
Juni 2018 in zes afleveringen
Schrijf jij?’
‘Ja, ik schrijf, hoe raad je het zo, Ellen.’
Het floept er bij haar zo maar ineens uit, heel plotseling. En óf ik schrijf.
Stilte. Ze kijkt om zich heen. Ze bestudeert het schilderij van die Chinees of Chinese boven haar bed. Ze kent er elke penseelstreek van.
‘Wil je weten wat ik zoal schrijf?’
‘Ja.’
‘Over jou vooral ook, over hoe dapper je met de parkinson omgaat. En over hoe verschrikkelijk veel ik van je houd. Over hoe we elkaar geen seconde uit het oog verliezen.’
Stilte. Het mysterie van dementie. Maar zeggen ze niet: je ziet hem of haar denken… Het lijkt wel of Ellen de boel in haar brein op orde probeert te krijgen. Ze schudt bovenin het bed op. Ze fronst haar wenkbrauwen.
‘Schrijven is fijn Ellen, dat weet jij toch? Inde van Erven mailde me gister dat ik dat heel lichtvoetig doe, dat schrijven. Maar ondertussen… Ook zij volgt onze blogs. Ze complimenteerde ons met onze wilskracht. Inde zit momenteel in Zwitserland. Ze wil binnenkort weer eens bij ons langskomen. We kregen ook een mail van Jeannette en Marc uit Piëmonte in Italië. Die kamperen daar op een berghelling op 1200 meter hoogte. Ze kunnen er de sneeuw zowat aanraken. Ze nodigden ons uit om in juli naar hun huis in Frankrijk te komen. Cees en Riek zijn terug uit New York en Washington. Ze komen donderdag op bezoek. Ze belden vanaf Schiphol.’
Ze luistert, Ellen. Weer die ogen naar dat schilderij. Wat komt er van dit alles bij haar binnen? Het blijft gissen. Ze probeert het voor haarzelf op een rijtje te krijgen.
Stilte. Nietszeggende ogen inmiddels. Ach die ogen…. Ogen die spreken. Of niet.
Ze valt in slaap. Ik schud haar wakker. Ik vertel haar dat Noord-Korea een leider heeft die hoognodig toe is aan een kapper als Danny. Maar wat kan Ellen dat vlezige mannetje met dat opgeschoren haar nou schelen. Ander onderwerp proberen. De over de leeftijd van haar toyboy jokkende wildebras en seksoma Paay. Ook geen reactie. Of ze trek heeft in een Radler?
Een wat?
‘Een biertje schat! Nul procent en met citroen!’
‘Lekker.’
Ze is ineens weer klaar wakker en ik…. Ik schrijf. Ik klauter met mijn vermoeide tillift-knieën naar boven en schrijf het weer op. Ik schrijf en schrijf. Ik documenteer. Het is een röntgenfoto van ons huidige leven. Ja liefste, ik schrijf.
Hallo Johan en Ellen.
Ik heb ‘Schrijf jij?’ gelezen en daarna nog een keer: wat is het toch een fascinerend verhaal. Dit is het gewoon, dementie als een ongrijpbaar iets!
Toen ik gisterenavond wegging en Ellen gedag zei, hoorde ik haar zeggen, en je was mijn getuige: ‘Dag lieverd bedankt’.
Dat zijn de mooiste cadeautjes! Super!
Trudy
Een röntgenfoto van ons leven (2)
‘Schrijf jij?’ Die vraag van enkele dagen geleden was zo intrigerend dat ik erop voortborduur.
‘Ja Ellen, ik schrijf. Welhaast elke dag. Het liefst in de vroege uurtjes. Dan bedoel ik: bij zonsopgang. Dan heb ik de meeste inspiratie. De morgenstond, weet je nog. Met een volle kan koffie! Sereniteit om mij heen. Ik houd van de stilte. De blogs zijn een röntgenfoto van ons leven. Dit schrijf ik in de trein, in de vooravond van zaterdag 16 juni. Ik zit in de trein van Brussel naar Aalter. Daar in Aalter staat op één of andere onduidelijke sintelbaan bij het station onze Skoda. Van Aalter rijd ik straks een klein uurtje verder naar Cajou in De Panne. Mijn maag rammelt. Ik zal rond half negen aanschuiven voor het diner. Bruno serveert gegrilde griet met een excellente vissaus. Ik verheug me erop. Heel erg zelfs. Maar ik mis je schat, hier in die bijna lege coupé. Ik zoek afleiding in de interview-marathon met de 75 geworden Hugo Camps. Een ongeschoren geestverwant uit de journalistiek. Vroeger schold ik op zijn sportcolumns in Elsevier. Herinner jij je dat nog? Dat was nog in onze tijd in Amstelveen. Ik stopte verontwaardigd met hem wekelijks lezen toen hij van de voetballer Frank Rijkaard een filosoof maakte. Camps liet Rijkaard en andere sporters heel elitair diepzinnige woorden bezigen die ze helemaal niet in hun vocabulaire hadden. Laat staan dat ze die woorden kenden. In zijn boek verdedigt Camps zich daarvoor met de opmerking dat hij het geoorloofd vindt om geïnterviewden mooier, en vooral ook verstandiger, op papier te laten lijken dan ze in feite zijn. Flagrante onzin met honger naar bombastische tovenarij. Ik beleefde destijds meer genoegen aan de columns van ene Pim Fortuyn in Elsevier. Maar schrijven kan hij, die Bourgondiër. In prachtige metaforen. En met taalvondsten. Deze zuiderbuur produceert alinea’s om op te zuigen. Als het maar geen sport is. Met talent alleen doe je weinig bij het schrijven. Het komt aan op discipline en nog eens discipline. Daarin heeft die Belg uit Hasselt gelijk. Ook ik maakte mee, en werd er afschuwelijk treurig van, net als deze Belgisch Limburger, dat er steeds minder ambitie en vaardigheid was om van een krant iets moois te maken. Met het ontbreken van kunde verdween ook de wil. Er kwam een omslag. Alles moest kort, korter, kortst – en een verhaal werd ontdaan van zijn literaire ziel. Jij weet er alles van, Ellen. Ook tegen mij werd meermaals gezegd dat ik te breedsprakig was. Maar jezus nog aan toe zeg, taal is zo bijzonder, doe er dan ook iets mee! Ik vind het heerlijk om van een reeks woorden beeldende zinnen te boetseren. Eerst dansen de woorden over het scherm en daarna vallen ze heel secuur op hun plek. Ja Ellen, ik schrijf. Het is meer dan een vak, het is identiteit en continuïteit in het leven. Ik zit dus in de trein. We gaan richting Gent en daarna nog één halte, die van Aalter. Geestdodend lintvormig plaatsje, dat Aalter, om eerlijk te zijn. Huizen achter rolluiken. Dat verlaten stationnetje en de twee lagen flats in pastelkleuren er tegenover, ze doen me aan Toscane denken. Maar daar hebben ze er nog warmer weer bij. Hoewel dat de laatste tijd behoorlijk schijnt tegen te vallen. Geweldig dat de dames elkaar afwisselen in de zorg voor jou, met daarbij Diana natuurlijk als de primus interpares, de eerste onder haars gelijken. Het geeft me een gerust gevoel nu ik even weg ben. Gisteren vroeg Bruno waar jij was? Ik kwam net uit de lift van Cajou. Ik vertelde hem dat ik ook eens even helemaal alleen moest zijn. De herontdekking van jezelf. Teruggeworpen op mezelf. Uitwaaien. Want wie niet voor zichzelf zorgt, kan het onmogelijk volhouden om voor een ander te zorgen. Even loslaten. Maar dan ook volkomen loslaten. Niet gemakkelijk. Ik gaf Bruno er een treffend voorbeeld van. Namelijk dat ik de lift terugstuurde naar mijn kamer in Cajou voor de vijf uur-medicijnen van jou. Zo was ik nog voorgeprogrammeerd. Maar ik hoefde natuurlijk helemaal niet aan jouw medicijnen te denken, ik had twee dagen mantelzorgverlof in een land waar ik vanwege het WK overal banieren zie wapperen met de Belgische driekleur. Cajou heeft zijn parkeerplaats omzoomd met vlaggenmasten. Als Hollander dook ik in Cajou onder mijn dekbed van schaamte. We zijn nu trouwens met de trein in Gent aangekomen. Diana mailde me zo-even dat haar schoondochter en kleinzoon Ryan vanmiddag bij jullie op bezoek waren. En dat jullie waren wezen lunchen in het Maximapark. En dat Ryan wel honderd vragen aan je had. Wat was ik daar graag bij geweest, schat. Ik was vanmiddag in Brussel. Aan zee was het, anders dan een dag eerder, ronduit niks. Ook de Boeddha kon niet voor zon zorgen. Zwaar bewolkt en af en toe motregen. Shirt aan, shirt uit. Naar Brussel voor het seniorenprijsje van zes euro. In Brussel heb ik een lange wandeling gemaakt. Naar plekken waar ik vroeger voor mijn werk moest zijn. Ik had mijn nieuwe modieuze schoenen aan. Die bruine, die Italiaanse, ze glommen als een spiegel. Je raadt het al. Met blote voeten natuurlijk in die schoenen. Hardleers. Blaren. Blaren aan beide hielen. Tot bijna bloedens toe. Pleisters gekocht maar die lieten steeds weer los. Ik strompelde. Ik liep uiteindelijk in Brussel op blote voeten terug naar het station. Mijn schoenen had ik bovenop mijn boek over Hugo Camps in een papieren tas gedaan. Het opschrift van die zwarte tas in sierlijke rode letters? ‘Passie voor schoenen’. Ik zweer het je! En daarboven: ‘Aad van den Berg, voor uw modeschoeisel.’ Aad zal zich voor mij, de clochard, hebben geschaamd daar op mijn overige zonbruine blote voeten door het stadsverkeer van Brussel. Jij trouwens ook.’
Een röntgenfoto van ons leven (3)
‘Ja Ellen, ik schrijf. Om te boekstaven. De röntgenfoto. Het was meer dan een vleugje Vaderdag bij thuiskomst gister, zondag 17 juni. Ik rook het al in de gang, lieve Ellen. Wat had Diana haar best gedaan om samen met jou, jazeker samen met jou uitroepteken, mij te verrassen met in bladerdeeg verpakte Afghaanse smullerij. ‘Kijk maar eens in de oven Johan, heb jij verdiend, dat vonden wij’, glunderde Diana. Jullie waren voor die surprise speciaal samen met de rolstoel naar de Jumbo geweest. Geweldig. Het zijn door jouw ziekte niet onze gemakkelijkste jaren, onvervangbare schattebout. Maar het zijn wel jaren waarin wij nog dichter naar elkaar zijn toegegroeid dan al het geval was en waarin wij door omstandigheden zeer bijzondere mensen hebben leren kennen. Zoals Diana. Zoals ook Elly die wist dat ik alleen naar De Panne was en die, naar ik hoorde, zaterdagochtend spontaan even Diana kwam assisteren. En zoals Trudy die vrijdag langer bleef zodat ik voor de files uit zonder al te veel oponthoud en soesa langs Antwerpen kon komen. En zoals Wil die op haar beurt Trudy weer afloste om met jou naar cd’s te luisteren bij een kop thee en een glas witte wijn. Ja, die bladerdeegtraktatie was meer dan een vleugje Vaderdag toen ik ons huis weer binnenstapte en de oven rook. Moest erg lachen, Ellen, om de wekelijkse column in NRC van Youp. Het megalomane afscheidsweekje van Humberto Tan werd op de hak genomen. En hoe! Zo’n zin als ‘allerhande tragische dwergen zongen valse liedjes over vriendschap voor de ontslagen presentator’ – een juweeltje. Elk woord in die ene zin heeft zijn betekenis. Dan houd je van taal. Het schenen zulke verschrikkelijke liedjes te zijn geweest dat Tan keer op keer begon te snikken. Niets mooier dan televisietranen, of ze nou iets voorstellen of niet. Nep is het, liefste, volslagen nep. Narcisme en egoïsme. Bravo Youp. De bekende spijker. Je was weer goed op dreef. Inderdaad: na vijftig jaar nam Paul van Vliet in de uitverkochte Haagse schouwburg afscheid met slechts een dankbare buiging naar zijn publiek. Verder geen tralala. Geen traan, geen valse liedjes. Applaus en een buiging. En inderdaad: Paul en Humberto, verschil moet er zijn. Zeggen ze niet altijd, Ellen, dat een mens geen appels met peren moet willen vergelijken. Dat doe ik misschien wel als ik de columns van Youp naast die van Hugo Camps leg. Maar toch: de doorgeslagen theatrale bombastiek van Camps ontbreekt gelukkig bij de beduidend lichtvoetiger en directere Youp. Die is komisch en veeleer relativerend. De barokke Camps verdrinkt meermaals in zijn ketting aan zwaarwichtige woorden. Hij gaat me soms finaal boven de pet. Maar niet als hij het over zijn vrouw heeft en daarnaast de krant als zijn maîtresse. Dat herken ik wel. Jij ook hè? Toch altijd iets van een workaholic gehad. Exemplaren van onze verzamelde blogs in ‘Geef ons ook morgen’ liggen nu in De Panne in de plaatselijke boekwinkel, Ellen. Ik zag ze in de schappen. En toen ik er toch was: ik wilde weer wat te lezen hebben en stond er met twee zopas op de Vlaamse literatuurmarkt verschenen boeken in mijn handen. Welke van de twee zou ik nou kopen? Hugo Camps die met al zijn gerook nog het meest tot zijn eigen verrassing 75 geworden was of een biografie over wijlen de ascetische en verweesde koning Boudewijn van België? De onkreukbare, gladgeschoren en diepchristelijke Boudewijn was geliefd in zijn laatste jaren. Zijn vrouw Fabiola minder, zo begreep ik. Kwam ondertussen in die boekwinkel in gesprek met een man die met Boudewijns rare neefje Laurant in Antwerpen in de klas had gezeten. De man vertelde me dat die holle bolle Gijs van een Laurant als jochie al schijt had aan de ganse wereld. Aan Laurent zat elk schroefje los. De schuld daarvan kreeg zijn vader, de vorige koning der Belgen. ‘Die heeft zich nooit iets aan zijn kinderen gelegen laten liggen. Die heeft nooit iets aan opvoeding gedaan. Je ziet het bedroevende resultaat.’ Einde citaat vanuit die boekwinkel. Ik besloot met lichte aarzeling toch maar voor Hugo Camps te gaan. Ach Ellen, er zit veel venijn in de politieke columns van Camps en de hoogdravendheid kan dat alles niet verhullen. Gelet op enkele reacties op straat, zodra ik het boek op een terrastafeltje voor me had liggen, is de interviewer annex columnist hier in België een soort luis in de pels. Ik zie wenkbrauwen omhoog gaan. Dat is dan weer prachtig. Het schijnt hier zo te zijn: je bent voor hem of tegen hem, een tussenweg is er niet. We zijn intussen alweer een dag verder, lieverd. Maandag 18 juni. De dagenraad net voorbij. Elly was er voor de zorg alweer vroeg bij. En ze had spareribs bij zich. Voor later deze week. Ze verwennen ons. Club Brugge gaat niet door met onze held Vermeer. Hij is te duur voor een te vaak langdurig geblesseerde keeper. Kan ik me iets bij voorstellen. In Cajou had Peter me hier al voor gewaarschuwd. Te blessuregevoelig op zijn oude dag deze dertigplusser. Terug naar Feyenoord dus. Ik heb meegedaan aan een enquête op internet of ze Vermeer in Rotterdam weer onder de lat zouden moeten terugbrengen. Ik heb ‘ja’ gestemd. Uiteraard. Er zijn al veel reacties binnen: 65 procent daarvan wil dat Kenneth Vermeer weer een faire kans krijgt in De Kuip. Leroy zei te hopen dat de goalie naar FC Utrecht komt. Want Vermeer pakt punten. Gruwelde van de tv-reclame van een brillenboer. Die biedt de glazen ‘helemaal gratis’ aan. Niet gratis dus, maar ‘helemaal gratis’. Taalverkrachting. Het is een soort Laurent maar dan niet als wildeman achter het stuur maar achter het toetsenbord. Er zou tegen opgetreden moeten worden. Je bed pompte zich gisteravond vol lucht naar een gewicht van honderddertig kilo. Ruim voldoende voor ons tweeën. We lagen te luisteren naar klassieke muziek. Je kuste me hartstochtelijk. Was je zó blij dat ik er weer was? Ik ontdekte dat er in een paar dagen tijd steeds meer in bloei was gekomen in de tuin. We keken er samen naar. Dementie, icoon van me, het blijft voor mij een mysterie.’
Een röntgenfoto van ons leven (4)
‘Ellen, hoe is-ie?‘ ‘Goed hoor.’ Een stralende lach bij terugkeer van de fysiotherapie. Vast van stem. Dat doet de mens weer goed. Later op de dag: ‘Jopie. Jopie, wat waait het toch.’ Ik moest niezen. ‘Gezondheid mijn jongen.’ Het blijft met die dementie raadselachtig allemaal. Ellen had een ongelukje. Ik moest haar zelf verzorgen. ‘Dat kan je goed hoor.’ Ze neuriet. Ze zingt. Ze glundert. Ze heeft een topdag. ‘Ja Ellen, ik schrijf. Ziel en zaligheid, axioma. En zonder veel te zeggen, heb je me nog steeds heel veel te vertellen. En ik anders jou wel. Het maakt lyrisch. Onze kok Ber is dit weekend jarig. Dit blog in het bijzonder voor hem. Volgende week zullen we Ber toezingen bij de roti met vrienden in onze tuin. Het belooft een stralende dag te worden met zon en rond de 24 graden. Ik gebruik maar niet het damasten witte tafelkleed. Zonde met die curry, levensgevaarlijk.’ Elly schuift even aan. Heeft in haar auto een extra houten eettafel voor de roti.
‘Ja, ik wil zeker met je naar Antwerpen’, reageerde Jan in het mailtje, Ellen. ‘Alleen’, ging hij verder, ‘geloof ik niet dat België verder komt dan de poulefase.’ Gisteren stond er een ingezonden stuk van hem in de Volkskrant over de videoref. Hij schreef: ‘Verkort: geen probleem. Maar ook tekstueel aangepast. Zoek de fout in de tekst of beter in het ontbreken van een woord in een zin. Prachtig werk weer van Diana , Elly en Trudy! Jezus, wat ben jij goed in het selecteren van mensen! Eén foutje in je laatste blog. Je schrijft: “De schuld daarvan kreeg zijn vader, de huidige koning der Belgen.” De vader van Laurent is Albert en dat is niet de huidige koning van België. Dat is Filip, de oudere broer van Laurent.’
Verdomme ja zeg! De jeneverkoning is allang afgelost door zijn keurige stramme zoon Filip. En nu, Ellen, even in de gaten houden wanneer België ’s avonds om acht uur, dat staat al vast, speelt zodra ze de poulefase wel degelijk hebben overleefd. En dan met de drie zorgzusters, die onder de naam Team Carbo een whatsapp met elkaar zijn begonnen, of hoe dat in moderne taal heten mag, zien te regelen dat zij weer over jou waken tijdens mijn voetbaluitstapje naar Antwerpen. Om er aan de Schelde ook mosselen te eten natuurlijk. Zoals in mijn docenttijd met Melle, voorafgaand aan een avondcursus. Ach ja Melle, die goedzak, alweer twee jaar dood inmiddels , langer zelfs. Melle met wie ik in Brussel niet in een hotel logeerde maar in een donkerbruine morsige hoerenkast omdat de Hogeschool voor Journalistiek het een beetje goedkoop wilde houden. Nou goedkoop was het zeker. We brachten de luizen en vlooien mee naar huis. Maar het kruis bleef onaangetast. In alle opzichten.
Weet je nog, lieve Ellen, dat wij in 1994 of zo samen voor de krant zijn wezen kijken naar de Belgen op een levensgroot scherm in het centrum van Brussel? Ik was er door het Utrechts Nieuwsblad naartoe gestuurd voor een sfeerverslag. In mijn verhaal vergeleek ik de wedstrijd met een filmscript van Alfred Hitchcock. Een hoop volk op de been dat aan het slot verdwaasd afdroop. Wij anders ook. België dat op volle toeren draaide, werd toch afgetroefd. In de verlenging, als ik me niet vergis. En niet in de laatste minuut maar in de laatste seconde. Wezenloos bleef het volk aanvankelijk met de handen voor de betraande ogen op zijn klapstoeltje zitten. Zombies waren het ineens die niet eens in de gaten hadden dat het was gaan regenen en niet zo’n klein beetje ook. Dit had niemand kunnen verzinnen, zelfs Hitchcock wellicht ook niet. Ik pieker me suf tegen wie de Belgen speelden, het zullen de sluipmoordenaars der Duitsers wel weer zijn geweest. Die sloegen wel vaker toe als ze met één been in de hel stonden. Er was toen veel ophef rond een in alle haast tot Belg genaturaliseerde goaltjesdief. Hij scheen gebukt te gaan onder gokschulden.
Het loopt trouwens telkens verkeerd met die Belgen af als ik op een marktplein naar ze ga kijken. Alsof de duvel ermee speelt. In 1986 op het WK in Mexico leek het waarachtig wel op een afrekening door Onze Lieve Heer. Alsof die met de Belgen nog een appeltje te schillen had. Was het niet de halve finale? In de verlenging verprutsten de Belgen een paar dotten van kansen. Dat moet Onze Lieve Heer razend hebben gemaakt. Hij liet de Argentijnen ook even aan de bal komen en jawel hoor: Diego Maradona. Belgen zijn eigenlijk schlemielen, stelde ik in 1986 in Antwerpen voor toen nog Het Parool vast. Maar ik hield mijn mond. Op dezelfde avond als die wedstrijd liep in Antwerpen het Vlaams Blok uitdagend te folderen. Duister volkje met spandoeken. We woonden nog in Amstelveen. In Nederland waren er verkiezingen. Jij stemde ook voor mij. Bij volmacht. Heb jij je toen aan de opdracht gehouden welk hokje je moest inkleuren? Heb er nooit meer aan gedacht daarnaar te vragen. Nee, niet slapen nu, luisteren, ik lees je voor uit eigen werk. De Belgen teerden in 1986 op Enzo Scifo. Een prachtige voetballer. Waar zou hij gebleven zijn? Dat hoeven we ons niet af te vragen van Andrés Escobar. De verdediger van Colombia was in Mexico zo onfortuinlijk om tegen de VS in eigen doel te schieten: 1-2 en de Colombianen naar huis. Deden de meeste spelers wijselijk niet. Eentje daarentegen wel. Daar in dat land van voetbal, maffia en drugs wachtte Andrés Escobar een verrassing. Hij werd doodgeschoten. Als ik me niet vergis voor de deur van een discotheek in Medillin. Een zekere Nico Verbeek heeft het prachtig opgeschreven in ‘Eigen doelpunt’, een tamelijk dikke pil over narco-baronnen van het slag Pablo en gepoederde neuzen.
Twee jaar geleden met Taco in De Panne wezen kijken. Mijn ‘corpulente vriend’, duidde hotelbaas Bruno hem heel beschaafd. België op het WK tegen Ierland of Noord-Ierland, één van die twee. Ik zie ons nog, dappere Ellen, vertrekken uit de parkeergarage van het verpleeghuis De Ingelanden. ‘Die ongelofelijk grote rode koffer van Taco! ‘Hoeveel dagen denk je weg te blijven?’, vroeg ik hem nog. In hotel Cajou in De Panne kreeg Taco zijn hutkoffer ternauwernood door de deur van kamer 209. Die koffer en Taco samen was te veel van het goede voor 209. Het zweet stond op zijn voorhoofd. Klotsende oksels. Of we misschien van kamer konden ruilen. Hij 210 en ik 209. Waarom ook niet. Op zijn kant en met een beetje wrikken kreeg Taco zijn koffer inclusief zichzelf bij 210 naar binnen. Het was werkelijk hilarisch. Het paste allemaal net. En dan te bedenken dat we een paar uur later feitelijk alweer naar huis konden. We stelden vast dat we samen het Belgische elftal voor minder geld en beter hadden gecoacht. Ze hadden twee lilliputters in de verdediging staan. Beiden één meter tien. Meer zal het niet geweest zijn. Daar wisten de Ieren wel raad mee. Dezelfde avond nog lag het hoofd van de suïcidale Belgische bondscoach op het hakblok. Hij was vergeten die twee dwergen een laddertje mee te geven het veld op. Het werd nog een heel gedoe om van die dwaze bondscoach af te komen, hij kreeg contractueel een miljoen mee voor een zomerhuisje op de Azoren. De tragikomische Belgische Muppetshow bekeken we op 210. Met beneden ons een paar honderd joelende en kleumende Belgen met een bevroren Stella Artois in hun hand. Het regende en het was koud. Taco had van alles bij zich behalve jaeger ondergoed. Hij koos voor zijn dekbed.
En nu eens kijken, lieve Ellen, of Jan gelijk krijgt met een Belgische uitschakeling al in de poule. Dat zal toch niet waar zijn? Dan kan Bruno weer alle vlaggenmasten rond zijn parkeerplaats van Cajou uit de grond halen. Verbitterd wellicht. Wat moet dat een treurig schouwspel opleveren. Erger nog dan met blaren op blote voeten door het stadsverkeer van Brussel en de nieuwe schoenen in de papieren tas met een uitbundig en ronkend opschrift van de leverancier. De Rode Duivels zullen de laatste zestien wel halen. Dan moeten ze voor een knock-out op maandag 2 of dinsdag 3 juli tegen, gokje, Senegal of Colombia. Of Polen. Die Polen wereldkampioen in het gehate Moskou, dat wordt de meest onstuimige roomse zaadlozing sinds eeuwen. Maar nee, vergeten die Polen. Goeie genade, Colombia misschien wel. Dat eindigt dan misschien wel weer met een revolverheld en in een plas bloed.’
Een röntgenfoto van ons leven (5)
Jeetje Ellen, ik heb Hugo Camps maar even terzijde gelegd. Op pagina 181 van zijn boek kreeg ik zowat een bloedspuwing. Ik lees even een passage voor: ‘Ach, wielrennen en doping. Wat wil je dat ik hierover in dit boek zeg? Ik ben een dopingliberaal. Elke volwassene heeft het zelfbeschikkingsrecht over zijn lichaam. Ik heb in dat verband geen lessen te geven. Ik beken deemoedig schuld. Ik heb renners zien spuiten in het laatste halfuur van de koers. Als journalist heb ik dat niet gemeld. Ik vond dat hun lichaam mij (en mijn pen) niet toebehoorde. En dat vind ik eigenlijk nog steeds. We kunnen eindeloos palaveren over de ‘oneerlijkheid’ van doping. Sport en zeker wielrennen is als een kerkdienst. De aanbidding staat voorop.’ Maar Ellen, een verslaggever dient toch weg te blijven van aanbidding? Het woord oneerlijkheid, liefste, plaatst deze idioot tussen aanhalingstekens. Zo rommel je je wel door een Tour en Giro als dik betaalde verslaggever. Parijs-Roubaix? We kijken indien nodig gewoon de andere kant op. Of we tellen de kasseien. Niets mag de dweperij met hemel en hel verstoren. Dat noemt zich journalist! Dat is een vakantieganger op kosten van de abonnee op krant of opinieweekblad. Ontving voor zijn journalistieke arbeid nota bene zowel in België als in Nederland een Koninklijke onderscheiding. Hij zegt ook een pagina verder dat het commentaar van wielerjournalisten los staat van de feiten. Het is gênant. Wielerjournalistiek! Let op deze zin, pagina 182: ‘De zelfcensuur – of noem het participerende journalistiek – van wielerjournalisten is legendarisch. Ze weten meer dan een soigneur over rode bloedlichaampjes, groeihormonen, vetzuren en ijzerquota, maar wat ze weten is doorgaans off the record.’ Lees de biografie van de renner Thomas Dekker die naar de kloten ging. Heb je diens fietsjaren eenmaal geconsumeerd dan resteert de verbijstering. Het is wel een heel aparte invulling van het begrip participatie door Camps. Ben benieuwd wie dit in een Nederlandse of Belgische krant gaat recenseren, en hoe. Zodra ik dit boek uit heb, ga ik ook eens na hoeveel barokke zinnen taalkundig niet eens kloppen. En zo’n zin als: ‘Liever de fietspomp dan gekte’ – volkomen ridicuul als je het tot je laat doordringen. De fietspomp leidt immers tot gekte als je de fietspomp goed gebruikt. Trouwens, de fietspomp is van de renner, de gekte van het wielervolk. Onzinnige vergelijking dus. En daar wemelt het van. Genoot gisteravond van Kroatië, lieve Ellen. Puik elftal op het WK. Wat een ballenploeg dat Argentinië. Die arme keeper. Heet ook nog Caballero, als ik me niet vergis. Had na zijn blundertje helemaal een zuurstoffles nodig. Maar erger: die coach met die potsierlijke armen. Net een nachtportier, zei later Jan Mulder op de Belgische zender. Die armen volledig onder de tatoeages. Dan heb je op voorhand geen enkele autoriteit als coach. Zo’n kermisklant zou zijn colbertje niet mogen uitdoen, zou ik verordonneren als ik van de Argentijnse voetbalbond was. ‘Jij houdt dat jasje aan, en overhemden met zeer lange mouwen, vriend!’ Ik kijk naar België eerst met Taco en na de poulefase met Jan. Taco vroeg me of ik froufroutjes wilde meebrengen voor bij de koffie. Dat doet me aan heel vroeger denken. Het zijn toch koekjes? Weet je, lieve Ellen, dat we ook eens met zijn drietjes naar België zijn geweest – Taco, jij en ik? Naar Knokke. Dat moet een jaar of zes geleden zijn geweest. Ook toen was er een voetbal-WK aan de gang. Van Knokke toen dateert nog de openingsfoto van onze website. Die uit een bistro aan de Lippenslaan, een dure winkelstraat voor bontjasdragers, die foto waarop ik wapper met de oranje bankpas van de ING. Fotograferen kan die Taco als de beste, net als schrijven. Bovendien: een onovertroffen causeur. En maar kouten. Wond zich op over die Oost-Europese betonnen kolossen pal aan zee. Makelaars, projectontwikkelaars, uitzichtvernielers, de maffia. Jij had toen het verpleeghuis in Nederhorst den Berg als pied-à-terre. Over die tijd praat ik. Ik was aan dat hotel in Knokke gekomen op internet. Hotel met Britse inslag. Een kamer voor ons tweetjes en één voor Taco, het kostte bijna niks. St. Pol heette dat hotel, of iets in die buurt. Had hij toen ook zijn grote rooie hutkoffer bij zich? Moet wel, want volgens zijn eigen verhalen sleept hij dat onding al zijn hele leven achter zich aan. Kwamen we daar, vond Taco de kamer te klein voor twee overnachtingen. Hij behoefde zuurstof. En onderweg had hij nog zó gekankerd op zijn broer die nooit voor minder ging dan een Hilton, en liefst nog duurder. In Knokke hielp de receptie Taco aan de bruidssuite. Niet met John, want die was toen nog niet in beeld, maar met een champagnekoeler. Daar in die weelderige bruidssuite hebben we met Taco naar een zaterdagavondwedstrijd van het WK gekeken. Weet bij god niet meer wie tegen wie. Ik geloof Marokko. Of anders Algerije. Tunesië? nee, Tunesië kan het niet geweest zijn. De volgende dag zouden we elkaar om half tien aan het ontbijt treffen. Maar om tien uur en om half elf nog geen Taco. Wij bellen naar die bruidssuite. Hij nam niet op. Nog eens bellen. Of de hotelreceptie eens op de deur kon bonzen. Geen enkele reactie. Half elf werd elf uur. Ram op de deur met de vlakke hand, daarna met de gebalde vuist. Zou hij ‘m gepiept zijn? Het ontbijt liep al een beetje op z’n end. We begonnen zelf maar te eten. Of de receptie misschien even de bruidssuite zou kunnen binnenlopen? Dat mocht officieel niet. Zeker niet bij de bruidssuite. Maar of ze toch geen uitzondering wilden maken? Want misschien was de heer Slagter van de bruidssuite wel dood? Door overmatige inspanning. Om de receptie aan het bed van de heer Slagter te brengen, moesten er formulieren worden ingevuld. Ondertussen nog maar eens bellen en op de deur roffelen. Naar de parkeerplaats om te kijken of zijn auto er nog wel stond. Weet je nog Ellen? ‘Die is naar huis’, kreunde jij, ‘die is ons vergeten.’ Kwam er een mevrouw bij ons aan tafel. Ze was de gast tot aan zijn bed genaderd. Al het leven leek uit Taco te zijn verdwenen. Nee, ze had hem niet durven aanraken. Daar waren geen formulieren voor. Inmiddels was het ontbijt afgelopen. Er kwam een stofzuiger. En jawel hoor, daar verscheen ten langen leste de bewoner van de duurste kamer te laat voor het ontbijt. Het was bijna kwart voor twaalf. En onze afspraak was half tien. Hoezo ontbijt al afgelopen? Daar begreep de heer Slagter geen snars van. Dat kon men hem met dat afgetrainde broodmagere lijf toch niet aandoen! Hij rammelde van de honger. En die stofzuiger, of die stofzuiger niet weg kon? En hij kon toch wel een boterham krijgen? Hij had tot drie ’s nachts tv zitten kijken. Tot later nog zelfs. En maar zappen. En hij had vanuit de bruidssuite veel nachtelijk spoedwerk voor één van zijn stichtingen gedaan. Dat verdiende een gebakken ei. Het hotel bleek in een milde bui. De heer Slagter veerde op: oh een eitje…. Of er ook een plakje ham onder dat ei kon. De nacht had hem zowat naar een andere wereld geholpen. Hij had ook nog zitten nagenieten van zijn fotoreportage over ons. Hoe iemand met een betrekkelijk eenvoudig toestelletje toch zulke verdraaid mooie foto’s kon maken! We knikten. Een geroosterde boterham met marmelade zou er ook wel ingaan. Het personeel liep zijn benen onder zijn kont vandaan voor de eenzame bruidegom. Een tweede ei. Ditmaal kaas eronder. Ondertussen klaagde de heer Slagter over zijn broer die in hotels altijd privileges wenste. Welja, een tweede kannetje koffie, waarom ook niet. Waarom we niet gezellig een kopje koffie met hem mee dronken. Dat vereiste een groter kannetje. Waren de suikerklontjes al weggehaald? De stilist Slagter was over het hotel zeer te spreken. Direct na afloop van zijn ontbijt om half één: ‘We moeten maar weer eens gaan, ik heb thuis nog een hoop werk voor mijn stichtingen liggen.’
Een röntgenfoto van ons leven (6 en slot)
Het is een privilege journalist te zijn. Dat ben ik met Hugo Camps eens. Bij dat privilege hoort ook het gevecht tegen de hatelijke deadlines van de eindredactie en het afkicken steeds maar weer. Toch maar weer zijn boek erbij gepakt op deze tochtig koude junizondag. De vierentwintigste alweer. Zeker ook lof voor Camps. Zoals voor zijn passages over het Anderlecht van vroeger. Zonder meer meeslepend. De grandeur van voorzitter Constant vanden Stock. Die stierf ‘met sneeuw in zijn hoofd’ in 2008 in zijn riante appartement in Brussel dat was omgebouwd tot een hospitaal. In de ene kamer ‘Meneer Constant’, in een andere zijn aristocratische echtgenote ‘Mevrouw Claire. Ook zij dement, naar ik begreep. ‘Ze wisten al heel lang niet meer van elkaar.’ Camps schrijft er respectvol over. Sereen bijna. De enige speler die ooit tot het appartement van de heilige alleenheerser Vanden Stock doordrong, zou in de jaren zestig Jan Mulder zijn geweest. Tot grote jaloezie van alle Vlamingen uit de toenmalige ploeg van Anderlecht. Jan Mulder veroverde trouwens helemaal een status aparte daar. Totdat de rest er genoeg van kreeg. Volgens Camps ging Mulder te ver toen hij in het spelershome voor de ogen van iedereen Catherine Deneuve versierde. Mooie teksten. Die oude Brusselse spelersnamen: Trappeniers, Verbiest, de Congolees Kialunda, Van Himst, Puis, Heylens, de Nederlandse Limburger Bergholtz, de zachtmoedige Maastrichtenaar Pummy Bergholtz die bij het verzakelijkte Feyenoord niet kon wennen, later Rensenbrink – nostalgie in paars-wit. Ach ja, Juliën Kialunda, de onverschrokken verdediger, gehouwen uit natuursteen. Hij ging terug naar de Congo. Enkele jaren later stond hij bij ‘meneer Constant’ op de stoep. Hoofd gebogen. Pet in de hand. Berooid en ziek, aids. Vanden Stock betaalde het ziekenhuis. Kialunda stierf in Antwerpen. Jammer dat Camps hieraan in zijn boek voorbijgaat. Tien jaar geleden op mijn vrije middag tijdens een workshop in Cobbegem reed de hoofdredacteur van Het Laatste Nieuws me naar de wijk Anderlecht in Brussel en naar het Vanden Stockstadion. Daar ga ik ooit nog eens naar terug, nam ik me voor. Het is er nooit van gekomen. Toch maar eens doen een keer. Ach Ellen, terecht toonde Mulder zich gister als vaste studiogast bij de Belgische televisiezender lyrisch over het vertoonde Belgische spel tegen die arme Tunesiërs. Opgetogen, dat waren Taco en ik ook. Jij was ondertussen met Diana aan de wandel in het Maximapark. Ik geniet van de zelfspot van Taco. Die heb ik zelf overigens ook. ’s Avonds die Duitsers die in minuut 95 van de Zweden wonnen. Verrassing? Welnee. Terecht? Ja volkomen. Het zijn net wolven, die Duitsers. Ze loeren en blijven loeren en maken je als tegenstander bloednerveus. Je weet dat je eraan gaan. Maar hoe? En wanneer? Maar je gaat eraan. Je bent hun prooi. Er is geen ontsnappen aan. Het mooiste voetbal tot dusver kwam van de Colombianen. Nog geen enkele reden voor een liquidatie. Reden voor een uitbundige feeststemming. Het zag Colombiaans geel op de tribunes. Hoe komen al die honderden en nog eens honderden mensen trouwens aan de centen voor zo’n dure trip naar Rusland? Hele gezinnen. Zingen en springen. Een ware galavoorstelling tegen de verdrietige Polen. Het leek vaak wel driebanden. De Colombianen van de bedaagde coach José Nestor Pékerman – qua verschijning zou je deze oude bekende uit Argentinië eerder het directeurschap van een verpleeghuis toedichten dan van een swingend voetbalorkest – vonden elkaar met als het ware een biljartkeu in de hand. En ik vergeet nog bijna hun tempowisselingen. Duitsers uitgehongerde wolven, Colombianen dorstige hazewindhonden. Hier paste de bombastische woordenvloed. Pékerman behaalde grote internationale successen met de Argentijnse selectie onder twintig. Hij heeft al zijn huisdieren vernoemd naar de plekken die hem de grootste euforie brachten: Qatar, Malaysia en Argentina. Dat wordt straks een kalf van een hond erbij: Moskou geheten. Alhoewel. Eerst nog Senegal en door die poulefase komen. En als je eenmaal de Duitsers tegenkomt dan is het vroeg of laat gebeurd.
Aan het einde van zijn boek gaat Camps op de knieën voor zijn huidige vrouw Martine. Na tal van omzwervingen zijn rustpunt. Ja, zo noemt hij dat vanuit zijn huurflat in Knokke: zijn rustpunt. Dat ben jij voor mij, lieve Ellen. Ook nu nog altijd. Na de wedstrijd van Hazard en Lukaku tegen Tunesië verliet ik Taco en ging ik nog even naar Amsterdam. De benen strekken. Mijn verlofuurtjes goed besteden. De zon brak door en het was even aangenaam weer. Het was zaterdagnamiddag. Ik parkeerde de Skoda op de Nieuwe Prinsengracht. Vandaar wandelde ik via het Jonas Daniël Meyerplein naar het Waterlooplein en zo verder naar de Nieuwmarkt en het Rokin. Veel mensen en veel terrassen. Ik had het misschien niet moeten doen. Maar ik wandelde en werd overvallen door melancholie en eenzaamheid. Verdriet om jou drong zich aan mij op. Ik wilde me niet laten kennen, maar toch. Naar huis dacht ik, daar pak ik een biertje, daar laat ik iets van de Chinees komen, daar is mijn rustpunt, daar bevindt zich de persoon die ik overal in mijn hart mee naartoe draag. We blijven strijdbaar Ellen! De parkinson mag ons er nog steeds niet onder krijgen. Ik vond Hugo Camps heel aandoenlijk aan het einde van zijn boek. Over Martine, over zijn twee dochters, over zijn vier kleinkinderen. Ontving een mail van een oud-collega die het in die mail alleen maar over zichzelf en zijn carrière in de journalistiek had. Geen halve zin met de vraag naar ons. Het had iets armoedigs die mail, mijn rustpunt. ‘We zijn elkaars steun en toeverlaat’, zei ik voor het slapen gaan. ‘Jaaaa’, klonk het. Die a lang aangehouden. Gretig bijna. Ons rustpunt. En even uitgeschreven voor juni.