Of ze een kopje koffie lustte? Zeker wel, daar had Trudy best trek in. Kouwe zaterdagavond immers van rond het vriespunt. Ondanks februari in de voortuin de kerstverlichting maar weer aan. Gezelligheid kent geen tijd. Of het ook goudomrande oploskoffie mocht zijn? Want voor één bakkie een hele pot zetten…. Oploskoffie? Vanzelfsprekend. Heerlijk toch! Hoorde ik daarin de echo van Renate! En toen boog Ellen zich naar haar verzorgende toe: ‘Dat is bagger hoor.’ Daar wist ze kennelijk alles van. Bagger? Hoe kwam ze dáár nou weer bij? Hoe kwam ze dáár zo plotseling op? Trudy lag dubbel van het lachen. Ik anders ook. Ja vanwaar ineens dat ‘bagger’? En toen begon het me te dagen. We waren deze zaterdag ‘s middags even langs gegaan bij Maggy en Henk. Even een bloemetje voor het weekend afgeven. Buiten bij de auto vroeg Henk met een vette knipoog of we nog wel eens iets van die ‘onuitstaanbare aandachtstrekker’ hadden gehoord – ‘die jullie koffie op jullie laatste feestje bagger noemde’ en die ‘het presteerde om het spul zonder gêne door de gootsteen te spoelen’. Oh ja, dié. Nee, we hielden de boot een beetje af, zo kreeg Henk te horen. Hij begreep dat wel. Uiteraard begreep hij dat. Zo kletsten we als mantelzorgers onder elkaar nog even een klein kwartier door. Over mensen die zichzelf overschreeuwen en de omgangsvormen uit het oog verliezen. Over een naakte non en een baldadige slager. Over een leven dat door ziekte zo ingrijpend verandert dat daar lang niet alle vrienden van vroeger meer in passen. Er komen anderen voor in de plaats. Daarover zo’n beetje. Frappant dat het woord ‘bagger’, door Henk op zaterdagmiddag om drie uur bij hem voor de deur gebruikt, op zaterdagavond om half acht thuis terugkwam via Ellen. Onderschat haar niet. Korte termijn geheugen foetsie? Niet dus. Net zo min als dat van de lange termijn. Het is geen Alzheimer. Maar weer eens een bewijs dat dementie zich in vele gedaanten aan ons openbaart en volkomen ongrijpbaar is. Onberedeneerbaar ook. Weer het levende bewijs van de noodzaak van differentiatie en specialisatie in de verpleegzorg. Je rolt van de ene verbazing in de andere. Een bewijs ook dat je de aan parkinson lijdende gastvrouw tot op het bot kunt beledigen door de oploskoffie als ‘vieze troep’ te bestempelen die ‘niet te zuipen is’ en te roepen ‘dat je thuis beter gewend bent’, en meer van zulk kruimelgedoe. Je gaat op een gegeven moment je eigen richting. Daar weet ook onze postbode alles van. Ook hij heeft parkinson. Ook hij. Emotie is universeel. Maakte deze week aan de deur een praatje met ‘m. Ik had hem al een tijdje niet meer gezien. ik miste hem. Hij zou toch niet gevallen zijn? Toch niet zijn heup gebroken. Ojee. Mij was opgevallen dat hij steeds moeilijker ging lopen. Een zwabbertred. Hij kreeg ook steeds meer problemen met zijn spraak. Soms was hij amper te verstaan. Hij zou toch niet… Nee, de postbode was niet gevallen, niets gebroken, hij leefde nog steeds. Maar wel hoe langer hoe meer vermoeienissen met het rondbrengen van onder andere die gehate blauwpaarse enveloppen van de belastingdienst en allerhande jaaropgaves. ‘Spieren’, klonk het uit de diepste krochten van zijn lijf, ‘die verdomde spieren’. Ze knepen maar samen. Het maakte hem gillend gek. En hij werd er zo honds- en hondsmoe van. Daar zou mijn vrouw ook wel ontiegelijk veel last van hebben, toch? Ja zeker wel, daar was het ook mee begonnen, voor m’n gevoel alweer een eeuwigheid geleden. We beseften toen alleen nog niet wat ons allemaal nog meer te wachten stond. We wisten toen nog niet dat dit de voortekenen van de ziekte van Parkinson waren. We vierden vakantie in Egmond aan Zee. We logeerden in het hotel Zuiderduin. De oudste kleindochter was mee. ‘s Nachts verging Ellen van de pijn. Kramp en nog eens kramp. Hevige kramp zodra ze tussen de lakens lag. Die kramp trok van haar tenen via de kuiten naar de heupen. En maar masseren. Ze hield een hand voor haar mond om onze kleindochter niet wakker te maken. Het liefst had ze het uitgeschreeuwd. Het viel me toen al een poos op dat ze geen energie meer had en haar levenslust verloor. Doemdenkertje. Alles werd bezwaarlijk. Altijd maar denken dat we in zeven sloten tegelijk zouden lopen. De postbode knikte. Herkenning. Zag ik ook hem even moeizaam slikken? Soms begon hij aan een verhaal, raakte hij opeens de draad kwijt. Hij probeerde het rondbrengen van de post zo lang mogelijk vol te houden. Zei-ie. Maar liever een andere wijk dan de onze. Die van ons vond hij te zwaar. Of heel af en toe nog onze wijk, maar beter voornamelijk een andere. Ik schrok van hoe jong hij eigenlijk nog was. Moest nog zestig worden. Hij had besloten te knokken. Zijn vrouw knokte met hem mee. Ze zagen wel waar het schip strandde. Want dat ze vroeg of laat schipbreuk zouden lijden, dat was wel zeker. Maar wanneer? Met beverige handen rolde hij zijn shagje. Hoe ik me zo redde? Goed team om me heen, hield ik hem voor. Had-ie al begrepen. De postbode maakte wel vaker een praatje met deze en gene. En ja, doorbijten en veel opschrijven, als chroniqueur, vulde ik aan. Niet wegduiken. Ook niet voor de realiteit. Deden hij en zijn vrouw ook niet. Een dik half uur later zag ik hem elders in de wijk schuifelen met zijn post. Raampje van de Skoda een stukje open. Een volgende keer moest hij maar gewoon aanbellen. Er was altijd koffie. Zeker voor hem. Of het oploskoffie mocht zijn? De duim ging omhoog.