Als behalve Ter Poorten ook de Gurkha’s er eens niet waren geweest

Terug in De Panne. Terug op het strand met al die mooie herinneringen, van een bruin leven vooral ook. Zoete herinneringen aan Ellen in haar speciale rolstoel langs de vloedlijn bijvoorbeeld ook. Terug in De Panne na pakweg tweeënhalf jaar. Een nog goeddeels verlaten strand. Half februari. Wat kun je half februari meer verwachten dan schoonheid. Een kouwe wind en een voorzichtig en verlegen zonnetje. Een prachtig weerzien van oude bekenden zowel in als om hotel Cajou. De supermooie kledingzaak van de man uit Bangladesh bijvoorbeeld die ik meestal bij binnenkomst alvast mijn portemonnee aanreik. ‘Je treft het, speciaal voor jou een okergele broek daar links in de hoek. Hoe oud ook alweer? Welnee, dat geloof ik niet. Jonger toch? Ouder dan zestig geef ik je niet. En die okergele maakt je vijftig.’ Het diner ’s avonds in Cajou bij de massieve gerant Ivan uit Luik? Een feestje. Ja dubbel en dwars een feestje. Joyeuze bediening. Bourgondisch tafelen. Rode wijn op kamertemperatuur in de mooiste, bolle, opgepoetste kristalglazen. Ivan is een gastheer in optima forma. Nog steeds gebakken kalfszwezerik op de kaart maar nu in een andere creatie. Ivan was het die in 2017 en 2018 steevast de rolstoel bij de lift van Diana of mij overnam en tussen de tafels van zijn altijd drukke restaurant door ‘mevrouw Ellen’ in stijl naar haar ereplaats manoeuvreerde voor diverse culinaire hoogstandjes. Ach waarom geen Ellen meer aan de Zuid-Belgische kust? Het is het lot. Het kan niet meer, de parkinson verhindert het inmiddels. Het boek Revolusi van de Belg David van Reybrouck deze dagen mee naar De Panne als kameraad. Was ermee in goed gezelschap. Verslonden de hoofdstukken over de Gurkha’s. Tot op het strand aan toe. Hebben zij voorkomen dat Ellen niet ouder dan vier zou worden? Dankt Ellen behalve aan Ter Poorten ook haar leven aan de Nepalezen en Bengalen? Het lijkt er verduveld veel op. Met het opsporen van ooggetuigen in Japan, Nepal, India, het VK en Nederlandse woonwijken geeft de cultuurhistoricus David van Reybrouck zijn visitekaartje af en zijn lezer inderdaad het gevoel op de huid te zitten van de geschiedenis. Het is magistraal.

****

Als de voor ons zo lang onbekend gebleven luitenant-generaal Hein ter Poorten er eens niet was geweest op 8 maart 1942. De Japanners zouden met hun bommenwerpers als zwermen vogels de Javaanse stad Bandung volledig van de wereldkaart hebben weggevaagd, met al zijn bewoners erbij. De ouders van Ellen en haar twee broers zouden het vermoedelijk niet hebben overleefd, en Ellen zou nooit geboren zijn. Niet althans als er niet een man met een rechte rug als Ter Poorten was geweest. Het staatshoofd zat veilig in Londen en wist eigenlijk van haar gezond niet af. En tegelijkertijd de vraag: zou Ellen als peuter nog levend uit het interneringskamp van Ambarawa zijn gekomen als in haar vierde en vijfde levensjaar de Gurkha’s er niet waren geweest? Waarschijnlijk niet nee. Met ingehouden adem lees ik verder en verder in Revolusi op het strand van het Zuid-Belgische De Panne. Het strand is nagenoeg leeg. Een stilleven bijna. Februari, wat heeft een mens te willen. Koud. Een straffe wind. Een schraal zonnetje bij vriezend weer. Achter glas is het net te doen. Achter me hoor ik de tram. De kusttram uit Knokke. Hij knarst. Hij schraapt en krast zich een weg langs het winkelend publiek en het beton van de uitgehongerde projectontwikkelaars naar de eindhalte op een paar kilometer voor de Franse grens. Opgewonden krijsende meeuwen loeren naar het stokbroodje met krabsalade voor vier euro van de traiteur om de hoek. Elk moment kan je een duikvlucht van die meeuwen verwachten.

Maar enfin, de atletische en elastische Gurkha’s. Ze woonden in Brits-Indië op grote hoogte maar leefden er op grote diepte. Bestaansdiepte wel te verstaan. Ze voerden elke opdracht uit, ongeacht welke. Ze vroegen nooit naar het waarom. Ideale soldaten kortom. Japan had in augustus 1945 de oorlog in Zuidoost Azië verloren. En hoe slecht het voor de Europeanen en de Indische Nederlanders ook allemaal geweest mocht zijn, en het wás een verschrikking geweest, het werd nóg beroerder en nóg een stuk gevaarlijker na de De Bom en de capitulatie van Japan. De revolutionaire Indonesiërs, onder wie vooral ook de vloedstroom aan jongeren uit de kampongs, de Pemoeda’s, roken hun kansen op het afschudden van het kolonialisme en op zelfbeschikking. Gaf ze eens ongelijk. Ze voelden dat ze de tijd in de internationale publieke opinie en diplomatie mee hadden om van hun Nederlandse overheersers en uitbuiters af te komen. Veel wrok jegens de immer in rangen, standen en huidtint denkende en handelende Europeanen. De fundamenten van het kolonialisme. Niets dat zo mooi en lieflijk kan ruisen als bamboe, idylle kortom, de Pemoeda’s wisten van de stengels van dit gewas (niet te dik, niet te dun, er tussenin) dodelijke steekwapens te maken met een vlijmscherpe punt, zeker als die punt eerst nog even kort in een walmend vuurtje was gehouden. De Bersiap werd voor de totoks en Indische Nederlanders een nóg verschrikkelijker en een nóg gevaarlijker episode dan de Tweede Wereldoorlog onder de gesel van de extreem sadistische jap al was geweest. Aan het Britse leger de taak het westers gezag in de Indische Archipel te herstellen en het waren de Gurkha’s, thuis altijd blootsvoets en met slechts een lendendoek om, en een doek tot een mutsje gevouwen, die de interneringskampen moesten bevrijden ter voorkoming van een volkerenmoord. Maar al te vaak ging het met blote handen.

De Gurkha’s! De naam werd gebruikt om alle Brits-Indiase troepen mee aan te duiden. Soldaten afkomstig uit Nepal, vooral daarvandaan. Voornamelijk Nepalezen. Er zaten ook Bengalezen tussen. Ze hadden niet meer bij zich dan een rugzak met een kleine tent en een dekentje. Ze konden vechten als geen ander. Ze beschikten over de kukri, een dik en gebogen hakmes van een halve meter lang, veel zwaarder dan het Japanse samoeraizwaard en de Javaanse klewang. De kukri werd altijd links gedragen. Een houw of stoot van de kukri, een wond in nek, buik of arm, het was altijd ernstig. De Gurkha’s ontwapenden op Brits bevel, en met op de achtergrond de beverige instemming vanuit Den Haag, de Japanners en schakelden die niet veel later in tegen de Indonesische vrijheidsstrijders, vaak kinderen nog. Die kinderen – en Ellen kon zich dat nog heel lang herinneren – smeerden zich in met alle denkbare vettigheden, niet alleen olie, om voor alles en iedereen ongrijpbaar te blijven. Aalvlug en aalglad die Pemoeda’s. Ik hoor het Ellen weer zeggen. Ze klommen met de klewang tussen hun tanden fanatiek en bloeddorstig tegen de buitenwanden van de interneringskampen op en hoefden maar te springen om de totoks en Indische Nederlanders uit te roeien. De Gurkha’s voorkwamen erger. Onverschrokken. De herinnering eraan drong zich bij Ellen op latere leeftijd weer op. Ze sprak erover voor haar boek ‘Mam, kijk naar de sterren’. Nog steeds vormen de Gurkha’s de meest doorgewinterde gevechtseenheden van het Britse leger. Een aantal loopt rond met de hoogste militaire onderscheidingen. In Revolusi , het meesterwerk van de Belgische auteur David van Reybrouck, een verbluffend goed boek dat deze dagen ook het strand van De Panne mee op ging – in Revolusi vertelt Van Reybrouck dat hij in Nepal enkele Gurkha’s vond die aan de bevrijding van Ambarawa hadden bijgedragen. De laatste ooggetuigen. Getuigen uit de eerste hand. Ze maken de geschiedenis tastbaar. De Belgische cultuurhistoricus, maar ook archeoloog en schrijver, vond de bijna honderdjarige Lal Bahadur Khatri in zeer karige omstandigheden. Met een verweerd gezicht zat hij uitdrukkingsloos op een bergtop naast een geit. Diens getuigenis: ‘Bij Ambarawa zaten Europeanen gevangen. Meer dan achtduizend Nederlandse vrouwen, kinderen en oudere mannen werden er bevrijd. We troffen ze meer dood dan levend aan, volkomen uitgeput.’

De Gurkha-kant horen we van een Belg, van David van Reybrouck die al opzien baarde met zijn fantastische boek over de gruwelen in Congo. En Lal Bahadur Kattri: ‘De gevangenen waren zeer gelukkig toen wij kwamen. Maar ze zagen er zó verschrikkelijk mager uit! Volkomen uitgehongerd. Ze kregen geen eten in het kamp. En ook hun kleren waren zeer oud. Het katoen was versleten, de kleuren waren grauw. Maar ze waren blij. Ik was dankbaar dat ik die mensen kon helpen. Ik weet niet wat er daarna met hen is gebeurd. Gingen ze terug naar huis?’ En nummer 3, Purna Bahadur Chhetri, ook bijna honderd, wist zich nog te herinneren dat ‘die we uit de gevangenissen haalden naar schepen gingen.’ Aldus een passage in Revolusi. De bevrijding van de vrouwen- en meisjeskampen ging met veel geweld en veel bloedvergieten gepaard. Het was ook één en al chaos. Ooggetuigen noemden het een wonder dat het aantal doden niet veel hoger was geweest. Er heerste op Java volkomen rechteloosheid. Soekarno en Hatta hadden het revolutionaire straatvolk niet meer in de hand. Ze waren de regie volledig kwijt. Op Java was de Republiek uitgeroepen. De mensen hitsten elkaar op. De Nederlandse overheid keek aan de andere kant van de wereld toe, beschouwde Nederlands-Indië als haar logische en van God verkregen eigendom, en kwam juist een beetje bij van de Duitse overheersing. Een eigen Nederlands leger was er niet meer, daarom de Britten. Bij de bevrijding van Ambarawa en Banjubiro kwamen ook man-tegen-mangevechten voor. De Gurkha’s die Van Reybrouck interviewde, spraken stuk voor stuk van een ware helletocht. De Pemoeda’s doodden met handgranaten zo’n veertig Nederlandse vrouwen en kinderen. ‘We moesten schieten om die kampen te bereiken’, vertelde in Nepal een bedeesde Khamba Sing Bura aan David van Reybrouck. Straatarme Nepalezen en Bengalen tegen straatarme Javanen. Het lot had de arme drommels tegenover elkaar gebracht. Ze schreven geschiedenis, beide partijen. Khamba: ‘De Pemoeda’s vluchtten weg. We lieten ze lopen. We moesten de kampen bevrijden. Er zaten zoveel vrouwen met hun kinderen opgesloten in die gevangenissen. Ze waren graatmager en smeekten ons om eten. Geraamtes troffen we aan.’  En ja, lees ik verderop in Revolusi, de vrouwen en kinderen in de Javaanse interneringskampen waren er zo verschrikkelijk slecht aan toe dat ze gesmolten kaarsvet met gras aten. Hoe kwamen ze eigenlijk aan kaarsvet? Of is dit een wat al te domme vraag?

Lal, Purna en Khamba riskeerden hun leven om Nederlandse geïnterneerden, onder wie Ellen en haar moeder, te bevrijden. Sommige Gurkha’s werden na terugkeer krankzinnig door wat ze als huursoldaten allemaal hadden meegemaakt. De verhalen zijn schrijnend. Maar staat er ergens in Nederland een standbeeld voor ze? Ergens in Nederland een plaquette? Een straatje of steegje vernoemd naar de Gurkha’s? Heeft de Nederlandse overheid de Gurkha’s ooit bedankt? Niets van dit alles. Integendeel, concludeert Van Reybrouck galbitter. Niet zo lang geleden noemde een gezaghebbende Nederlandse studie het Britse optreden en dat van de Gurkha’s – de meesten hindoes of boeddhisten, in de kern vredelievend – in de chaotische maanden ná de capitulatie van Japan nog ‘catastrofaal’. Je moet maar durven. De blinddoek regeerde. Ja, de leefwereld van het Nederlands kabinet en de koningin bevond zich heel ergens anders dan in hun hersenpan. Het realisme was ver te zoeken. Het beeld van de veranderde wereld evenzeer. Schermerhorn (al was die van de dialoog, en had hij hersens, en probeerde hij die ook te gebruiken, net als de partijloze Jonkman), Beel van de katholieke KVP die meer en meer een hardliner werd, en al die anderen, laten we de protestant-christelijke oud-premier Gerbrandy vooral niet vergeten en de god vrezende en dienende oud-opperbevelhebber van de strijdkrachten Winkelman niet, en evenmin de vrome oud-minister voor Koloniën Welter – ze dachten allemaal nog in VOC- heerschappij. En de tijdens de Duitse bezetting in Nederland zo bewierookte Soldaat van Oranje, Erik Hazelhoff Roelfzema. Hij bleek een wolf in schaapskleren. Het was voor de christelijken onder hen Kerk, Koningin en Kapitaal. Het behoud van de inkomsten uit olie, tabak en specerijen was voor hen ook na 1945 vele malen belangrijker dan de veiligheid van de totoks en Indische Nederlanders in de Archipel en belangrijker dan de tijdgeest die in alles wees op het einde van het kolonialisme en de koloniën. Iedereen was Nederland al voorgegaan. Al weer eens bij de laatsten. Nederland was zo bezeten van koloniale machtshonger dat het zijn leger na 1945 van structureel excessief geweld gebruik liet maken. Politiek Den Haag was op de hoogte. Kerk, Koningin en Kapitaal. Altijd weer die drie K’s. Hardleers. Vooral de katholieken en protestanten, de sociaaldemocraten minder, en de communisten in Holland dat al helemaal. Hardleers het grootste deel van de Nederlandse politiek. Hardleers de meerderheid. Net als met de afschaffing van de slavernij, een eeuw eerder. De vertelkunst van de cultuurhistoricus Van Reybrouck is zinderend. Ik zeg het de recensent van Trouw graag na. Zinderend en indringend. Zo hadden we destijds op de hbs geen vaderlandse geschiedenis gekregen.

In De Panne krijg je hem er als souvenir bij: de rond 1900 gebouwde wijk van vader en zoon Dumont, twee architecten van wereldfaam. Middenin de duinen en recht op zee af. Elke laan is fotogeniek. Het ene stulpje na het andere. Volkomen rustiek. En aangenaam bombastisch. Welja, en in deze blog ook maar vier foto’s uit een nog tamelijk recent verleden. Een verleden dat op het netvlies staat geëtst. Ellen in De Panne. Met ook Diana. ‘Ik moet ook gauw maar weer eens teruggaan naar Cajou. Bestaat het Afghaanse restaurant Pammier recht tegenover Bruno van Cajou ook nog steeds? Wat vierden we ook daar, bij Pammier, een mooie verjaardag van Ellen met al die Afghaanse gerechten.’ Dat deden we. De keuken van Pammier had overuren gemaakt. En bij gebrek aan Nederlandse deelname aan het WK van 2018 die superwarme zomer maar opportunistisch overgelopen naar de Belgen. Hazard en andere krijgers die met hun gouden voetbalgeneratie zelfs de Brazillianen uit het toernooi kegelden. Polonaise volgde door de straten van De Panne naar de boulevard toe.

De Panne in mozaïek. De hemel zij geprezen dat we dit nog mochten meemaken. De reddingsbrigade van De Panne leverde ons de speciale stoel met strandbanden. En terugkijkend naar deze beelden en op de verdere gebeurtenissen: wat een zege dat Ellen toen al niet meer een verpleeghuisbewoonster was. Het eerste onderzoeksrapport naar kabinet en OMT in de coronacrisis is vernietigend waar het de aandacht voor de verpleeghuizen betreft. Het ministerie van Volksgezondheid verzaakte aangaande de verpleeghuizen waar de bewoners bij bosje stierven, door corona maar ook door eenzaamheid. Of een combinatie ervan. Het ministerie van Volksgezondheid had zijn zaakjes niet op orde. Ze hadden het niet begrepen, Rutte, De Jonge en het OMT.
Vakantie in De Panne. Een week lang elke dag de temperatuur naar bijna dertig graden, en er wel eens dik overheen.
Ellen die haar verjaardag in De Panne vierde.
Elke zaterdag markt in het centrum van De Panne. Bloemen, kaas en gebraden kippetjes kakelend aan het spit. De rol van Diana hoeft niet verder uitvergroot. Als zij er eens niet was geweest voor ons… Het zou wellicht anders zijn gelopen. Hoe hadden Ellen en ik het proces van parkinson dan zo lang het hoofd kunnen bieden.

Ach die hoed, die Belgische hoed past ons allemaal. Zeker als Nederland te korte beentjes bleek te hebben gehad om het wereldpodium te beklimmen. Voor even een Belg. Met hoteleigenaar Bruno aan de Meeuwenlaan. Toch voor alle zekerheid maar een oranje korte broek. Elk opportunisme dient begrensd. De Panne installeert weer zijn grote scherm in afwachting van de confrontatie ’s avonds met Japan. Ze verloren weer, de jap…