Ze komt bijna letterlijk ons huis binnen gestruikeld.
‘De eerste zin moet alles baren’, lees ik in een interview van Tommy Wieringa met Peter Müller alias A.L. Snijders. Mooi gezegd. Die eerste zin ja: die moet de lezer bij zijn lurven pakken en het verhaal IN trekken. De lezer moet meteen op het puntje van zijn stoel zitten. Zou het mij lukken? Vrouw met een hoogrode kleur en dribbelpasjes.
Ze komt dus bijna letterlijk ons huis binnen gestruikeld. Opmerkelijk tafereel. Niet alledaags. Zeker niet nee. Ze is haar autosleutels kwijt. Maar die grote witte bak van haar staat toch bij ons voor de deur, ze is ermee gekomen, hoe kan dat dan, autosleutels kwijt? Die autosleutels kunnen nooit ver weg zijn. Zoeken. Zoeken met een energieke tred. In de auto zelf. Nog eens in die auto. En in de handtas. Handtas binnenstebuiten gekeerd. Handtas op zijn kop gehouden. Het tuinpad? Bij de hortensia misschien? Waar zijn toch die verdomde autosleutels? Eindelijk gevonden in een richel tussen de bijrijdersstoel en een deur van die glanzende terreinwagen. Annelise, nicht van Ellen, een bijzondere eerste kennismaking, maar daarom nog niet minder plezierig. In tegendeel. IJs meteen gebroken met die autosleutels. Als er al ooit ijs heeft gelegen. Hoogtepunt van deze ook voor het overige zeer geslaagde Pasen.
Opgewekte vrouw op naaldhakken en in een zomerjurk. Klein van stuk. Geen kapsones. Wel heel veel stijl. Ze is jonger dan Ellen, maar niet heel veel jonger. Het scheelt een jaar of drie. Studeerde af in Leiden, dr. in de Geneeskunde. Gespecialiseerd in reuma en andere spierziekten. Meer dan gemiddeld, aanzienlijk meer zelfs, bekend met parkinson. Dat komt goed uit. Tip zijn altijd welkom. Ze omhelst Ellen. In hun kinderjaren woonden ze vlak bij elkaar in de buurt. Bij de Beethovenstraat in Amsterdam. De Van Baerlestraat. De knarsende tram. Lijn 3? Tante Mies, de moeder van Annelise, was bij Ellen favoriet. Zo ook oom Jacques. De Linssens. Bij Mies en Sjaak in de Roelof Hartstraat kon alles, in elk geval veel. Bij Ellen thuis kon niks, in elk geval weinig. Mies was seculier. Mies was van de vrolijke kant. Ze was niet zo van God. En al helemaal niet van gebod. Ze was nog minder van ‘doe maar gewoon dan doe je gek genoeg’. Stel je voor zeg. Niet dat bedompte. Tante Mies was van nagellak en lippenstift. Tante Mies was van de schoenen met zo hoog mogelijke hakken. Om je enkels te testen. Het sprak de tiener Ellen in de jaren vijftig van de vorige eeuw geweldig aan. Tante Mies en het sigaretje en de knipoog. Ogen waren er om toegeknepen te worden. Niet om ze neer te slaan. Tante Mies stond bij Ellen voor oogluikend.
Nichtje Annelise was graag bij Ellen thuis. Op de Reinier Vinkeleskade. Een paar huizen van Karel van ’t Reve vandaan, de broer vàn. Daar, bij Ellen thuis, was het enigszins somber ingericht. Zeker geen Jan des Bouvrie als ze daar toen al van hadden gehoord. Nee natuurlijk niet. De visnetten aan het plafond moesten eerst nog komen. Maar bij Ellen thuis stond al wel een tv. En daar was, nog veel fraaier, een piano. Daar waren ze getrouwd met God, het gebod en met Chopin. Ook jeugdvriendinnetje Wietske zei het een paar keer de afgelopen jaren: het ouderlijk huis van Ellen was eenvoudig, maar had tegelijkertijd zeker ook iets intellectueels. Iets fijnzinnigs. Je ging er ook vanzelf wat zachter en beschaafder praten. Vriendelijke moeder, die Bee. Thee en een biscuitje. Klassieke muziek. Indië dat met de boot was meegereisd. Repatrianten. Leger des Heils als dominante factor. ‘Bee’ en ‘Will’, de ouders van Ellen, beiden officieren in het Leger. William zelfs een hele hoge. Voorzitter ook van de NCRV.
Ellen ooit eens – ik vertel het haar nicht: ‘Mijn vader was zeer gereserveerd. Aan jou Jopie zou hij heel erg hebben moeten wennen. Waar ik nou mee aankwam?! Maar hij zou je na een paar maanden, eenmaal over de schrik heen, zeer gemogen hebben. Recht toe recht aan, even wennen. Jammer van die sigaren en die whisky, en die rare half gepoetste oowboylaarzen, maar verder oké. Jij zou hem misschien zelfs wel als één van de heel weinigen bij zijn voornaam hebben mogen aanspreken.’
De nicht van Ellen: ‘Ik sluit dat niet uit met oom Will. Daar kon Ellen wel eens gelijk in hebben.’
Ellen en Annelise. Een reünie met Pasen 2019. Ze hebben elkaar in de afgelopen 65 jaar nog slechts één keer ontmoet. Dat was in Rotterdam. Op een receptie. Zeker 25 jaar geleden. Hilligersberg. Die plas daar. In een hoekje namen ze hun leven door. Annelise vindt Ellen niets veranderd. Spaanse rok en t-shirt die beide matchen met het lavendel van Ellen d’r nagellak. Ellen is mooi opgemaakt en daardoor minder ziek. Snufje Ici Paris ook. Annelise zwaait haar lof toe. Ze wist al wel dat die er nog steeds verduveld goed uitziet. Van de foto’s in de boeken en op de website. Ze zegt alles gelezen te hebben over haar nicht wat los en vast zat. Door ‘Mam kijk naar de sterren’ was ze Ellen weer op het spoor gekomen.
Een beetje vergelijkbaar verhaal met dat van schoolvriendinnetje Wietske uit Leeuwarden. Ook die van oudsher Amsterdam. De Overtoom. Ook die sloeg aan het grasduinen op internet. Als de dag van gister de herinnering aan de eerste keer dat Wietske opbelde. In het verpleeghuis. In De Ingelanden. Als Spoorloos. Naar een heel ontroerend script. Zo’n verhaal. Door Wietske later opgeschreven en door De Libelle beloond met plaatsing in hun kerstnummer. De vriendschap werd nieuw leven ingeblazen. Trouwens, met de ziekte van Ellen zijn meer nieuwe mensen ons leven binnengekomen.
Annelise komt uit Den Haag. Ze vertelt over de geschiedenis van haar straat. Het centrum van Den Haag met bijzondere hofjes. Prins Hendrik wordt genoemd. Die kende in die hofjes heel goed de weg.
Annelise strijkt Ellen door het haar. Ons familielid laat het oog vallen op het boek dat op de salontafel ligt. ‘Onder de Paramariboom’. Heeft ze ook gekocht. Ze moet er nog aan beginnen. Of we iets met Suriname hebben en zo ja wat? ‘Onder de Paramariboom’ leest als een trein. Over een half bloed die geen half bloed is maar een dubbel bloed. Geestige conversaties met zijn geschifte moeder. Die trouwens verre van achterlijk is. Noem het prettig gestoord. Een tropenmeisje verpoot naar een achterbuurt in Dordrecht. Ze laat haar zoon van 29 kennismaken met haar geboorteplaats Paramaribo. ‘Het centrum van Paramaribo, mijn lieve zoon? Dat is waar jij je op dat moment bevindt.’ Zo kun je natuurlijk ook tegen het leven aankijken.
De boekenkast. De wijsvinger van onze bezoekster gaat langs de titels. Ik volg de route en streel de boeken die me het meest na aan het hart liggen. Het zijn er vele. Een plank van meer dan een meter met boeken over Suriname. Cyntha McLeod. Bijkans haar hele oeuvre. Annelise zegt die naam te zullen onthouden. Cynthia wie ook alweer? De dochter van wijlen de laatste gouverneur van Suriname. Johan Ferrier. McLeod is de naam van de echtgenoot van de schrijfster. Een ambassadeur destijds. In België onder meer. De zus van Cynthia McLeod zat in de Tweede Kamer voor het CDA. Het meest bekend als partijdissidente. De Ferriers. Paramaribo. En ook Oegstgeest. Op tafel ook het boek met brieven aan God en andere mensen van Paul van Vliet. Die is wel héél erg Den Haag. Mooie brieven aan zijn ouders. En wat ziet Annelise daar liggen? Een dagboek over de Japanse vrouwenkampen op Java? Lampersari en Ambarawa. Slopende onzekerheid waarmee de slachtoffers jarenlang moesten leven. Erbarmelijke hygiënische omstandigheden. Lijfstraffen. Het gele gevaar. De vroegste jeugd van Ellen. De tijd nog van vóórdat ze Ellen kende. Nederlands-Indië dat Indonesië werd. Ze is er ook geweest net als wij. Vertellen. En vertellen.
Als ik moest kiezen tussen Suriname en Indonesië? Suriname, honderd procent. Onuitwisbaar. De mooiste plek in Paramaribo? Niet zo heel erg moeilijk. Ellen stond er ook! De steiger van het hotel Torarica aan de Surinamerivier. Een verbluffend panorama. Een plek bij uitstek om je vriendin ten huwelijk te vragen. En ook nog maar eens op je knieën te gaan als je al twintig jaar getrouwd bent. Het is er zwoel. En moerassig. Het is er paradijselijk. Die steiger als een hoogmis welke voor de ogen van de romantische bezoeker wordt opgevoerd. Ik bevond me ook op die steiger toen ik het liefst zo snel mogelijk weer naar Schiphol was gevlogen, maar uit Paramaribo niet weg kon omdat ik er namens de journalistenopleiding in Tilburg workshops gaf voor plaatselijke journalisten. Ellen lag thuis met wat zich liet aanzien als een trombosebeen. Het wàs trombose maar die hield zich met bedrust koest. Was het de voorbode van parkinson? Ik denk nog altijd dat dit zo was.
Liever dus nog eens naar Suriname dan naar Indonesië. Acht keer Suriname mag negen keer worden. Waar anders dan in Paramaribo vind je een synagoge en een moskee broederlijk naast elkaar! Houten huizen op neuten. Nergens zo’n ludiek ministerie van Volkshuisvesting: een verveloos en haveloos houten krot dat op instorten staat. Afgebladderd en vol kieren. De voormalige plantages. Blauwgrond met zijn Javanen en het eethuis in de open lucht waar elke keer dat we er aten het toetje bestond uit een bui tropenregen.
Ellen zou voor Indonesië kiezen. Maar dan wel Bali. Niet Java. Oh zeker niet Java. Jakarta was chaotisch. Bogor niet. Daar woonden Maggy en hartchirurg Dirk Amidi met hun twee dochters Iris en Irana die bij Ellen in de klas hadden gezeten. Onvergetelijke dagen werden het voor ons als logees. Maar Java? Nee. Zo druk. Maar die tocht met de trein er dwars doorheen was inderdaad werkelijk formidabel. Die ging elk voorstellingsvermogen te boven. Wat een natuurschoon tussen de overbevolkte steden. Stop bij Bandoeng. Geboortegrond van Ellen. Kruiers bij de vleet. Ze klampten zich aan je vast en lieten niet meer los. Een dronken taxichauffeur in een roestbak die ons gevaarlijk slingerend van het dorpse station met al zijn kakafonie naar ons bescheiden hotelletje bracht. Een kleine week Bandoeng. Op zoek naar het ouderlijk huis van Ellen dat zich in een intussen vervallen buurt bevond. Ik zag de teleurstelling bij Ellen. Daarna door naar Yogyakarta. Het sultanaat. Yogyakarta voor enkele dansvoorstellingen bij volle maan. Yogya. Met zijn Borubudur. Met zijn Jalan Malioboro. Een grote foto van een bejaarde vrouw die op straat eten bereidde hangt ingelijst boven het bed van Ellen. Ze kijkt er vaak naar. Dan proberen we haar gedachten te peilen. Ellen maakte een uitgebreide fotoreportage van voormalig Nederlands-Indië. Yogya. Wayong. Kraton. Gamelan. Vervolgens de oversteek naar Bali. De sawa’s. De hondsbrutale apen. De rituelen. De specerijen. Het gebedel op het strand. Collega Dirk-Jan Stip uit Amersfoort die er met zijn vriendin was gaan wonen. Het is alweer 25 jaar geleden.
Ellen heeft net een lange rolstoelwandeling met haar vriendin en verzorgende Diana achter de rug. Een rolstoelwandeling van bijna anderhalf uur. Naar en door het Maximapark, de groene long van Vleuten en De Meern. Of moet ik Leidsche Rijn zeggen? Zuurstof en de hersenen. Buitenlucht. De autosleutels zijn als gezegd terecht. Het is intussen boven de twintig graden. Ruim zelfs boven de twintig. Het kwik is naar 24 graden opgeschoven. De warmste Paasdagen ooit gemeten? We kijken nergens meer van op. April gaat los. Ellen is moe. Annelise ziet het ook. Parkinson. De spieren. We vertellen van de tillift die nog altijd een actieve is. Geen mat. Lückerheide in Kerkrade komt ter sprake. Ellen wordt op bed gelegd en zowat IN de tuin gereden. Het bed op wieltjes maakt halt op een centimeter van de wijd openstaande schuifpui.
Annelise vertelt en wij luisteren. Over tante Mies, over oom Jacques, over haar kinderen van wie ze er één verloor aan de dood. Negen kleinkinderen. Niet alleen Den Haag maar ook Warmond. Haar werk in de medische wereld.
Wij op onze beurt vertellen en Annelise luistert. Het verpleeghuis en de frustratie. Het regelfetisjisme in de zorg. Alsof een mens zich een weg baant door het oerwoud. Het boshuis in Drenthe. De val van de Berlijnse Muur. Diana luistert. En vertelt. Over haar vlucht uit Afghanistan. De Taliban. De mensensmokkelaars. De tocht met idiote en nauwelijks voor te stellen hindernissen naar een land waarvan ze nog nooit had gehoord. Het AZC. Annelise hangt aan haar lippen. Ik hoor weer details van die vlucht die ik nog niet kende.
Kopje thee met cake wordt glaasje witte wijn met het zouten koekje van Tuc. Vooruit, nog een halfje. Ellen doet mee. Ze geniet, dat is duidelijk. Ruisende bomen. Vogelgekwetter. Op nesten loerende eksters. Enkele paardenbloemen krijgen te horen dat ze de avond niet zullen halen. Een nest bij buurman Charles in de dakgoot. Kippen twee tuinen verderop die hun ei niet kwijt kunnen. Gekakel tot en met. Opstandige kippen. Persweeën. Tweede Paasdag op z’n paasbest. Annelise vindt dat ook haar kinderen met ons kennis zouden moeten maken. Met Ellen uiteraard vooral. Hoe we dat vinden? Maar natuurlijk: alles is te regelen.
Twee dagen later een kaartje in de bus. ‘Heel hartelijk dank lieve Ellen en Johan voor de zeer gastvrije ontvangst bij jullie thuis. Wat hebben jullie het met alles, en zeker ook met de zorg, geweldig voor elkaar. Wat een steun voor mijn nichtje Ellen.’ Ze was begonnen in het boek ‘Geef ons ook morgen’. ‘Dank daarvoor. Ik bel weer voor een nieuwe afspraak. Kus.’
****
Mijn o zo dierbare Ellen,
We leefden als echte knuffelbeesten samen onder één dak.
Hoe lang alweer? Ik kan me niet anders heugen.
Ik voel een steek in de hartstreek als ik op straat twee mensen elkaar zie kussen.
Soms weet ik het niet meer.
Ik kan oprecht jaloers zijn als ik om me heen kijk.
Mijn God, denk ik dan, hoe kan ik verstrengeld blijven met jou?
Na de avondzorg nestel ik me tegen je aan omdat we slapend altijd samen zijn.
Laat dat nog heel lang zo blijven, onmisbare Ellen.
Mei is een bijzondere maand voor ons.
In mei bloeide ooit onze relatie op.
In mei gingen we voor het eerst met elkaar op vakantie. Naar voormalig Joegoslavië.
Daar was de kip hooguit door de soep gevlogen, het was meer water. Lauw water, ook dat nog.
In mei waren we bij de voorbereidingen op de Duitse eenwording.
We zaten even buiten Bonn aan de asperges. We vroegen de ober even te wachten met de volgende gang.
Acht uur, Dodenherdenking in Nederland.
Om acht uur ging ongevraagd de muziek uit.
Aan de tafeltjes om ons heen legden de Duitse gasten mes en vork neer. Ze knikten in onze richting.
Om nooit meer te vergeten.
Mei stond voor het boshuis in Drenthe en daarna Gran Canaria en Paramaribo. Mei stond voor leven.
Mei stond voor het Geuldal op minder dan een meter langs de koeien van Epen naar de kerktoren in Mechelen.
Daar in Mechelen een versnapering met bitterballen in een café-restaurant met een ommuurd terras.
Mei: de mooiste maand van het jaar. En daarom nu de moeilijkste.
Mijn grootste zorg is je nog verder kwijt te raken. Aan het moeras.
Je wilt leven. Je blijft aan het leven gehecht. Ik merk het elke dag weer.
In één van zijn gebundelde brieven aan God en andere mensen (juweel van een titel zeg) schrijft Paul van Vliet over zijn grootste angst. De mijne? Ooit eenzaam, onwaardig en gedementeerd dood te gaan. Die eenzaamheid en onwaardigheid blijven jou bespaard.
Schrijven om dicht bij mijn gevoel te komen. Straks in mijn zelf verkozen cel in de abdij van Rolduc in Kerkrade. Want een hotelkamer kan je het nauwelijks noemen. Een bed, een tafel en een douchecabine. Maar die eenvoud noodt tot schrijven.
Paul van Vliet schrijft in één van zijn brieven over zijn niet uit te roeien calvinisme. Wat van zijn opvoeding bij hem bleef: het moet altijd goed en als het goed is dan had het wellicht nog beter gekund.
Het is zo herkenbaar. Ook bij de mantelzorg. Opgevoed vanuit de kerk met het beeld van de falende mens.
Mijn God ja, hoe kan ik verstrengeld blijven met jou?
Ik mis je. Ik mis je verschrikkelijk. Ook al zijn we dag en nacht bij elkaar. Dementie heeft je zo onbereikbaar gemaakt. Hier sluimert de dip.
Mei nadert weer. Eerst Ajax nog. Ajax bij de Spurs in Londen. Glazen voetbaltempel van negenhonderd miljoen te midden van een haveloze achterbuurt.
Brood en spelen. Het leven zit vol contrasten.
Herinner me een wedstrijd van Feyenoord of PSV in het oefenseizoen tegen Tottenham Hotspur.
In Drenthe. Lang geleden alweer. Een eeuwigheid geleden reeds. De Engelse supporters annexeerden het beduusde Drentse dorp.
Ze stormden op de plaatselijke supermarkt af. Een Vivo, staat me bij. Het bier kwam met vele kratten tegelijk de winkel uit.
Al gauw was de Vivo door zijn bier heen. Heel wat supporters lalden zich naar de wedstrijd toe die ze niet haalden.
Ze waren buitenwesten toen de oefenwedstrijd begon. Ze sliepen voor de supermarkt op het trottoir.
En nu de verdere wraakexpeditie van Ten Hag op het voetbaljournaille dat hem zo lang bespotte.
Maar nà Ajax, in mei?
Ik neem je mee. Nee niet naar De Panne. Even te ver nu voor jou. Maar naar Zuid-Limburg.
Naar Epen, Mechelen, Slenaken. Naar Kerkrade. De deelgemeente Chèvremont. Sfeervolle omgeving. De abdij van Rolduc. Eenvoud en rijkdom.
We gaan met vakantie. Carpe diem. Ja toch?
Hoe kan ik verstrengeld blijven met jou? Nou zo.
Omhelsd.
Je liefste maatje.
****