
Zijn vader kende ik al wel, Ernst nog niet. Zijn vader maakte ik voor het eerst mee in Groningen toen hij daar korpschef was en ik in Amsterdam politieverslaggever voor Het Parool. Hoofdcommissarissen namen in die tijd geen blad voor de mond, het waren publieke figuren, en Eric was er al helemaal zo één. In Groningen gunde hij mij het nieuwtje dat hij de nieuwe hoofdcommissaris van politie van Amsterdam zou worden. Nou ja gunnen? Er zal wel iets anders, of tenminste meer, achter gezeten hebben. Uit strategische overwegingen koos de man natuurlijk voor de grootste krant van Amsterdam, de belangrijkste in elk geval: Het Parool. En Eric was een beetje links, PvdA, Annemarie Grewel, zo heette ze toch?, en Ed. van Thijn. Het bleef niet bij dat ene interview in Groningen. Er volgden er meer, veel meer, in de Marnixtraat tegenover de Lijnbaansgracht, met een glas donkerrode wijn en klassieke muziek uit een platenspeler of wat het ook was. Bach en Beethoven. Chopin ook. Het was allemaal anders dan anders. Een korpschef aan de rode wijn bij Beethoven over tasjesrovers in de Bijenkorf en verder rond de Warmoesstraat. Interviewde eens een Minister van Staat, Van der Stoel, Max van der Stoel, die een zo ongelofelijke asceet was, de Dood van Pierlala in persoon in feite, dat ik ‘m aan de Kneuterdijk moest vragen of het licht misschien aankon omdat ik mijn aantekeningenboekje wel in mijn hand voelde maar niet meer zag. Koffie of thee vergat Van der Stoel. Van een verwarming had hij nog nooit gehoord. Eric had zo zijn eigen entourage. Waarin hij opvallend vaak minder sprak over parkeerbonnen en draaideurcriminelen maar meer over Glimmen en die ene jongen van hem die later wel eens hoge ogen zou kunnen gooien in de journalistiek. Trots, hij was trots.
Die jongen studeerde aan Windesheim. In Zwolle. Die jongen deed hbo journalistiek en had volgens zijn vader een goed stel hersens. En nu kom ik zoetjesaan toe aan de titel van mijn bijdrage bij de veel te vroege dood van Ernst. DE PLEK, zo noem ik dit stukje. Ik geef dit stukje die titel mee: DE PLEK. Ik weet niet meer wie er nou eerder in verpleeghuis De Ingelanden een ‘hotelkamer’ betrok, Ernst of mijn lieve vrouw en muze Ellen, ik weet het waarachtig niet meer, maar daar in die toen nog tochtige bouwput Leidsche Rijn kwamen we elkaar voor het eerst tegen. Ernst had besloten zich met weinig mensen in te laten, maar voor Ellen en mij, en Elly Wolf, en de vrachtwagenchauffeur Paul, maakte hij graag een plezierige uitzondering. Of was Paul van de boortorens? Zulke details ben ik kwijt. De krant, en alles wat met de krant te maken had, en nieuws, en dan belangrijker nieuws dan de Heilige Graal Van Gaal, bond ons, Ernst en mij, van meet af aan.
Maar er was meer: de ergernis over mensen die zich te veel met je bemoeiden, die aan je privacy zaten en over je heen liepen als je niet uitkeek. We hielden het personeel in het verpleeghuis zogezegd kort. Het was in ieders belang dat ze een beetje bang voor ons waren. Wij waren de baas, in elk geval over onszelf. ’s Winters maakten we er een goede gewoonte elkaar rond vier uur ’s middags te ontmoeten in het ‘exclusieve hotel-restaurant’ van gekkenhuis De Ingelanden alwaar wij bij de ‘gerant’ een glas van het één of ander bestelden. Meestal was het wijn. Zwaar gesubsidieerde wijn. Dat proefde je ook. Volgens mij dronk Ernst rood. Had hij natuurlijk van zijn vader. Zelf hielden Ellen en ik het bij wit. De ‘gerant’ van het verpleeghuis, Rooie Wil of een Indisch schepsel dat voornamelijk Maleis sprak, zei dat het chardonnay was. We namen het voor kennisgeving aan. Het Indische wicht eens gevraagd of ze even snel met een glas water kon komen want Ellen had zich verslikt. Ellen stikte zowat. Nee, de idioot mocht van Rooie Wil niet achter de tap weg en niet aan tafeltjes bedienen. Ellen liep intussen rood aan. Natuurlijk schreeuwde ik Tante Jakarta (het is dat ze daar zo’n heerlijke keuken hebben, op Java) achter de toonbank vandaan en kwam ze met een glas water aandrentelen. Ik heb er tot de dag van vandaag spijt van dat ik haar niet heb vermoord. Ze wisten soms het bloed onder je nagels vandaan te halen, de imbecielen. Soms zaten Ernst en ik liever in de bajes dan in een verpleeghuis.
In mijn herinnering dronk Ernst ook wel port. Rode port. Ik vond hem geen jongen die bij De Telegraaf hoorde. Daar had hij te veel hersencellen voor. Zelfs meer nog dan ik. Zelfrelativering is niet mijn slechtste eigenschap. Zo’n beetje de enige met wie we ons inlieten was de directrice, mevrouw Sandra Kuypers, voor wie Ernst en Ellen toch wel een beetje haar favoriete bewoners waren. ‘Dag heren journalisten’, zei ze steevast als ze met een zware hutkoffer gelijk een minister onze tafel passeerde op weg naar huis. We hadden een vette streep voor. Ik schrijf dat zonder schroom. Zat eens in zwembroek voor haar bureau omdat ze me onmiddellijk wou spreken. Ze was net terug van vakantie op de Molukken of daar in die buurt. De aanleiding was weer eens een incident. Sandra was als de dood dat ik de bijna-dood van Ellen door verstikking aan de grote klok zou hangen. Een mevrouw van een paar deuren verderop was gaan dwalen en had ’s nachts een kussen op het gezicht van de slapende Ellen gedrukt. De nachtwacht bevond zich niet waar de nachtwacht zich had moeten bevinden. Dit had zo maar verkeerd kunnen aflopen.
Zijn journalisten een beetje arrogant? Of wensen journalisten niet door stratenmakers op zee gestoord te worden in hun analyses over het wereldgebeuren? Zijn ze überhaupt kritischer dan de gemiddelde? In elk geval hadden we voor ons drietjes zo’n beetje een vaste tafel om vier uur ’s middags met idioot kleine stationsrestauratie glaasjes. Daar paste je valse gebit zelfs niet in om even door te spoelen. Of de wijn naar migraine leidde viel na afloop niet vast te stellen. Migraine hadden we toch al vanwege de afhankelijkheid van derden en de frustratie over wat er allemaal om ons heen gebeurde. We waren ook nog eens tot ‘geheim’ adviseur van Sandra Kuypers benoemd. Buiten de lieve bewonerscommissie om. Het bleef bij veertien dagen, dat onbezoldigd adviseurschap. We leenden ons niet voor bezigheid-therapie. Het was geldsmijterij naar een adviesbureau dat niet serieus genomen had moeten worden. We waren blij als het voorjaar zich aandiende en we het gekkenhuis voor dikwijls een hele middag konden verlaten. De plek was Haarzuilens. In die bocht. De Vier Balken. Dat vriendelijke meisje met die te grote tatoeage dat er bediende. Was het in d’r nek? Ik kan het Ernst niet meer vragen. Zoenlippen had ze in haar nek staan, als ik me niet vergis. Haarzuilens. Het terras. Die monumentale bomen. Haarzuilens, ja. Dat schoolgebouw in rood en wit. Zondag 18 december ben ik er even gestopt om Ernst te herdenken.
Gisteren, zondag 18 december 2022. Het begon alweer vroeg te schemeren. Het zat zo: met een klein gezelschap kwamen we terug van Kasteel De Haar. In de kasteeltuin hadden we vanuit kleine potjes wat as van van mijn onmisbare Ellen gestrooid in de kasteeltuin. Aan de voet van het kerkje vooral. Daarna naar binnen het kasteel in. Overweldigend. Zeker ook naar de trouwzaal waar Ellen en ik op een halfjaar na 35 jaar geleden in het huwelijk waren getreden. Het ontroerde me. Kon je de tijd maar stilzetten. Ellen die op het gladde houten bruggetje naar de trouwzaal toe bijna één van haar pumps verloor en later de trouwring liet stuiteren tot onder de verwarming. Veel om aan terug te denken op 18 december in het sterfjaar van Ellen. Eric Nordholt die zijn vaste chauffeur aan de Odenveltlaan 9 in Vleuten een fles rode wijn van superkwaliteit liet afleveren voor het bruidspaar. Ik ben het nooit vergeten, hoofdcommissaris Eric!
Een bijzondere zondag in 2022. IJskoud, een vrieskist zowat. De wateren bevroren. Hockeysticks op een kasteelslootje. Veel buitenlandse toeristen. Japanners en Chinezen vooral. Amerikanen ook. Chocolademelk met slagroom. Wel de veertig jaren samen gehaald, Ellen en ik, de 35 huwelijksjaren net niet. Terug van het kasteel reden we door Haarzuilens, en op de plek waar Ellen en ik tig keren met Ernst een glaasje hadden genuttigd bij een salade van het één of ander daar stond nu een grote tent voor een ijsbaan met van pret kraaiende dorpskinderen. De ouders verderop aan een glaasje niet-gesubsidieerde wijn dan wel rode port, en zonder in een verpleeghuis betutteld te worden. Zondag 18 december 2022. Gestopt voor een foto. Een plek met veel herinneringen voor drie mensen van wie er dus twee dit jaar waren overleden. Eerst Ellen, op zaterdagavond 30 april, en acht maanden later Ernst. Moest terugdenken aan de gesprekken die we in Haarzuilens voerden. Over de journalistiek, hoe kon het ook anders! Over de ethiek maar al te vaak. Over de mores. Over advocaten en strafrecht. Veel in retrospectief. Maar het ging dieper. Over verlies van waarden, eigenwaarde, door betutteling en bemoeizucht, als je niet uitkeek. Over zijn scheiding, zijn kinderen. Over mijn boeken. Zoals ‘Dankjewel voor je liefde’, subtitel ‘Omgaan met parkinson en dementie’, mijn boek uit 2014 dat hij had gerecenseerd. Wij wel, hij niet. Zijn scheiding. Een meesterwerk, noemde hij ‘Dankjewel voor je liefde’, dat hij niet zonder tranen had kunnen uitlezen. Wij wel, hij niet.
En toen zaten we eens op een zwoele doordeweekse voorjaarsavond met z’n tweetjes op DE PLEK. Ellen lag in De Ingelanden al te slapen. De monumentale bomen van Haarzuilens als eerder aangehaald. De vogels bouwend aan hun nestje. Gepensioneerden die langs fietsten en hun hand opstaken. Zij wel, wij niet. En toen ineens begon Ernst te vertellen over het verlies van een kindje. Hij had nu drie kinderen kunnen hebben, maar hij had er twee. Maar in zijn hart… Hij vertelde over het verlies van dat ene kindje. Dat was nooit ver weg. Noemde een naam, en toen ineens… Wil je van deze plek de plek zien waar we de as van het kindje hebben verstrooid? Wil je het echt? Breng me er in de rolstoel maar heen. Breng me maar naar de plek. Het is een paar seconden lopen. Nou iets meer dan een paar seconden maar het scheelt niet veel. Kijk, daar verderop. Die boerderij en dan… Ik ben graag in Haarzuilens. Ik berust in mijn lot. Ik accepteer die rolstoel. Het zij zo allemaal. Fijn dat je me één keer eerder tegenhield omdat ik het niet meer aankon.’
De plek ja, van een wel zeer bijzondere betekenis. We stonden inmiddels aan de voet van het kasteel. Bij het gietijzeren toegangshek. Met die spijlen. De lange laan naar het kasteel zelf. Wij naar de plek niet ver van de plek. Daar nu stopte ik zondag 18 december 2022. In het volle besef dat Ernst lag opgebaard bij zijn ouders thuis in Vleuten. Ik pak de kaart erbij en weet het weer: Anniek.




Ha die Johan.
Net je blog gelezen. Goed dat je blijft schrijven. Schrijven is voor jou als eten: eerste levensbehoefte. Overigens meen ik me te herinneren dat pa Nordholt naar de VVD geswitcht is. Mogelijk heb ik dat vernomen toen hij in Buitenhof verscheen. Griep? Hoorde ik dat goed? Thee jongen, veel thee drinken, en ervoor zorgen dat je De Panne niet hoeft te missen.
Jan van Ewijk.
*
Dank Johan, heel erg mooi. Dank ook voor je lieve woorden naar aanleiding van de uitvaart. Mirjam Nordholt.
*
Ha lieve Johan! Hoe waren je kerstdagen? Dank voor je prachtige kerstbrief met zulke mooie foto’s en weer zulke prachtige verhalen. Dank daarvoor! Tot ziens in het nieuwe jaar en lieve groet van hier, uit het 'Griephuis'. John en Wietske 💕💕