Laatst met die zwarte lijst waren de verpleeginstellingen die de veiligheid en gezondheid van de bewoners in gevaar brachten en daarmee in feite de mensenrechten schonden twee dagen lang voorpaginanieuws. Was alle aandacht allang weer aan het verflauwen? Zo van: ze deden een plas en alles bleef zoals het was?

Inmiddels had zich een barokke Belg uit Antwerpen met zijn tapbiertje bij ons gevoegd. Hoe dat met mijn vrouw toen verder afliep? ‘Het afdelingshoofd erbij geroepen uiteraard. Meteen de balkondeur wagenwijd open. Afdelingshoofd en ik het hoofd van mijn vrouw deppen met koude kletsnatte washandjes. Ellen leek wel buiten westen’.

Vorig jaar zomer was het met de personele bezetting bij mijn vrouw met veel ad hoc ondermaats geregeld. Voor de verpleegkundige een punt van herkenning. Te vaak oproepkrachten die hun vak niet verstonden. Of luitjes die maar even kwamen bijklussen. Die ombouw als bedbeveiliging waren ze ook een keer bij Ellen vergeten. En weer was het een ochtend dat ik onverwachts binnenliep. Ik ben daar in het verpleeghuis een paar keer verschrikkelijk te keer gegaan. Ik ben uitgevaren tegen onnadenkende gemakzuchtige lapzwansen. Of me dat de reputatie van kort lontje bezorgd heeft, kan me geen moer schelen. Ik zei tegen het afdelingshoofd dat een bepaalde blondine een brokkenpiloot was die ik niet meer bij mijn vrouw wenste te zien. Ze had alle benodigde papieren, kreeg ik als verontschuldigend antwoord. Reisbescheiden voor een loopbaan in de zorg of niet, mooi dat ze via de achterdeur verdween om nooit meer terug te komen. Deze zomer is het stukken beter in ons verpleeghuis. Er zit meer lijn in. Het is nu zoals het hoort.

Ik vertelde in de paperback ‘Havana zonder make-up’ van de diplomaat en schrijver Herman Portocarero een rake te zijn tegengekomen: ‘Opbouw van vertrouwen begint bij individuele personen voordat het überhaupt naar instellingen kan overgaan’. Ik noemde aan het terrastafeltje jonge nieuwe mensen als Mick, Benjamin, Liliane en Rianne die vertrouwen inboezemden als aanvulling op het kernteam op de afdeling van mijn vrouw. Er liepen geen verzorgers meer rond aan wie ik de verantwoordelijkheid voor Ellen niet durfde over te laten. Anders had ik niet hier in De Panne gezeten.

Maar hoe kan zoiets, wilde de Belg uit Antwerpen weten. De verpleeghuizen hebben toch geschoold personeel?

‘Dat zegt niet altijd iets, zo’n diploma’, verzekerde de verpleegkundige. ‘Een afgeronde opleiding op niveau mbo of hbo garandeert vaak heel weinig. Het gaat erom hoe je in je werk staat’. Ze zocht naar haar hartstreek.

Daar kon ik het als voormalig docent journalistiek van harte mee eens zijn. Tot mijn ergernissen van destijds behoorden aartsluie talentloze studenten die de onvoldoendes als een parmantige kralenketting aan elkaar regen en die volgens de voorschriften tot sint-juttemis mochten blijven herkansen. En het bleef in veel gevallen brandhout al dat vruchteloze herkansen waaraan tenslotte maar met een genade zesje een verdrietig einde werd gemaakt. Hoepelden zulke studenten eindelijk op. Want de student die door de propedeuse was gekomen, kon in de daarop volgende jaren onmogelijk nog naast het einddiploma grijpen. Gespeend van elke realiteitszin. Dus hoeveel waarde moest nu eigenlijk aan zo’n papiertje worden gehecht? Wat voor Journalistiek gold zou waarschijnlijk net zo zijn voor een studie als Verpleegkunde. Het liet zich raden met het uniforme competentiegerichte onderwijs waartegen Beter Onderwijs Nederland terecht te hoop liep.

De Belg uit Antwerpen begon over de nonnen en de onderwijszegeningen van het katholicisme. Deden veel Nederlandse ouders uit de Brabantse grensstreek hun kinderen niet in België op school omdat het onderwijs daar hogere eisen stelde en op een beter niveau lag? Of ik aan mijn docentschap veel frustraties had overgehouden? Maar een docent maakte toch ook hele mooie dingen mee? Ik vertelde het gezelschap, het schoot me ineens te binnen, waarschijnlijk omdat de Belg uit Antwerpen kwam, ik vertelde over de afstudeerbegeleiding van een student die Stijn heette, uit de omgeving van Eindhoven. Een klein krantenberichtje repte indertijd over trammelant in de hoerenbuurt van Antwerpen. Ik zei me vaag te herinneren dat het om een uit de hand gelopen avontuur van sadomasochisme ging. Of Stijn daar voor zijn eindexamenproductie eens mocht induiken? Als paranimf ging ik met zijn suggestie akkoord. Op eigen kosten dan. Bij de diploma-uitreiking voerde ik het woord en kon ik niet nalaten uit het werk van Stijn te citeren. Een dompteur in sadomasochisme uit de betreffende wijk in Antwerpen had Stijn verteld dat één van haar klanten een tamelijk bekende Belgische politicus was. Deze man vond het heerlijk om spiernaakt op handen en voeten aan een halsband door het peeskamertje te lopen. Hem werden dan ook wat hondenbrokken toegeworpen en dan begon de politicus opgewonden te blaffen en die brokken op te peuzelen. De zaal lag dubbel.

Het leek de anderen een sterk verhaal. Uit de duim gezogen natuurlijk. Broodje aap zogezegd. Maar niets van dat, dit eindexamen met het sadomasochisme speelde zich wel degelijk af in 2006 of 2007. In die koers. De productie werd ook gecheckt alvorens die voor het eindexamen meekon. Vraag het bij de journalistenacademie in Tilburg maar op, zei ik tussen twee slokken bier door. Ellen zat in de zaal toen Stijn en enkele van zijn jaargenoten hun diploma kwamen ophalen. Waarom ik het me nog zo goed herinnerde? Mijn studenten hadden voor de diploma-uitreiking speciaal om de aanwezigheid van Ellen gevraagd. In de volle aula van de hogeschool gingen ze aan het einde van de bijeenkomst met bloemen naar haar toe. Een van de geslaagden pakte de microfoon: ‘We dreigden de deadline voor het inleveren van onze examenstukken niet te halen. We waren genoodzaakt in het weekend door te schrijven. Of we ook in dat laatste weekend voor advies en correcties bij onze docent schuine streep begeleider terecht konden. Dat moesten we maar aan zijn vrouw vragen, aan u’. Ik zag vanaf het podium Ellen blozen. Voelde ze zich een beetje opgelaten onder al die aandacht? De afstudeerders hadden inderdaad Ellen opgebeld. Hun laatste microfoonwoorden op weg naar het buffet waren echt onovertroffen: ‘Dank u Ellen dat wij hem van u mochten lenen, en zo te zien bent u toch óok nog met hem naar het strand geweest’.

‘Wat zou er van hem geworden zijn’, vroeg de hartelijke Belg nieuwsgierig. ‘Van Stijn? Nee, van die politicus natuurlijk?’ ‘Dat kun je wel raden’, merkte de verpleegkundige droogjes op.

Als het leven niet meer klopt – wat dan en (vooral ook) hoe dan? Hij spookte door mijn hoofd, die prachtig geformuleerde volzin van een oude kennis van me, een filosoof en dominicaan. Zodra het leven niet meer klopt? Dan rijd je drie uur in je eentje naar De Panne (en drie uur terug), op het gevaar af dat je in het weekend van die beroerde 1 augustus met Zwarte Zaterdag de rest van je leven in de file staat. Daar in De Panne kwam als beloning voor alle moeite de regen ineens weer rechtstandig naar beneden. Het zonnescherm bracht uitkomst. Om de armoe een gezicht te geven had ik al eerder ’s middags in korte broek en met een jack dicht geritst tot aan mijn adamsappel op een klapstoel van de Marskramer langs de vloedlijn zitten lezen. En maar naar boven spieden waar de zon bleef. Mijn dagje mantelzorgverlof.

Ik moest onder het afdakje bij Onze Lieve Vrouwe van Fatima toegeven dat de nieuwscarrousel zich meestal nagenoeg volledig laat leiden door de waan van de dag. Niets verdampt zo snel als nieuws. Maar ja, om de aanslagen, nu in Duitsland, en die dorpspastoor in Frankrijk, kon je natuurlijk journalistiek niet heen. Moesten we niet willen. Onze Belg waarschuwde voor fikse vertraging als je naar of van Duinkerken de grens over wilde. Nou wilde het toeval dat niemand dat van plan was. Scherpe controles daar en ze pikten er voortdurend willekeurig een automobilist uit die naar de kant mocht voor zijn persoonsgegevens. Maar de mensonwaardige omstandigheden in sommige verpleeghuizen moesten natuurlijk niet volledig ondergesneeuwd raken door een aan een halsband voor hondje spelende politicus of bloedige aanslagen van extremistische fanatici hoe afschuwwekkend ook. Dat was waar. Ik dacht aan Ellen die het momenteel weer heel goed getroffen had met het verpleeghuis. Ik had ze gevraagd haar tussen de middag vanwege de parkinson voor extra energie een bordje chili con carne gegeven. Hadden ze gedaan. Thea, al 28 jaar wekelijks onze hulp, zou nu wel bij haar op bezoek zijn, bedacht ik. Maar die vrouw die door een kneus onder drie dekens was gestopt op een tropisch warme dag? Ze spookte door mijn hoofd. Die vrouw was in betere tijden toch vast en zeker ook wel eens beloond geweest met een bloemetje door een Stijn of weet ik wie? Moest die in een inrichting de moord stikken onder drie dekens bij 28 graden? Die andere dementerende vrouw die na de oorlog al evenzeer aan de wederopbouw van ons land moest hebben bijgedragen – moest die in een inrichting het loodje leggen door een infantiele slordigheid met een val uit bed? Al die verwaarloosde dementerende stumpers in natte incontinentieluiers in ondeugdelijke verpleeghuizen die gesloten zouden moeten worden – stond onze samenleving niet zwaar in het krijt bij deze mensen die het ook niet konden helpen dat de ouderdom met gebreken kwam, en erger? De gedachten aan thuis en aan een leven dat niet meer klopte duikelden in De Panne in rap tempo over elkaar heen. Ik zwoor stilletjes eeuwige trouw aan mijn lieve Ellen. Maar dat hoefde eigenlijk helemaal niet. Ik was haar trouw, en bleef dat onuitgesproken. Er viel niets te zweren. Alhoewel? Ik besloot daar onder dat verregende zonnescherm door te gaan met mijn kritische blogs over de verpleegzorg in Nederland tot ik er bij zou neervallen. Vrienden hoefde ik met die blogs niet te maken. Ik dacht aan The Elements of Journalism van Kovach en Rosenstiel in Amerika. De eerste loyaliteit van journalisten ligt bij de burgers, niet bij organisaties. En wenste ik niet voor altijd journalist te blijven? De journalist diende te streven naar publicatie van zaken van belang en die te presenteren als interessant en relevant. Journalisten moesten hun eigen geweten volgen en ook achteraf kunnen concluderen dat zij in volle integriteit hun werk hebben gedaan. Ook een publicerende mantelzorger was geen lakei van de verpleegzorg. Waar zo’n stomtoevallige ontmoeting in De Panne al niet goed voor was. De puntenslijper had z’n werk weer gedaan.  

 

 

  

 

 

 

 

 

Het oorkussen van de complete ledigheid aan zee

‘Volgens de doktoren zijn sommige mensen in staat hun eigen hersenen met trucjes aan de gang te houden’, las ik van Jelle Brandt Corstius over zijn vader. Hoe herkenbaar. Dat was mijn Ellen ook heel lang gelukt, achteraf bekeken. ‘Natuurlijk gebeurden er rare dingen’, schreef de interviewer van ooit Zomergasten, ‘maar de scheidslijn tussen een rare vader en een beginnend dementerende vader is flinterdun. Als hij op vakantie in Portugal na een paar uur verward uit de bosjes tevoorschijn kwam, met schaafwonden op zijn hoofd, moest iedereen daar gewoon hartelijk om lachen. En dat hij telkens hetzelfde verhaal ophing, ach dat deed hij toch al jaren?’ Het wiskundegenie, de taalpurist, columnist onder eindeloos veel pseudoniemen en gevreesde polemist Hugo Brandt Corstius overleed al een half jaar na de diagnose dementie. Twee maanden later fietste zijn ontheemde zoon 1620 kilometer met de as van de beroepsprovocateur in een purperen satijnen zakje met een strik naar de Middellandse Zee. Daar verstrooide hij de as van de eigenzinnige non-conformist die altijd zijn fietsmaatje was geweest. Die ene fietstocht met zijn vader in alleen een purperen satijnen zakje op de bagagedrager was de eerste en laatste ‘zwoegexercitie’ zonder voortdurend mot met zijn ouwe heer.

Ik verslond ‘As in tas’ in de Belgische kustplaats De Panne. Maar ik mocht van mezelf daarin niet te veel vaart maken. Stel je voor zeg. Ik wisselde dit werkelijk amusant meeslepende boek af met de al even boeiende memoires ‘Dubbelspoor’ van jurist, historicus en biograaf Cees Fasseur. Geen van beide wilde ik te snel uithebben. Kwam ik niet bij Fasseur de opmerking tegen dat Ivo Opstelten alreeds voorafgaande aan zijn burgemeesterschap en kabinetsdeelname een gebrek aan dossierkennis voor buitenstaanders maskeerde met een basstem uit een massief lijf? Toen al een windbuil? Voor een paar dagen relaxen was ik dus weer eens neergestreken in De Panne dat een toevluchtsoord voor mij aan het worden is. Ik ben een beetje verliefd op die Belgische badplaats zo vlak aan de grens met Frankrijk. Ik voel me er op mijn gemak, ik kom er tot rust. De Panne doet een beetje denken aan de Nederlandse kunstenaarsdorpen Laren en Bergen. Werkelijk een lust voor het oog is de tegen de duinflanken aangebouwde kunstzinnige wijk Dumont, vernoemd naar de architect Albert Dumont. Tussen 1890 en de Eerste Wereldoorlog ontwierp deze geweldenaar villa’s en paviljoens in cottagestijl, in art deco, neoclassicisme en wat al niet meer. Bedenk er de hoogteverschillen bij en een zee die bijna valt aan te raken en het beeld van hartstocht en weldaad is compleet.

Bijna was ik donderdag 21 juli niet eens in de auto naar De Panne gestapt. Ik had de avond tevoren de wekker op vier uur ’s ochtends gezet. Even voor vieren werd ik uit mezelf wakker. De wekker toch maar liever een uurtje later. Om vijf uur hetzelfde liedje. Wat haalde ik me eigenlijk op de hals met De Panne? Had ik niet een paar dagen eerder de hele wereld voor mijn ogen zien tollen? Ook de dagen erna behield ik met duizelingen de naweeën van die flauwte of wat het ook geweest mocht zijn. Een paar dagen alleen op stap – riepen die niet impressionistische sentimenten op en leidden die niet tot zinloze emotionele ontladingen? Om zes uur die donderdag toch mijn bed uit. Ik zou wel zien hoever ik kwam. Veel aan bagage had ik niet nodig. Slippers aan mijn voeten en een reservepaar in het rode plastic kratje. Een mouwloos spotgoedkoop T-shirt aan en één voor in het kratje, plus een beschaafde polo voor het avondeten in hotel Cajou. Een korte broek aan en één in het kratje. Voor de rest wat toiletartikelen – dat was het wel zo ongeveer. Oh ja, Brandt Corstius en Fasseur natuurlijk ook mee. Op vakantie kun je vuile kleren ook even met shampoo in de wasbak uitflodderen, zei Ellen vaak. Uitflodderen, woord van Ellen. Zoals ook: ‘Jopie, je werkt te hard en geef ook eens aan je vermoeidheid toe’. Kalmeringsmiddel van Ellen. Het terugdenken maakte melancholisch. Om zeven uur van huis, na eindeloos vaak aan de voordeur te hebben gevoeld of die wel goed dicht was. De autorit ging van een leien dakje. Maar ik vond de E17 vanaf Antwerpen toch wel erg lang duren en begon me ongerust te maken. Waar bleef nou in godsnaam de E40 die dwars door België loopt van Brussel tot aan de kust? Waar bleef nou de afslag naar Gent en zo verder? Had ik onder het luisteren naar het nieuws niet opgelet? Ik verzoende me al met de gedachte dat ik via Kortrijk zou moeten. Maar gelukkig was daar de afslag naar de E40. Na verloop van tijd het bord met Jabbeke dat gelijkenissen oproept met eertijds de aanduiding St.-Job-in-‘t-Goor. Bij Jabbeke is het links af, en verderop de brug over de IJzer over, en het gebied in van Ieper en Nieuwpoort en al die andere historische plekken waar zoveel en zo intens gevochten werd in de wereldoorlogen. Ik beloofde mezelf te ontspannen tijdens de drie snipperdagen Belgisch strand die ik mezelf als mantelzorger cadeau had gedaan. Het lukte. Want ik wist dat Ad en Marijke naar Ellen zouden toekomen, en ook Agnes, en Wil, Charles en Ceciel, en vlak voor mijn terugkeer ook ‘onze aangenomen dochter’ Esmé van wie ik toen nog niet wist dat ze me een prachtmail over een vermakelijke Ellen zou sturen. Tipje van de sluier: ‘Oh jeetje Ellen je knoeit met je Surinaamse kerriekip’. ‘Ach kind, Jopie wast toch wel’.

De verwelkoming door de gerant van hotel Cajou in De Panne was joviaal. Het speet Bruno dat ik de zorg voor Ellen niet had kunnen organiseren waardoor ze er niet bij was. Maar waarom dan niet ‘die corpulente vriend’ van me meegenomen? Corpulente vriend? Ja die van de vorige keer, die vriend met wie ik zulke spannende journalistieke avonturen had beleefd. Ach Taco natuurlijk! Hij bedoelde Taco. Die was, legde ik uit, bewindvoerder geworden van iemand die door zijn familie werd kaalgeplukt. Die corpulente had zich een heleboel rompslomp op de hals gehaald, die moest zich officieel met allerlei ambtelijke haarkloverij als bewindvoerder laten beëdigen. We deelden inderdaad memorabele journalistieke ervaringen, Taco en ik. Als politieverslaggevers behoorden we tot de weinigen die enthousiast werden van een ontvoeringszaak. Maar bijzonderder was wellicht nog onze gemeenschappelijke tijd als universitair docent journalistiek aan de Erasmus. Het vormde voor ons beiden de kroon op ons journalistieke werk in meerdere disciplines. Het was een eer om voor dat universitaire docentschap geselecteerd te worden. Was Jan Blokker bijvoorbeeld ons niet voorgegaan? Bij verschillende krantenredacties en televisieprogramma’s lopen momenteel gevierde journalisten rond die bij Taco en mij het vak min of meer hebben geleerd. We waren goed op elkaar ingespeeld en vormden bovendien bij tijd en wijle een hilarische stel – helemaal als onze excentrieke prof Henri Beunders er ook nog bij was. Beunders had een hele jonge vriendin in een opmerkelijk strakke spijkerbroek. Met onze studenten vroegen wij ons af hoe die vriendin toch in die spijkerbroek kwam en (vooral ook) hoe er uit? De meesten wilden graag met Henri ruilen. Ook zo’n vraag die wij ons op de universiteit stelden: op welke hoge temperatuur zouden die spijkerbroeken gewassen worden? Of zette Henri zijn liefje met spijkerbroek en al onder een hete douche? Taco had legio bijnamen voor de vriendin van Beunders. Ik noem ze hier niet. Onze mediagenieke prof zagen wij in die tijd vaker op de tv dan in ons leslokaal. De studenten vonden dat jammer en wij wisten waarom. Henri was onvergetelijk. Kookte geregeld voor zijn studenten en docenten. Ook Ellen was dan altijd van de partij. Student Robert Doggers op zo’n avondje bij Henri thuis in Amsterdam: ‘Heb je soms ook een dochter? Die moet anders wel op haar moeder lijken hoor. Dan trouw ik haar ongezien’. Er liep op de Erasmus ook nog zoiets vaags rond als de secretaris van de secretaris van de vakgroep van de faculteit.  Maar dan moest hij wel wind mee hebben op de Maasboulevard. Kortjakje noemden we hem. Bij Fasseur las ik hoe die van het universitaire leven had genoten – nou anders ik wel.

Zonder Taco zou ik het ook wel redden in De Panne als ik maar op tijd een strandbed kon scoren, bedacht ik. Dan moest ik snel zijn, kreeg ik aan de hotelreceptie te horen, want het was een nationale feestdag in België, en het zou gemakkelijk storm kunnen lopen bij Jerôme vlak om de hoek. Wat viel er voor de Belgen eigenlijk te vieren? Dat wilde de hotelgerant me wel vertellen, maar het zou waarschijnlijk een heel lang verhaal worden. Liever niet nee. Eerst dat strandbed. Jerôme verhuurt overigens niet alleen strandstoelen en -bedden met parasol maar ook pony’s waarop kinderen met een gids langs de kustlijn en door de duinen een tochtje maken. Het hele tafereel met Jerôme en zijn pony’s deed me terugdenken aan de jaren dat Ellen en ik kleindochter May voor een vakantieweekje meenamen naar Texel. Daar hadden we de kleine May eens een pony in het vooruitzicht gesteld. Eenmaal bij de manege bleek die pony wel erg groot uitgevallen. May kreeg een cap en een paar rijlaarzen aangemeten en beklom met een ladder het paardje. Ellen trok die zondagmiddag op Texel wit weg en vroeg zich bloednerveus af waar we in vredesnaam aan begonnen waren. Als dit maar goed afliep. Alle deelnemers waren een kop groter dan May. Wat zat dat kind die middag hoog te paard. We konden niet eens meer bij haar handje. Ellen en ik bleven in de manege achter. Tergend langzaam verstreek de tijd. We hoorden een ambulance en het kon natuurlijk niet anders of dat moest wel voor ons kleinkind zijn. Als opa en oma gaven we mekaar de schuld van wie op dat onzalige idee van die ponyclub gekomen was. Toen we het zo’n beetje aan onze rikketik dreigden te krijgen, zagen we May enthousiast zwaaiend in de verte weer aankomen. Opluchting. Maar bij Ellen toch weer aanleiding zich vertwijfeld af te vragen of het niet verstandiger van May was de teugels goed vast te blijven houden. Toen het kind weer veilig op de begane grond stond, vond ze dat we zó trots op haar moesten zijn dat ze wel een ijsje had verdiend. Na dat ijsje meldde ze dat de dag niet zonder een pizza kon. Ik bleef op mijn standbed in De Panne nog een hele poos in die herinnering hangen. Verder werd het daar slapen in de zon, lezen, slapen, lezen en een wandelingetje naar de winkelstraat vlakbij voor De Standaard, voor mij zowel inhoudelijk als visueel de mooiste krant van België. Naar de boekhandel dus en een deur verder een stuk stokbrood met kaas en tomaat (waren ze potdomme de boter vergeten) als een ietwat uitgestelde lunch.

Terug naar Jerôme en weer slapen, lezen en slapen gelijk een repeterende breuk. Ik kan dit elke mantelzorger aanraden en ik hoor het mezelf zeggen. Hoe schaamteloos kunnen adviseurs zijn. Want als iemand het moeilijk vindt de mantelzorg los te laten, al is het maar voor een dagdeel, dan ben ik het wel. Zouden ze er in het verpleeghuis wel voor zorgen dat Ellen niet op haar kleren morste vanwege onverwachte schokjes door bezoek van Mister Parkinson? Zouden ze de zonnebrand niet vergeten die ik had klaargezet op haar kamer? Zouden ze er wel aan denken dat…. Gelukkig viel ik voor de zoveelste keer in slaap. Een tamelijk koude bries uit zee deed me ontwaken. Hoe laat zou het zijn? Al over vijven? Jammer dat ze hier in navolging van de Fransen zo laat aten ’s avonds. Eerst maar weer een wandeling door de straatjes met pittoreske cottages van bouwmeester Albert Dumont en voor ‘Havanna zonder make up’ van auteur Herman Portocarero naar de boekwinkel. Daar in de buurt uitverkoop bij een chique zaak in huishoudelijke artikelen. Er is een naam voor zulke winkels, ik weet ‘m even niet. Stond ik er met een prachtig Tunesisch mozaïekbord van afgeprijsd vijf euro in mijn hand. Kopen voor op mijn bureau thuis? Of toch maar niet? Toch wel? Ik legde het bord terug en pakte het opnieuw. Liep zonder het cadeautjes voor mezelf die bekakte deftigheid van de upper ten uit. Draaide me om en ging weer naar binnen. Begon mijn gezeik opnieuw. Bord pakken, bord terug. Kwam er een zwaar geparfumeerde mevrouw naast me staan. Die vertelde dat ze er zelf een dag eerder zes had gekocht. Iedereen van de beau monde in De Panne sloeg hier elke zomer zijn slag. Dat gaf de doorslag. Eventjes wilde ik tot de beau monde van dit smaakvolle plaatsje behoren. Ik dacht aan Ellen, natuurlijk dacht ik weer aan haar. Ik dacht aan hoe het nog allemaal geweest kon zijn als ze niet ziek was geworden. Dan hadden wij ook zes van die borden gekocht voor het toetje bij etentjes met vrienden. En hoe zat dat met ‘Havanna zonder make up’ in het andere tasje? We hadden graag naar Cuba gewild zolang Fidel Castro nog leefde. Het was er om de één of andere reden niet van gekomen en het zou er ook nooit meer van kunnen komen. De bittere pil. Ik moest maar gauw een Stella Artois nemen op een terrasje en verder gaan in de fietstocht van Jelle Brandt Corstius met in zijn bagage zijn vader in het purperen satijnen dichtgestrikte zakje. Hij had op weg naar de Middellandse Zee de Ardennen al achter zich gelaten.

Als ik dit voor mezelf allemaal terughaal is het deze zondagochtend net acht uur geweest. Deur naar het balkon wagenwijd open. Serene rust. Warme wind waait me tegemoet. Ik begon om zes uur te tikken. Klaar wakker. In De Panne voor dagen achtereen liggen maffen. De kan verse koffie is leeg. Ontbijten doe ik met een kleine Surinaamse rijsttafel die ik bij terugkeer vlak voor sluitingstijd nog even snel in de Vomar wist te scoren. Maar waar was ik gebleven met die eerste dag in De Panne? Oh ja, bij een biertje op het terras naast de Onze Lieve Vrouwe van Fatima, een kerk. Daar nu eens naar binnen gaan voor een kijkje of aan de overkant voor de derde keer deze dag de boekwinkel en er naar info struinen over nationale feestdagen in België? Want dat bleef me intrigeren. Of ik daar alweer was, wilde de boekhandelaar weten. Zijn dubbelganger, merkte ik flauwtjes op. Of de boekhandelaar mij misschien nader kon informeren over waarom de Belgen vandaag een nationaal feest vierden? De boekhandelaar liep naar een schap, maar hij wilde het me ook wel vertellen. Dat laatste maar. Ik gaf mijn geld liever aan andere boeken uit. Ik kreeg van de boekhandelaar te horen dat we terugmoesten naar 1831. Het ging om een zekere Leopold van Saksen-Coburg, de latere koning Leopold 1. Of ik het verhaal soms liever wilde horen van Geurt (of zei hij Geert?) Van Theyne (ook hier een spelling waarvoor ik mijn hand niet in het vuur steek). Genoemd personage was stadshistoricus en kon door de boekhandelaar probleemloos voor een afspraak worden gebeld. Waar was ik aan begonnen! Het leek me beter dat de boekhandelaar gewoon zijn verhaal afmaakte. Kort graag, daar houd ik van. Of de boekhandelaar zo vlak voor sluitingstijd alle poespas wilde weglaten alsjeblieft. Mijn bier aan de overkant verschraalde. Welnu, Leopold van Saksen-Coburg, die vanaf 1813 in het Russische leger tegen Napoleon streed, zette op 21 juli 1831 vanuit Frankrijk voor het eerst voet op Belgische bodem, en nog wel in De Panne. Datzelfde jaar aanvaardde hij de Belgische troon. En nu de boekhandelaar toch tegenover een Hollander stond: Een Nederlandse inval in augustus 1831 kon Leopold met Franse steun tijdens de zogeheten Tiendaagse Veldtocht afslaan. Leopold 1 stond voor het unionisme, en ik kreeg ook nog te horen dat hij de oom was van koningin Victoria. Zou de gerant van mijn hotel me dit ook allemaal hebben willen vertellen? Vast wel. Alhoewel, toen de Belgen op het EK door Wales werden uitgeschakeld kon het hem geen bliksem schelen.

Het was na het geschiedenislesje die eerste dag van drie in De Panne weer eens hoog tijd voor een tukje. Zou Jerôme zijn strandbedden al hebben ingeklapt en hebben teruggezet in het schuurtje? Nog een uurtje de stretcher. Hotel Cajou valt volgens de restaurantrecensies veelvuldig in de prijzen en het avondeten daar bracht me naderhand aan een tafeltje voor de alleenstaande man. Aan mijn linker zijde nog zo’n zelfde tafeltje met daarachter zo’n zelfde alleenstaande man. Zou hij gescheiden zijn, weduwnaar, echtgenote net als de mijne in een verpleeghuis? Ik durfde het hem niet te vragen. Ik had al lang genoeg naar de boekhandelaar geluisterd. We beperkten ons tot het aanprijzen van de spijzen. Rechts van mij een iets ruimer tafeltje met een ouder echtpaar en kleinkind. Het echtpaar herinnerde ik me nog van een vorige keer. De vrouw zag mij net even te lang naar haar dociele en met een lege blik strak voor zich uit starende echtgenoot kijken. Ze verontschuldigend zich met een grimas van machteloosheid. Maar kon zij weten dat ik op dit terrein een ervaringsdeskundige geworden was? Ik meende te weten en te voelen wat er in haar om ging. De vrouw stalde voor haar kleindochter van pakweg vijf een hele batterij aan kleurpotloden en tekeningenboekjes uit. En weer eens moest ik aan mijn lieve Ellen denken. De Franstalige oma zocht troost bij haar kleinkind en opa, met de verschijning van een kamergeleerde in een abstract bètavak, keek onophoudelijk in het vage niets. Geen besef, zo leek het, van wat er allemaal op zijn bord lag. Mijn alleenstaande buurman links liet net als ik zijn smaakpapillen verwennen met twee bolletjes ganzenlever. Een vette knipoog toen de gerant kwam vragen of alles naar wens was.. Ik dacht terug aan de maand in de Dordogne en de maaltijden in Sarlat. Daar overal ganzen met een trechter. Niet aan denken. Het was de zomer waarin ik als chef buitenland onvoldoende scherp de consequenties had ingeschat van de inval van Saddam Hussein in Koeweit. Een paar maanden later beleefden we de Eerste Golfoorlog gedurende welke Ellen elke nacht ontbijtpakketten meegaf voor mijn zwoegende en tenslotte afgepeigerde redactie van minimaal zes man. Daartoe behoorde ook onze inmiddels overleden vriend Jan Boerop, de echtgenoot van vriendin Nelly. Ik heb aan die jaren het matineuze dagritme overgehouden. En verdomd, aan tafel in het restaurant van Cajou had ik bij alle herinneringen van weleer wel weer eens zin in een klein slaapje.

Een klapje op mijn schouder. De gerant die op fluistertoon informeerde of alles goed ging en of het vakantiegevoel er al een beetje was. Ik antwoordde hem dat hij en zijn mensen er deze dag voor mij een klein feestje van hadden gemaakt waarvoor heel veel dank. Ik belde met het verpleeghuis. Met Ellen alles prima. Ze wilde alleen aanvankelijk niet eten. Want eten, vertelde verzorgster Denise, dat deed Ellen thuis. Ze wilde naar huis. Even later weer die hand op mijn schouder, weer die fluistertoon en ik moest het me maar laten smaken. Tweede glas sublieme chardonnay voor mijn neus. De witte wijn kreeg ik deze eerste avond van het hotel. Ik joeg ze niet op kosten, twee glazen wijn waren meer dan voldoende. Naast me ging het kleuren door. Niet door het kleine meisje, dat dommelde net als haar opa, het was oma die met de kleurpotloden in de weer was. Ook dit beeld herkende ik. Later op de kamer boven hoorde ik Ellen roepen dat ik lang genoeg onder de douche had gestaan, en dat ik er maar eens eindelijk onder vandaan moest komen. Ik liep naar het bed en keek naar het kussen naast me. Daarop lag het boek van Jelle Brandt Corstius over zijn rare vader bij wie de scheidslijn met beginnend dement aanvankelijk heel lastig te ontdekken viel. Ik was met de auteur in Avignon aangekomen dat al zo heerlijk naar de Provence rook, maar waar een nooit vermoede shabby stationsomgeving detoneerde. Was ik daar niet eens met jou geweest, vroeg ik met een glimlach aan het lege kussen?

PS

De tweede en derde dag in De Panne verliepen krek hetzelfde. Ze waren een kopie van de aankomstdag 21 juli. Luieren, lummelen en lezen. Ledigheid als des duivels oorkussen. Voor terug naar huis bij Jabbeke rechts af. Bij St.-Job-in-‘t-Goor stond ik in de file. Het was maar goed dat Taco er niet bij was. Die zou voor zo’n oponthoud in de hitte al hemelaal niet het geduld hebben gehad. Thuis wachtte een formidabele verrassing met inmiddels het mezelf cadeau gedane bord naast mijn pc op mijn bureau. Een mail van chaperonne Esmé Wolf.

Zij schreef: Geweldige dag met Ellen achter de rug! Ze was zó goed! We zaten te wachten op ons Surinaamse broodje kipkerrie en Ellen keek bijna bij de buren de kroket van tafel af. Ze zei meerdere malen ‘Oh ik vind dit zó leuk’ en ‘Wat een verrassing’ – hierbij kwamen haar pretoogjes tevoorschijn. Ze morste een heel klein stukje kip. Oh jee. ‘Ach kind, Jopie wast toch wel’. Ik kwam niet meer bij! Terug in De Ingelanden gingen we op het dakterras nog even samen aan de appelsap. Ellen had net een slok genomen en greep snel weer naar haar glas. Ik pakte het maar liever zelf voor haar op. Zei ze grinnikend: ‘Hèhè, eindelijk, wat heb ik een dorst zeg’. Al met al zijn we 2.5 uur heerlijk samen geweest. Genoten.

You make my day Esmé, liet ik haar prompt weten. En vriendin Maggy naderhand: ‘Als een dochter die Esmé, als de dochter die jullie je zo gewenst hadden’. Inderdaad. Helemaal waar. De mail van Esmé gaat in het familiearchief.

   

Al even streng in de leer als de zwartekousenkerk

 Ik had nooit zo heel veel met softbal, anders dan met honkbal. Maar in die gouden jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw kon je bij UVV ook niet om het softbal heen, en zeker niet om Riek van Fulpen. Ze was pitcher en wat voor één. Ik herinner me haar als de beste softbalster bij UVV ooit. Heeft iemand haar nadien overtroffen? Ik geloof het niet, ik weet het eigenlijk wel zeker. Riek was de dochter van Flip Bertram en Flip was met UVV strenger in de leer dan alle gelovigen op de Veluwe van de zwartekousenkerk bij elkaar.

Herinner me een aardig voorval van destijds bij UVV. Riek woonde met haar ouders in de buurt van het Wilhelminapark in Utrecht. Ergens bij de Adriaan van Ostadelaan. Aan de Mecklenburglaan als ik me niet vergis. De familie Bertram had een hond. Die hond werd ziek, behoorlijk ziek, en het was zaterdag. Riek moest op zoek naar een dierenarts met weekenddienst. Had ze er uiteindelijk één gevonden. Gaf ze de naam en zijn adres door aan haar vader. Oh nee, geen sprake van, dan moest hun zieke hond maar tot maandag wachten. Want die dierenarts van de weekenddienst was van Hercules, dé voetbalconcurrent van UVV waaraan de oude Flip (behalve voetbal meer van cricket dan van honkbal en softbal) een gloeiende pesthekel had. Er kwam geen enkele Herculaan met zijn tengels aan de hond van Flip. Zo van: wie lid van Hercules was had vuile handen gemaakt. Inwendige pijn was beter te verdragen dan je overgeven aan de gunsten van een Herculaan. Want dan ging je vreemd. Nee, erger nog: je heulde met je allerergste vijand, je was een collaborateur. Riek zou nog hebben aangeboden de hond dan maar alleen naar de Herculaan te brengen, zonder haar vader dus. Kon ze mooi vergeten. De geloofsbelijdenis om in geen enkel opzicht zaken te doen met Herculanen had Flip behalve voor zichzelf ook afgelegd voor zijn vrouw, zoon en dochter. Daar viel niet aan te tornen. Doet me denken aan wat mijn bevriende geluidstechnicus Cees Muit me laatst vertelde. Hij had een oom die van Sparta was en die zijn hele leven op Spangen woonde. Die oom ging in een Volkswagen met zijn jonge gezin dwars door Rotterdam naar Zeeland voor een vakantie. Haamstede of iets dergelijks. Moesten ze noodgedwongen wel langs de Kuip van Feyenoord in het voor hem braakneigingen veroorzakende stadsdeel Zuid. Kregen alle inzittenden even tevoren van oom het bevel hun handen voor hun ogen te houden. De andere kant op kijken mocht ook. Als er maar geen oogcontact was met Feyenoord. Uit zo’n zelfde omgeving kwam ook Riek, maar bij haar draaide de gekte om UVV.

Ik weet nog dat ik als jochie keepte bij de aspiranten van UVV en dat de oude Flip eens in een lange beige regenjas bij een miezerig regentje op veld-3 achter mijn doel stond. Ik werd stapelgek van die man die maar niet ophield aanwijzingen te geven. Het waren meer commando’s als bij de cavalerie. Alsof die kleine driftkikker een paard stond te drillen, zo voelde ik me. Hij is al een eeuwigheid dood, maar ik zou zijn stem nog steeds uit duizenden herkennen. Liet ik een bal per ongeluk tussen mijn benen glippen het doel in. Ik dacht dat die oude Flip een hartaanval kreeg. Eén geluk: de tegenstander was niet Hercules maar Kampong, net even minder catastrofaal. Hercules dat zou ambulancewerk geworden zijn. Zelfs bij een voetbalwedstrijd van 10-jarigen liep bij Flip de bloeddruk nog angstaanjagend naar recordhoogten op. Overigens vertelde hij me eens jaren later dat ie heel goed kon relativeren. Over zelfbeeld gesproken.

Ik weet niet of Riek de traditie van thuis in de daarop volgende jaren heeft voortgezet, in die mate bijvoorbeeld – ik weet wel dat ze net als haar vader zeer fanatiek was, bloedfanatiek ronduit, rechtlijnig ook, uitgesproken rechtlijnig, een mopperkont als een wedstrijd niet liep zoals ze wilde, maar een op en top sportvrouw. Een Ranomi Kromowidjojo. Maar dan net een slag lichter van teint, en niet in het water, maar veruit de beste op grassprieten en het oranjerode gravel. Zij bracht UVV naar de hoofdklasse softbal met voor de rest uitsluitend Haarlemse clubs. Een doorbraak. Niemand anders dan werpster Riek van Fulpen zette eind jaren ’60 en beginjaren ’70 het Utrechtse softbal op de landelijke kaart. Ik herinner me uit die tijd Line Klein, Henk Konings, zijn vrouw Mien, de Brevetten, Loes en Ingrid van Reenen, of was het met een h?, ik herinner me José Janssen, dubbel s dat weet ik zeker, catcher Eerdmans van wie ik de voornaam niet meer weet, en wie allemaal niet – maar allen figureerden ze in de onmiddellijke nabijheid van werpster Riek van Fulpen. Ze waren slechts gedweeë boterbloemen – madeliefjes zo men wil – rond een statige alle aandacht opeisende majesteitelijke boom. Ik herinner me haar man René met kindertjes en veel speelgoed, en een hond aan de riem achter de back stop op sportpark Hoge Weide dat later Verthoren ging heten. Het zal vast en zeker niet de hond van de oude dogmatische Flip zijn geweest. Al overleefde die de potsierlijke dierenartsonthouding gelukkig wel. Groot fan van Riek was onherroepelijk bondsarchivaris Leseman. Als haar naam viel werd hij lyrisch.

Riek was eveneens een buitenboordmotor bij het hockey van Voordaan. Ook daarmee haalde ze vaak de maandagkrant. Ook in hockey blonk ze uit. Later mepte ze er op los bij de golfvereniging van Nieuwegein. De laatste jaren zweepte ze langs de lijn als oma haar kleinkinderen op bij hun sportwedstrijden. ‘Geef hem toch een rotschop! Nee, niet die arme jongen verdomme, idioot, die bal natuurlijk, ik bedoelde die bal’. Ook voor Marijke Brevet was Riek van Fulpen de koningin van het bal. ‘Een eer om met haar te spelen. Maar ik was wel een beetje bang voor haar, ik was een tikkeltje onzeker om in haar buurt fouten te maken, op het derde honk bijvoorbeeld, ze gaf je er dan ongenadig van langs, deed ze gewoon waar iedereen bij stond’.

De afgelopen week overleed ze, 74 jaar oud, aan borstkanker. Haar crematie was gisteren. De oud-voorzitter van hockeyclub Voordaan uit Groenekan voerde het woord. Hetgeen ook gold voor de voorzitter van de Nieuwegeinse golfclub. UVV liet het afweten aan de microfoon. Geen spreker namens het softbal dat vooral door Riek van Fulpen het hoogst haalbare in Nederland haalbaar maakte. Dat UVV deze gelegenheid in stilzwijgen voorbij liet gaan, paste in feite in een korte maildiscussie van diezelfde vrijdag 15 juli. Met de vroegere speler van UVV en de voormalige honkbalinternational Jan van Ewijk bood ik UVV in maart aan, een museum voor honkbal (en dan uiteraard ook softbal) op geheel vrijwillige basis te gaan opzetten, ten einde het rijke verleden te visualiseren en voor het nageslacht levend te houden (zo niet eerstens te reanimeren). Jan en ik, beiden toch al niet zo dik, wij hadden geen zin te wachten op bestuurlijke medewerking en voortvarendheid totdat we nog slechts een ons zouden wegen. Plannen naar de vaalt. Geen rancunes trouwens. Dat voor alle duidelijkheid. Hooguit jammer, hartstikke jammer. In zo’n museum had Riek van Fulpen zeker geglorieerd. Naast andere coryfeeën als Kees Hiele, Jan Kars, Line Klein-Desta, Henk Heinen, Peter Terstall en verder nog een hele batterij smaakmakers – grondleggers van zoveel kijkplezier die er ’s zomers telkens weer een familiefeest van maakten bij UVV. Hopelijk verrijst er hoe dan ook ooit nog eens op de luxueuze nieuwe accommodatie Paperclip in Vleuten een eregalerij. Een uitstalling van hoe het ooit allemaal begon en het zich ontwikkelde. De bevlogen jaren ’60 en ’70 bij het honkbal en softbal van UVV bijvoorbeeld waren om nooit meer te vergeten. Ken en koester je clubklassiekers, huidige generatie!

Hopelijk maakt UVV toch werk van zoiets als een trots en veel nieuwsgierigen lokkend Utrechts honk- en softbalmuseum waarin de vele hoogtepunten naar harte lust kunnen worden terugbeleefd. Daarvoor immers kan de club bogen op een veel te mooie indrukwekkende historie. Want dat staat gewoon als een huis! Nog geen museum helaas, en ook niet de aanzet daartoe? Dan deze aflevering in mijn serie webblogs als een welverdiende ode aan de rechter arm van de softballende snelheidsmaniak Riek Bertram, later Riek van Fulpen. De arm waarmee ze – met op de millimeter nauwkeurige worpen – uit de heup schoot en waarmee deze sportheldin met haar andere ‘provincialen der Wild Cats’ een verbluffend einde maakte aan de schier onaantastbare hegemonie van Haarlem in het Nederlandse softbal. Het was een knap staaltje.

 

‘Ik moet er weer even inkomen hoor’

‘Ellen, je huilt’.

Bezig aan onze vrijdagse boodschappen. Ellen met het blauwe winkelmandje op haar schoot. Deed bij Albert Heyn net verlekkerd een inhalige graai naar de pikante pindasoep en de extra gekruide Thaise kippensoep van Conimex.

‘Waarom huil je? Heb je ergens pijn Ellen? Zeg me wat er loos is. Zo-even lachte je nog’.

Geen reactie behalve dikke tranen die over haar wangen biggelden. Een trillende bovenlip.

‘Ellen wat is er met je aan de hand, zeg het me alsjeblieft, je maakt me ongerust’.

Mijn parkinsonlief keek me met verdrietige wanhopige ogen aan.

Door de knieën voor de rolstoel naast het schap met ook bouillon en vermicelli. Haar hoofd in mijn handen. Mijn ogen zo dicht mogelijk bij die van haar. Neus tegen neus. Voelen of ze misschien ergens pijn had. Knijpen in armen en benen. Geen enkele indicatie van pijn. ‘Zeg me Ellen waarom je huilt’.

‘Ik wil ook kunnen lopen’.

‘Net als al die mensen hier om ons heen?’

Ze wilde ook kunnen lopen, dit had ik toch dondersgoed gehoord.

Ze pakte mijn hand stevig vast. Haar blik volgde iemand met een winkelwagentje. Ik streek haar een paar keer door het haar. Ik kuste haar lippen. Een voorbijgangster vroeg of alles goed was. Ja alles was goed, een bedankje voor haar attente bezorgdheid. Alles was oké.

‘Maar lieverdje, dat lopen dat kan helaas niet meer. Je hebt ooit eens je heup gebroken. Als we sommige boodschappen nu eens gingen terugzetten en als we nu eens bij de visboer aan de overkant haring, gerookte paling en een joekel van een quiche haalden – zou dat je weer opvrolijken?

Ze glimlachte door haar tranen heen. Nog steeds die hand die de mijne omklemde.

‘Vis is lekker’.  

‘En geeft vis geen rooms tintje aan de vrijdag? Zullen de pastoors en monseigneurs in alle paapse bisdommen blij mee zijn. En ook die rare niet te definiëren Limburger Camiel Eurlings die vandaag de krant haalt met aangifte tegen een vrouw die aangifte tegen hem deed. En dat allemaal nog vlak voor zijn vertrek als gladde bobo naar de Spelen van Rio. Zou hij met de KLM vliegen? Vast wel’.

‘Meneer, u vergeet uw soep’.

Ik praatte op weg naar de vis over haar schouder heen over hoe gezellig we het nog steeds hadden. ‘Was je niet met Wil, Agnes en de baronesse Frau Marlene Dietrich Von Kethel uit eten geweest deze week?! Vroeg gastvrouw Elly Wolf aan tafel wie van jullie nog wijn wilde. Antwoordde Wil dat jullie voldaan waren. Zei jij: Nee hoor, ik lust nog wel wat. Had iedereen verschrikkelijk veel schik om. En gisteren Ad en Marijke bij ons in de tuin aan de wijn. Weet je nog Ellen dat Marijke door de laatste donkergroene plastic tuinstoel zakte die we hadden? Daar hadden we minder schik om, dat was wel even schrikken. Toen de eerste tuinstoel het begaf, had ik ook de andere twee veiligheidshalve moeten weggooien. Verkeerde zuinigheid. Marijke heeft geen stijve ledematen aan haar onfortuinlijke duikeling overgehouden. Jan van Ewijk wil je binnenkort komen bezoeken, liet hij weten. Eind van de middag, schat, gaan we naar Charles en Ceciel. Daar schenken ze vast en zeker de rosé klassieker Luc. En je ziet eind van de middag ook Esmé weer. Allemaal leuke dingen waar je bij kunt blijven zitten. Raar eigenlijk Ellen dat afgezien van hier de meeste supermarkten alleen nog maar die burgerlijke soepen verkopen en die exotische niet meer – snap jij dat nou?’

Ze dommelde in het al bijna vergeten julizonnetje. Ik sloeg mijn armen in een weids gebaar om mijn dementerende o zo dierbare en onmisbare echtgenote heen. Ik snoof haar parfum op. Ik zag haar weer naar me toekomen, precies een week geleden in de verpleeginstelling Lückerheide in Kerkrade waar ik op uitnodiging een spreekbeurt hield voor verpleegkundigen en mantelzorgers. Een volle zaal die spontaan en ontroerd voor haar applaudisseerde toen ze mooi opgemaakt en piekfijn aangekleed in het lavendelblauw na de pauze naar binnen werd gereden tot aan het podium. Daar zocht haar hand de mijne. Die hand ja, die hand die ik gelukkig nog dagelijks mag vasthouden. Kerkrade, alweer een week geleden intussen. We maken veel mee samen, we mógen ook veel meemaken saampjes. Zoals applaus voor het feit dat we ons er niet onder laten krijgen, wel of geen parkinson met dementie. En een gebroken heup.

Thuis bij de pui wees ze naar de uiterste hoek rechts. ‘Is dat mijn piano?’ Ze had er de afgelopen dagen al vaker een opmerkelijke belangstelling voor getoond.

‘Wil je soms misschien pianospelen?’

En daar zat ze dan in de rolstoel voor de piano die altijd zo’n belangrijke plaats in haar leven had ingenomen. Minutenlang tuurde ze naar de toetsen. Ik liet het zo, ik wachtte af. Heel voorzichtig ging er één hand naar voren alsof ze probeerde een vals hondje te aaien. Ik hielp haar een beetje. Ik drukte een vinger op een toets. Ze schrok. Ze keek me verwachtingsvol aan. Weer een vinger en weer een toets. Geluid, een klank. Ze zocht met haar voeten de pedalen. Als een automatisme. ‘Nou jij zelf Ellen, en dan maak ik ondertussen een overheerlijk bordje met haring, paling en stokbrood voor je klaar’. Aarzelend kwam ze op gang. Al een paar jaar had ik haar niet meer aan de piano gehad. En wat miste ik dat vertrouwde beeld van een pianospelende echtgenote te midden van puur huiselijke geluk. Ping pong, ping pong was het telkens, en ik zag haar schrikken van haar eigen piano. ‘Lieverd hij bijt niet hoor’.

De toetsen zwart en wit overweldigden haar. Welke zou ze nu weer eens uitproberen? Weer die associatie met een hondje. Maar dan niet een vals maar een vrolijk keffend. Ze gaf niet op.

‘Niet mooi hè? Maar ik moet er weer even inkomen hoor’.

  

Aan de schandpaal die onveilige verpleeghuizen!

Vernam dat de meeste verpleeghuizen deugen. Maar dat een aantal wegens wanprestatie (de patiëntveiligheid die in het geding is!) gesloten dient te worden of onder verscherpt toezicht moet worden geplaatst. Ongelofelijk! In één van die foute verpleeginstellingen woont trouwens de moeder van de verantwoordelijke staatssecretaris. Heeft hij er wel eens poolshoogte genomen? Komt hij eigenlijk wel eens bij zijn moeder? Verpleeghuizen waar bewoners gevaar lopen. In wat voor een wereld leven wij? Zet er maar druk op! De duimschroeven! Even op ons in laten werken, Nederland anno 2016: de patiëntveiligheid die in het geding is! Wie dat op zijn armzalige geweten heeft, verdient de rechter wegens misdadige schending der mensenrechten! Hoorde naar aanleiding van het rapport over de verpleeghuiskwaliteit een belanghebbende (overigens vergeefs) bazelen dat openbaarmaking van een zwarte lijst maar beter achterwege kon blijven. In het belang van de bewoners die immers geen kant op konden. Hoezo? Schijnheilige kletspraat. Dus in het belang van degenen die in een slecht verpleeghuis wonen is het beter de bevindingen onder het tapijt te moffelen. Je moet maar durven.

Weer illustratief voor horen, zien en zwijgen. Het bekende liedje. En exemplarisch voor: wij weten wel wat goed voor stumpers is. Moest aan de vooroorlogse regenten Gerbrandy en Colijn denken en kreeg prompt brandend maagzuur. Wie kan met een slecht rapportcijfer geen kant op? De verpleeghuisleiding toch hopelijk. Die zal in de volle openbaarheid rekening en verantwoording moeten afleggen. Een zwarte lijst dwingt de knoeiers publiekelijk door het stof te gaan. Een schandpaal is functioneel. Vaker bewezen. Goede verpleeghuizen zien bovendien maar wat graag een zwarte lijst geprojecteerd. Hoeven zij niet bij alle gissingen en wilde speculaties (naar wie goed is en wie niet) onder de kwaden te lijden. En hoezo moeten we ons niet zo druk maken als de overgrote meerderheid van de verpleeghuizen ’toch maar mooi’ een voldoende haalt? Ook zo’n wijsneus. We hebben er recht op dat alle verpleeghuizen veilig en hygiënisch zijn. Niet één uitgezonderd. Je oude moeder zal er maar zitten. Als twee procent van een internationale troepenmacht zich vergrijpt aan inlandse vrouwen en meisjes zoals ooit in Angola dan zeggen we ook niet – anders dan de commandant ons nog probeerde wijs te maken – dat het wel meevalt, aangezien 98 procent niet in opspraak is gekomen. Ook wij kunnen rekenen. Maar het was apekool van die commandant. En hij heeft dat geweten. De gehele internationale pers viel over hem heen.

Het item dinsdag bij Een Vandaag was een slappe vertoning met twee sprekende poppen uit de zorg die niets toevoegden. Die verpleeghuisdirecteur om de hoek van het Mediapark bijvoorbeeld bij wie het kennelijk fantastisch was – hij kreeg alle ruimte voor zijn reclamefolder. Er werd door de actualiteitenrubriek weinig energie in dit kokendhete onderwerp gestoken. Bang hun vingers eraan te branden? Waarom geen kritische verpleeghuisbewoners over de problematiek aan het woord of een representatief familielid? Waarom niet het ‘gewone werkvolk’ uit de verpleeghuizen? Of mogen die van hogerhand voor een camera hun mond niet opendoen? Even snel een quote halen noemden we dat vroeger op de redactie. Het is maar goed dat de Inspectie en de Patiëntenfederatie er bovenop zitten. Waarvoor dank.

Er zijn er in de verpleegzorg nog te veel die zich onvoldoende rekenschap geven van de verantwoordelijkheid die ze op zich hebben genomen voor de gezondheid, veiligheid en satisfactie van chronisch zieke medemensen in heel hun betreurenswaardige afhankelijkheid. Het is allemaal veel te bedrijfsmatig geworden. Ziekelijk bedrijfsmatig zelfs. We hebben aan een Halbe Zijlstra maatschappij gesleuteld voor het recht van de sterkste schouders. Voorbeelden te over van de kille managerscultuur. We zien het ook elders: het onderwijs waar de docent met zijn krijtje van het schoolbord is verdwenen, het openbaar vervoer, de woningcorporaties. Voelde me deze week opnieuw genoodzaakt de verpleeghuisleiding van de afdeling van mijn vrouw een vriendelijke doch dringende mail te sturen. Met de vraag er alsjeblieft weer eens op toe te zien dat ik bij het dagelijks ophalen van Ellen haar kamer ordelijk en gezellig aantref. Het begint al met intrinsieke slordigheid. Sommigen zullen me een zeikerd vinden. Zo van: je kunt niet alles hebben in het leven. Ze komen er wel achter. Het personeel zou ook verplicht samen met de bewoners moeten lunchen – allemaal – en niet ondertussen apart in het grand café. De bewoners helpen met hun boterhammetje. Er worden bovendien wel erg veel rooktussendoortjes op het balkon genomen. Kapitaliseer dat eens. Onze zorgkoepel staat niet op de horrorlijst. Maar hopelijk geen reden om vergenoegd achterover te gaan leunen. Want ook hier nog volop verbeterpunten. De onderlinge communicatie bijvoorbeeld ook. En wat te zeggen van een lift die wekenlang kapot was en daardoor dus buiten gebruik! Risicovol? Ja natuurlijk. Je zult maar op stel en sprong bewoners moeten evacueren. Dan is elke kapotte lift er één te veel. Waarom moest dat zo verschrikkelijk lang duren? Apparatuur die uit het buitenland moest komen? Maar we vliegen al in een paar uur naar de andere kant van de wereld!  

Nam mijn vrouw mee naar een vriend in Rotterdam. Hij weet veel van de zorgsector. Ik citeer ‘m. ‘Recente miskleunen. Een hartpatiënt kreeg in zijn verpleeghuis verkeerde medicijnen. Verzuimd in het medisch dossier te kijken. Ze kwamen er later achter en lieten het zo. Ze lieten het nota bene zo! Ander geval. Mevrouw van 63. De ene tia na de andere. Heeft kind noch kraai. Naar een verpleeghuis. Ze vroeg er om haar spulletjes van thuis. Die bleken foetsie. De zorgkoepel wist bij navraag van niets. Niemand die aanvankelijk uitsluitsel kon geven. De aanhouder won. Zonder medeweten (laat staan toestemming) van mevrouw waren haar spulletjes uit huis gehaald en verkocht. Door het verpleeghuis. Farizeeërs. Honderd keer sorry maar ze hadden de boel gewoon belazerd. Ze kopen mevrouw nu af met tweeduizend euro. Die huilt de hele dag. Zo eindigt haar leven’.

Ook dit laten we even bezinken. En dan maar roepen de rotte appels niet openbaar te maken. Natuurlijk halen we die uit de fruitschaal. Natuurlijk die schandpaal. Onze maatschappij moet niet rotter worden dan rot. We zijn al te ver afgegleden.

We moeten van die hooghartige bestuurdersmentaliteit af

Sprak onlangs een meisje dat stage liep in een verpleeghuis. ‘Weet u’, vertelde het meisje onthutst , en ik vat haar woorden even kort samen – ‘Weet u, ik wilde etensresten in de pedaalemmer gooien en zag daarin tot mijn schrik medicijnen liggen. Ik liep er meteen mee naar één van de vaste verzorgers. Ze waren vergeten een bewoonster op tijd haar pilletjes te geven. Dus daarom maar de afvalbak. Alsof dit de gewoonste zaak van de wereld was. Of dit dan niet moest worden gemeld bij de overdracht? Nee hoor, dat hoefde allemaal niet. Geen haan die hier naar kraaide. Ik was met stomheid geslagen. Of ik maar zo vriendelijk wilde zijn over die pedaalemmer mijn mond te houden tijdens het verdere verloop van mijn stage. Wat doe je dan? Maar ik voel me wel medeplichtig’.

Kan het cynischer? Dat de verpleegzorg in Nederland er bij de meest recente inspectietocht slecht van af kwam, mag niet verbazen. Sterker nog: het zal ook niemand verwonderen. Er is in die wereld van alles mis. Het is ook in niet onbelangrijke mate als samenleving onze eigen schuld. We hebben de zorg vermarkt en dus verkwanseld en zitten nu op de blaren. De zorg ging dezelfde onzalige weg als het onderwijs en het openbaar vervoer. We moesten toch zo nodig?! We hebben met de zorg oliedom een belangrijk onderdeel van onze beschaving opgegeven. We hebben het lot van onze verpleeghuisbewoners toevertrouwd aan rekenmachientjes in zakformaat die vanuit zelfgenoegzame Raden van Bestuur meer het eigen persoonlijke carrièrebelang nastreven dan de verantwoorde goede verzorging van hun verpleeghuisbewoners. Wel de poen opstrijken maar er niet de kwaliteit voor leveren.

Het is me te gemakkelijk om tevens de beschuldigende vinger te wijzen naar het grondpersoneel in de zorg als zou dat voor een deel onvoldoende gekwalificeerd zijn. Ik doe er niet aan mee. Toegegeven: er wordt vaker dan me lief is een beroep gedaan op flexwerkers en uitzendkrachten. Niet goed. De bewoners trekken zich op aan een bekend gezicht. Verpleeghuiszorg verdient continuïteit en stabiliteit. Die is er niet altijd. Maar wiens schuld is dat? Mijn vrouw, met parkinson en dementie, haal ik dagelijks in het verpleeghuis op. Ik weet er blindelings de weg. Vaak blijf ik er ook slapen en breng ik met de dementerenden de nacht door achter het cijferslot. Een doorgewinterde ervaringsdeskundige kortom. Voor teamleider Ron en zijn ‘harem’ heb ik respect. Ik ben ook niet ontevreden. Met de kanttekening dat ze meer tegenspel aan de bestuurders en managers mogen bieden. Ze zijn te dociel. Te weinig assertief. Het mag wel iets minder conformistisch. En houden de verzorgers hun eigen vakliteratuur wel voldoende bij? Ik twijfel. Ik mag de kamer van Ellen ook netter en gezelliger aantreffen. Hoogzomer midden op de dag een pit aan het plafond die brandt, gordijnen logementachtig open gekwakt, een nat washandje op de grond, ergens een rondslingerende theedoek zoals vandaag, een bed slordig opgemaakt alsof de bewoonster er ligt opgebaard – waarom in een zorghotel zulke ongein niet en in het verpleeghuis wel? Een smet en ongemeen fikse irritatiefactor. Mijn kritiek op de verzorgenden heeft in de regel weinig met de bezuinigingen van doen. Het is inflatoire slordigheid. Een aanleg voor ongezelligheid die niet van thuis meegenomen hoeft te worden.

Niettemin een dikke voldoende voor Ron en de andere verzorgenden. De communicatie van boven naar beneden is in onze verpleeginstelling daarentegen om te janken. Ik leg mijn oor te luisteren en heb mijn ogen open. Ik constateer een angstcultuur. Die zou er elders wel eens de oorzaak van kunnen zijn dat een stagiair medicijnen in de afvalbak vond waarvan bewust in de overdracht geen melding was gemaakt. Angst en onzekerheid als uitvloeisel van een systeem waarin dure dames en heren vanaf het pluche ergens ver weg regeren – luitjes die in feite over geen enkele diepgewortelde betrokkenheid met de zorg beschikken. De overval laatst op een deel van de bewoners van ons verpleeghuis die met het valse gelegenheidsargument van kwaliteitsverbetering te horen kregen dat ze op stel en sprong moesten verhuizen is exemplarisch voor onvergeeflijk hooghartig mismanagement. Het legde maar weer eens de flagrant abjecte bestuurdersmentaliteit bloot. Daar moeten we van af. Daar moet het beginnen.

En wie een dergelijke mentaliteit etaleert, brengt een hele organisatie in gevaar. Dat is bij ons zo, en zal elders niet anders zijn. Ook collega-journalist Hugo Borst maakt daar in het AD uit de eerste hand gewag van. Onder het kopje ‘Verzorgers in de verpleeghuizen, sta op! ’, riep ik het ‘werkvolk’ op een vuist te maken tegen bestuurders die voor hun taak niet berekend zijn. Dat die weblog binnen de kortste keren 1300 keer werd aangeklikt, zegt voldoende. Hoe komt het dat leidinggevenden er een handje van hebben toezeggingen niet na te komen, afspraken te vergeten, een cliëntenraad in stand te houden waarvan we nooit iets vernemen en waarvan de notulen niet naar buiten komen? En waar en door wie werd binnen onze verpleeghuisorganisatie besloten op het incontinentiemateriaal te gaan bezuinigen? Niemand van het grondpersoneel die wist waar ie aan toe was en geen enkele mantelzorger die daarover tevoren was ingelicht (laat staan fatsoenlijk geraadpleegd).

De ‘handen aan het bed’ moeten het gevoel hebben dat ze gezien en gehoord worden. Ze moeten zich geen nummer weten. Bestuurders, managers en andere megalomane machtsdenkers die in de zorg niets te zoeken hebben, moeten voorgoed naar huis worden gestuurd. Daarin heeft de overheid als beschermheer van de zwakkeren nog altijd een taak. Eigenlijk zou er ook gesneden moeten worden in al die zorgconglomeraten. Ze zijn uit hun krachten gegroeid. Die gedrochten leiden immers bij de bestuurders louter tot hun eigen papieren werkelijkheid vanuit rendementsdenken. Deplorabele tijdgeest. Praat ik het verdoezelen van vergeetachtigheid met medicijnen goed? Natuurlijk niet. Maar als we goede gezondheidszorg nog steeds als een onmisbare verworvenheid en vanzelfsprekendheid beschouwen , iets waarin de klad is gekomen, dan moet de samenleving ingrijpen. Omdat zachte heelmeesters stinkende wonden maken, zullen alle zorgkoepels beoordeeld moeten worden naar nog verdedigbare omvang en hun bestuurlijke niveau in medemenselijkheid, leiderschap en fatsoen.  

Vernam op de tv dat de meeste verpleeghuizen deugen, maar dat een aantal wegens wanprestatie gesloten dient te worden of onder verscherpt toezicht moet worden geplaatst. Prima! Zet er maar druk op! Hoorde een belanghebbende bazelen dat openbaarmaking van de zwarte lijst beter achterwege kon blijven. Je moet maar durven. In het belang van de bewoners die toch immers geen kant op konden. Hoezo? Welk een kromme redenatie. Een zwarte lijst dwingt de verzakende verpleeghuizen publiekelijk orde op zaken te stellen. Een schandpaal is functioneel. En goede verpleeghuizen zien maar wat graag een zwarte lijst verschijnen. En hoezo moeten we ons niet zo druk maken als de overgrote meerderheid van de verpleeghuizen een voldoende haalt? Ook zo’n belanghebbende wijsneus met wartaal! We hebben er recht op dat alle verpleeghuizen in Nederland naar behoren draaien. Niet één uitgezonderd. Want je zal er maar je oude moeder hebben zitten. Als twee procent van een internationale troepenmacht zich vergrijpt aan inlandse vrouwen en meisjes zoals ooit in Angola dan zeggen we ook niet dat het meevalt omdat 98 procent zich fatsoenlijk volgens de regels gedraagt. Het behoort voor de volle honderd procent goed te zijn. En geen procent minder. Het item op Een Vandaag deze dinsdag 4 juli was maar een slappe vertoning met twee sprekende poppen uit de zorg die hun parochie de hemel in kletsten. Waarom geen kritische verpleeghuisbewoners over de problematiek of een familielid. Even een quote halen zeiden we vroeger op de redactie. Vakken vullen in plaats van doorwrochte journalistiek. Het is maar goed dat de Inspectie en de Patiëntenfederatie er bovenop zitten. Waarvoor dank.

Onder de pannen voor het hoogseizoen

Onze vriend Taco belde de NOS met de vraag of ze alsjeblieft hun voetbalverslaggever Frank Snoeks niet uit Frankrijk wilden terugroepen. Hij vertelde de zoveelste te zijn geweest. Had ie van de portier van het Mediapark gehoord. De NOS werd plat gebeld. Vreemd eigenlijk. Want als de Belgen met 1-0 voorstaan dan is het toch inderdaad nuttig om er 2-0 van te maken, zoals Snoeks zei, want dan kan het nooit meer 1-1 worden. Je staat er meestal niet bij stil. Deed die Snoeks toch maar mooi uit het blote hoofd! Wij thuis vonden die mededeling anders dan Taco uitermate informatief. Snoeks ouwehoert zoveel dat we soms vergeten te kijken. Dan laten we zijn logica tot ons doordringen en overdenken we de reikwijdte ervan. Zoals het nut om op 2-0 te komen. Kan het dan nog 2-2 worden? Is dat mogelijk in het internationale voetbal? En elders? Zodra Snoeks een seconde zijn mond houdt – het gebeurt gelukkig eigenlijk maar sporadisch – dan slaat bij ons thuis de ongerustheid toe. Droge keel?

Met Ellen beleef ik deze weken het EK weliswaar anders dan vroeger, maar toch nog altijd als een klein feestje. Voor mijn liefste gaat er niets boven de volksliederen. Daar luistert ze nog liever naar dan naar Frank Snoeks. Afgelopen zondag moest het geluid harder bij de bijna kerkse klanken van de hoogmis der Ieren. Maar meteen erna ging er in elke oorschelp een wijsvinger omdat het krijgshaftige en bloeddorstige gebonk en gestamp van de Marseillaise haar zere slapen en schele hoofdpijn dreigden te bezorgen. Moet daarbij zelf altijd denken aan de overspelige Marie-Antoinette, een schavot, een beul en Robespierre. Bij de Marseillaise rollen er wraakzuchtig koppen. Maar ik kan me vergissen. Een uur eerder moest Ellen ook al een aanslag op haar trommelvliezen doorstaan. Maar dat ging met meer enthousiasme gepaard. ‘Dekking’, gilde ze opgetogen naar haar woongroep in het verpleeghuis toen ergens dicht in de buurt de bliksem leek te zijn ingeslagen. Verzorgster Petra liet er haar braadpan met varkenslapjes voor in de steek. Dit hadden we toch allemaal dondersgoed gehoord niet?! Na enkele dagen van ‘afwezige aanwezigheid’ was Ellen weer helemaal ‘bij’. Petra: ‘Ik heb haar deze zondag maar eens zowel het ontbijt als de lunch op bed gebracht’. Het beloofde een mooie zondag te worden en dat werd het beslist ook.

Wat resteert met parkinson en Lewy Body dementie? Eenvoud en genieten van hele kleine minuscule dingetjes. Ze komen zo maar ineens langs als over de lopende band. Gerda van verpleeghuisbuurman Wim had het meteen door toen we op aanraden van Ellen dekking moesten zoeken. Van haar kant een welgemeende gelukwens. Ellen kwam zoals nu nog wel eens achter de horizon vandaan, haar Wim in feite allang niet meer. Een schouderophalen in eindeloze berusting. Maar ook een gulle lach die doorbrak. Grote bewondering voor Gerda. Er is saamhorigheid in gedeelte smart in de mantelzorg. Het stortregende toen ik met Ellen zondag uit de parkeergarage van het verpleeghuis wegreed. Ik meende zelfs hagel te zien. Toch onderweg naar huis even een stop bij de super voor gebraden gehaktballetjes in pindasaus en gemarineerde kipkluifjes van de barbecue. In het verpleeghuis had gastvrouw Nicole beloofd een pilsje te zullen koud zetten voor ’s avonds bij de Belgen tegen de Hongaren. Zou onherroepelijk weer becommentarieerd worden door Snoeks. Maar eerst thuis de Fransen, de Ieren, de Duitsers met hun obsessief neuspeuterende coach en de koele rekenmeesters der Slowaken. Het EK zorgt voor jeu in ons door ziekte gekapseisde bestaan. Er staat steevast een fles Provençaalse rosé in een wijnkoeler op tafel. We steken een paar keer per wedstrijd de kaarsen aan, om die weer razendsnel uit te blazen zodra de zon zich even laat zien. Dan gaat ook meteen de schuifpui weer open. Het was zondag niet anders. En ook toen opnieuw in de pauzes met een afwasteiltje de tuin in om de slakken te verzamelen die de hosta’s zonder mededogen aanvreten. Wat me in de regel vergeefse moeite bleek, was dat ook nu zo. We hebben op het EK onze favorieten en dat zijn vooral keepers. Die van Polen bijvoorbeeld, de klemvaste Fabianski. En de kalende Ier Rendolph. Ik hoop niet dat ik zijn naam verkeerd schrijf. Die Rendolph stond ook zondag weer voortdurend goed opgesteld, een dag waarop we per saldo alleen maar hele goede doelverdedigers te zien kregen, met inbegrip van onze pyjamaheld uit Hongarije. Keepers en volksliederen. Ook afgelopen maandag weer Provençaalse rosé, weer kaarsen aan die voortdurend uitgeblazen konden worden, weer op avontuur naar die kleverige rubberen naaktslakken tussen het verse tuingroen en opnieuw keepers en volksliederen. Het EK verloor zijn meest indrukwekkende en kippenvel bezorgende hymne aan een revanche van de Vikingen van de vulkanische rots IJsland voor de Kabeljauwoorlog van verschrikkelijk lang geleden. We absorbeerden weer de encyclopedische meerwaarde van de commentator. Die begon zijn verslag met het weetje dat er in één straat in Londen meer mensen wonen dan op heel IJsland. Om er in één adem aan toe te voegen dat dit voor een voetbalwedstrijd geen fluit uitmaakte. Dat hebben we aan de uitslag gezien die met oerkreten werd begroet.

Prikkels (zoals nu met het EK maar anders zeker ook) en een steengoede verzorging, daarin zit voor Ellen het geheim. En, niet onbelangrijk: het mobiliseren van de juiste mensen. Zich niet verlaten voelen. Afgelopen week was ze voor haar kwartaalafspraak terug bij de in parkinson gespecialiseerde neuroloog van het Antonius. In zijn krappe ziekenhuiskamertje zei de neuroloog zich aangenaam te verwonderen over hoe hij zijn patiënte aantrof. Ze inhaleerde de loftuiting gretig, dat kon je zien. Ellen keek de arts met heldere vriendelijke ogen aan. Ze zat ook opvallend rechtop in haar rolstoel. Geen overhelling naar links. Maar dat is vaak wel het geval. Ze produceerde iets onverstaanbaars half binnensmonds en maakte daarbij een tevreden indruk. Of er nog vaak sprake was van hallucinaties, zo wilde de neuroloog weten. Nee, voor zover ik kon overzien eigenlijk nooit meer, of nog maar hoogst zelden. Zo ook de paranoia en de achterdocht. Niet meer. Maar ja, als ze er nog waren dan viel dit voor mij lastig vast te stellen, want de communicatie werd immers almaar minder. Ik moest het steeds meer hebben van mijn intuïtie. De neuroloog informeerde naar het gewicht en naar het slikken? Voorzichtig begon ik over een weekje vakantie in Portugal met Ellen. Verwachtte dat de neuroloog me zou uitlachen en me in woord en gebaar voor gek zou verklaren met al die te verwachten soesa op luchthavens en zo. Maar nee, hij vond het een allesbehalve idioot idee. Ondertussen hield hij zijn blik op Ellen gevestigd. Hij zei een patiënte te hebben die heel goed met Ellen te vergelijken viel, één die ze nog steeds het vliegtuig mee in namen naar de Spaanse kust. Het was een stroomstootmomentje dat de psyche aangenaam kietelde. Ik vertelde misschien wel een gediplomeerd iemand te weten die als chaperonne mee wilde. Maar vanwaar zo ineens? Toch misschien het EK? De Fransen lieten me weg zwijmelen naar de Côte d’Azur bij Théoule. De Italianen met hun telkenmale subliem door Pellè gelanceerde hazenwindhond Eder deden me poëtisch terugverlangen naar het Toscane van Dante en zijn statig wuivende cipressen. De Portugezen met hun brutale benzinemotor Sanches van nog maar 18 brachten herinneringen boven aan de Algarve waar ik in de verzengende hitte romantische wandelingen met Ellen maakte rond één van de mooiste golfbanen van Europa, en verder. Wat stelden wij hier momenteel nou tegenover? Veel plenzen lauwe regen, hoosbuien, bliksem en dekking zoeken, een beroepsprovocateur als Bert Maalderink die op onze belastingkosten voor de NOS de Belgische bondscoach voortdurend hinderlijk en hondsbrutaal voor de voeten liep, schaamteloos gewoon, en de kletsmajoor Frank Snoeks die maar niet van zijn praatstoel verdween. Portugal? Overweeg het! Zoek het uit met de zorg daar voor Ellen! In dat kleine ziekenhuiskamertje luidde de reactie dat het doorgaan met alle plannenmakerij weliswaar geen genezing gaf maar toch op z’n minst in fine fleur verpakte levenskwaliteit bood.

De beoogde chaperonne had wel oren naar een paar zonovergoten Portugese vakantiedagen met Ellen. Bijkomend voordeel: haar vriend zit in de horeca en werkt in het hoogseizoen door. Of toch maar niet dichter bij huis zoeken zo’n vakantie, met de eigen auto en niet het vliegtuig? Maar ik wil er – al dan niet aangestoken door het EK – hoe dan ook tussenuit met Ellen! Zolang het nog kan! Of maar liever België anders? Met Taco bij aanvang juli als kustverkenners, en misschien wel kwartiermakers zo hielden we ons voor, naar de badplaats De Panne nabij de Franse grens en slagvelden van eertijds getogen – met ’s avonds de Belgen tegen Wales op een levensgroot scherm in een overvolle winkelstraat. Daarvandaan ook dit stukje. Geschreven in de gelagkamer van het hotel. Hoosbuien, hagel, paraplu’s en blauwbekken in gewatteerde windjacks. Een Belgische voorsprong met een atoomschot van een tot aan zijn strottenhoofd getatoeëerde hanenkam. Maar meteen daarna huzaren van Hazard die voetbalden als kippen zonder kop. En achterin een smurf op links en één in het centrum die ook nog eens Denayer heette. Twee smurfen naast elkaar op een rijtje. Bale en consorten wisten er wel raad mee. Balletje hoog voor de pot enzovoorts. Een coach die met zijn gouden generatie de Ramp van Rijsel voelde aankomen en nog slechts liep te molenwieken langs de lijn. Als hij zelf ontslag nam, zou hem dat een miljoen euro kosten. Zou hij de zak krijgen dan leverde hem dat nu juist een miljoen op. Een kapitein die kapseisde met zijn bemanning en die in de winkelstraat van De Panne als een totale tactische onbenul naar de pedaalemmer werd verwezen. De contractbesprekingen en krankzinnige afvloeiingsregeling deden toch anders vermoeden, probeerden we voorzichtig. De Belgen in de winkelstraat waren er niet voor in de stemming. We dachten daar aan zee in België van Frank Snoeks verlost te zijn. Maar alsof de duvel er mee speelde hier dan weliswaar geen verbaal precisiebombardement, maar op de Belgische zender toch op zijn minst het dampende kruitvuur van een volautomatische Kalasjnikov AK-47. Dekking zoeken had in die menigte al helemaal geen zin. Aan de andere kant: geen volk laconieker onder verlies dan het Belgische. Ze maakten naderhand gewoon een dansje bij een orkestje.

Het zat tegen in De Panne. Behalve het hotel. Het was er Bourgondisch en gastvrij. En het boek ‘Dubbelspoor’ van de nog niet zo lang geleden overleden jurist en historicus Cees Fasseur gaf uiteindelijk de doorslag. De biograaf van Wilhelmina die als eerste onbeperkt toegang kreeg tot het Koninklijk Huisarchief tekende in ‘Dubbelspoor’ op, geen trauma’s aan zijn (eigen) tijd in het jappenkamp te hebben overgehouden. Een psycholoog had hij nooit bezocht. Als hij iets van het kampleven had meegekregen dan was het, zo schreef hij, een sterk aanpassingsvermogen. En wellicht vormde een zekere verlatingsangst een erfenis van die tijd onder japbezetting. Ik las de regels tijdens een verlegen zonnetje dat zich in De Panne haast preuts door het wolkendek heen wriemelde. Ik verlangde ineens heel erg naar mijn eigen kampmeisje in het verpleeghuis in Utrecht. Die woorden over verlatingsangst, die ontboezeming had van háar kunnen zijn geweest. Hoe rolstoelvriendelijk was ons hotel Cajou eigenlijk? De gerant erbij geroepen. Die begon onmiddellijk aan een rondleiding langs opstapjes en andere vermoede obstakels die bij nadere beschouwing eenvoudig te nemen bleken. Ellen zou in de watten worden gelegd. Ze was hier toch al eens eerder geweest? Gewoon weer komen meneer! Als ik wilde dan waren we op slag voor een korte buitenlandse vakantie in het hoogseizoen onder de pannen. En geen gezeur met vliegtuigen. Ik stond op 1-0, ik kon er nu 2-0 van maken. De bal lag zogezegd op de doellijn en geen keeper als Fabianski te bekennen. Moest tijdens de rolstoelinspectietocht terugdenken aan die muts die de leiding had over het eerste verpleeghuis van Ellen in Nederhorst den Berg. We wilden zomer 2012 naar De Panne en gingen er naartoe ook. Maar, zo kreeg ik tevoren te horen, ik deed er verstandiger aan Ellen thee drinkend in het dodelijk saaie verpleeghuis in ledige berusting te houden. Hoe dat zo madame? Ik moest niet zo met haar slepen. Maar u gaat ons de wet niet voorschrijven! Dat woord ‘slepen’ alleen al. Ellen moest wennen, hoezo wennen?, aan de andere dementerenden en door die mensen in de groep opgenomen worden. En meer van die kleverige achterhaalde antieke zorgzusters onzin. Ik zou mijn oren toch eens hebben laten hangen naar dit huidvale kettingrokende spijkerjackje – Ellen zou in dat geval allang van de wereld zijn geweest. Ze kon toen nog lopen en was cognitief beter dan nu. Ik zou toch eens jaren geleden al een punt hebben gezet achter de uitstapjes! De 1-0 moest hier in De Panne worden uitgebouwd. Met dank aan Snoeks en zijn Vlaamse (minimaal) evenknie die mijn ogen hadden geopend. Na vier jaar voor drie overnachtingen terug naar De Panne in hetzelfde hotel met zeezicht en flaneerboulevard en met speciaal aangepaste voorzieningen voor Ellen? Te mooi om waar te zijn. Het was een stroomstootmomentje voor de psyche. Taco begon erover dat hij bij geluksmomenten soms ineens een traan liet sinds hij een pleegzoon had verloren bij een nooit opgehelderd politiecelincident in Moldavië. Hij toonde zich een vlijmscherp waarnemer die mij feilloos aanvoelde en mij ook ten volle begreep aan de receptie van Cajou in De Panne. Ik nam een optie.