Goudvissen als hartigheidje aan de tap in Gouda

Hallo Johan! Zo te zien wordt je artikel ook in de a.s. editie niet geplaatst: De Oud-Utrechter opent deze keer met een verhaal van Peter Velo over de omgeving van het Zandpad in Utrecht. Verder in deze krant onder andere: Koos van Schaik die vertelt over Utrechts carnaval van vroeger een interview van Jan Jansen met Mies Kroese over één van de chicste huizen van Utrecht dat ooit door de armste weesjongens werd bewoond, een grappig verhaal over etalagepoppen, een bijdrage van Bep Sturkenboom over uitgaan in Utrecht, een prachtverhaal van Rob van den Hurk over een dode goudvis aan de Vecht en weer een leuke aflevering van ‘Geluksvogels’ over de kantoorbelevenissen van Clasien Calboo-Heide. Kortom: weer een nummer dat de moeite van het lezen meer dan waard is! Halen maar weer die krant! Donderdag a.s. om 16.00 uur bij jullie? Is reserveren bij v.d. Valk nodig? Groet, ook aan Ellen. Jan van Ewijk.

Ha Jan. Bij het eerste kopje koffie deze ochtend even een korte reactie:

Clasien Calboo-Heide, ik lig hier bulderend van de lach over mijn bureau! Dat is Koot & Bie. En de dag moet nog beginnen. Hoe bedenk je dit! Ben je niet in de war? Keek gister naar een programma dat meldde dat het bij één op de vier Nederlanders in de bovenkamer niet meer klopt. Je levert me bouwstenen voor een nieuw blog. Alleen al daarvoor veel dank. Maar wel slordig van die redacteur, die Peter, natuurlijk. Als het klopt tenminste. Eerst eind oktober, toen 14 november, toen 28 november. Beloven en niet zijn toezegging nakomen. Daarna nog een keer beloven en weer niet doen wat hij toezegt. Ik zal hem eens vragen of ik ook zonder publicatie die beloofde drieduizend euro tegemoet kan zien. Want je kent het tarief toch? Drie euro per woord. Maar je merkt terecht op: de onderwerpen van deze week zijn stuk voor stuk duizelingwekkend goed. Scoops. Daar leggen wij het natuurlijk weer tegen af. Maar misschien is er voor ons toch nog een klein gaatje gevonden. Ik was zo-even al naar de Jumbo voor een krantje, maar die Jumbo bleek om half zeven nog gesloten. Niettemin al een lange rij ongeduldige lezers daar voor de deur bij die winkel. Ik heb al mijn hele leven iets met goudvissen. Onbedwingbaar is dat. Tast dan altijd meteen naar mijn gulp. Ik zal niet verder gaan met deze ontboezeming. Want het zou me gemakkelijk bij een equivalent van #metoo kunnen brengen. Clasien Calboo-Heide. Denk er het permanentje bij. Spruitjeslucht. Plissérok. Mephisto’s met extra steunzolen en verhoogde hak. Het werkt nu al op mijn lachspieren. Het is karikaturaal. Moet je er maar geen Koot & Bie act van maken op de vroege morgen Jan! Misschien moeten wij ons interview actualiseren. Zeker als onze negentigjarige Henk de Kerst niet haalt. Dan lijkt mij een dubbelinterview met Clasien Calboo-Heide en jou een schitterende opening krant. Ik weet nog niet waar het over moet gaan, beetje kerstgedachte, maar op voorhand belooft het een kaskraker te zullen worden. Jij kunt waarschijnlijk ook het één en ander vertellen over het kantoorleven eertijds. Misschien heeft Clasien Calboo-Heide wel ooit een blauwe maandag gesoftbald. Of er stiekem naar gekeken. Weet jij dat toevallig? Clasien Calboo-Heide: heerlijke naam. Gaat veel gezag vanuit. Geluksvogels en kantoorleven, dat lijkt me overigens toch vooral de onvervalste tegenstrijdigheid. Die goudvissen waar de Oud-Utrechter op inzoomt. Je haalt veel bij me naar boven. Ik ben ooit voor een paar maanden interim-chef (crisismanager) in Gouda geweest. Ik moest orde op zaken stellen op de redactie van de Rijn & Gouwe. Ik kwam er al gauw achter dat er ergens anders orde op zaken moest worden gesteld. Namelijk binnen de hoofdredactie. Maar dit terzijde. In die tijd in Gouda heb ik ook zelf een aantal verhalen geschreven. Eén daarvan betrof een straat (achter de sportvereniging ONA als ik me nog goed herinner) tijdens een EK-voetbal, of WK, dat weet ik niet meer, maar die buurt kon zó mee als één van de meest versierde van Nederland. Het zag compleet oranje voor je ogen. Nooit meer zoiets meegemaakt. En nou komt het. Op alle vensterbanken in die straat stond een vissenkom en daarin zwommen goudvissen rond. Bij één van de buurtbewoners nam ik een kop koffie voor mijn verhaal. Ik wijs naar die goudvissen, zegt de bewoner: ‘Ze hebben ook een naam. De ene heet Cocu en de andere De Boer.’ Ik vroeg of hij die twee goudvissen uit elkaar kon houden? Dat kon hij. ‘Loop maar mee’, zei hij. Wij naar die vensterbank. ‘Kijk’, zei hij, ‘zie jij dat puntje daar op die ene goudvis?’ Ik moest heel scherp kijken, maar ik zag inderdaad een puntje. Nou, dat was nou Cocu. En toen vertelde hij me iets werkelijk verbijsterends. Lees de Rijn & Gouwe van destijds er maar op na. Hij had De Boer net aangeschaft in de dierenwinkel. Waarom? Omdat hij uit woede om een keepersblundertje de zielige Hans van Breukelen uit de kom had gevist met een theezeefje en vervolgens met een slok bier naar binnen had gewerkt. Enfin, dat EK of WK is nog volop aan de gang en één van de redacteuren neemt mij in Gouda mee naar een café bij de Markt. Blijkt het daar tijdens een EK of WK heel gewoon te zijn om een pilsje met een goudvis te bestellen. Zo’n goudvis diende als hartigheid bij je borreltje. Het is dat ik het met eigen ogen heb gezien! Ik had het anders niet geloofd. Ik wist al dat Gouda een hele rare stad. Woonde staatssecretaris Aad Kosto daar niet, de man wiens huis ze later nog in de fik staken? Hij kon nog net zijn lieve kat redden, legendarische foto. Maar die goudvissen… Op een gegeven moment, geloof het of niet, kwam er een plaatselijke verordening dat de horeca geen goudvissen meer ter consumptie mocht aanbieden. Het liep uit de hand met die goudvissen. Achter de bar hadden ze joekels van plastic zakken waar die beestjes in rond zwommen. Een soort coffeeshop maar dan anders. Er zullen mensen zijn die zeggen: je kletst uit je nek, maar het is echt allemaal waar. Gouda leverde me krankzinnige weken op. Ik weet nog dat de hoofdredacteur mij vanuit Alphen aan den Rijn meenam naar Gouda om met mijn nieuwe onderdanen voor het eerst kennis te maken. Hij zet stoer een stap over de drempel van het redactiekantoor in zo’n steegje, had toch maar mooi de chef nieuwsdienst van Het Journaal gestrikt, en krijgt een vuurrood hoofd van woede. Waar je ook keek, lege flessen wijn, louter lege flessen. Ik lag in een deuk. Die flessen moesten onmiddellijk naar de glasbak en er mocht nooit meer een fles wijn op de redactie worden gesignaleerd. Dat heeft twee dagen geduurd. Die redactie functioneerde al dan niet op wijn honderd keer beter dan die hoofdredacteur op zijn pickwickthee. Toen ik daar in Gouda zogezegd het bed had opgeschud door alles bij het oude te laten, kregen Ellen en ik een geweldig afscheid met een barbecue en cadeaus (o.m. twee goudvissen in een kom) die echt op de achterbank van onze auto moesten worden opgestapeld. Met Ellen ging ik toentertijd ook in mijn vrije tijd nog wel eens naar Gouda. Om er te winkelen. Die thermoskan voor de LavAzza hier vlak voor mijn neus komt nog uit Gouda. Maar zodra het donker werd moest je uit dat schilderachtige binnenstadje weg zijn. Johan Derksen had het er laatst op tv ook over. Aan het eind van de koopavond werden de winkelmeisjes met speciale busjes naar het station gereden en daar veilig afgezet. Hebben we toen nog een reportage over gemaakt. Het is daar de gekste journalistieke baan geweest die ik ooit heb gehad, maar in zekere zin ook één van de leukste. We moesten met zes man elke dag vier pagina’s Goudse editie vullen. Dat kon helemaal niet, maar het lukte wel. Simpelweg door alles wat je al had gezegd in je artikel nog maar eens te herhalen. ‘Zoals al drie keer eerder opgemerkt beste lezer, maar voor u nog een keer…’ Zo kletsmajoorden we die pagina’s vol, elke dag opnieuw. Desnoods ook bliezen we de foto’s op tot abnormale grootte. Maar ja, onze staffotograaf had last van trillende handen, dat wist heel Gouda, en zeker de Goudse horeca. Als het echt niet meer ging, lieten we zijn vrouw de foto’s maken. Het was het betere stampwerk. Snap jij dat die redactie aan de alcohol was? Die krant werd in een roes gemaakt. Kon niet anders. Werkdagen van negen tot negen, van een cao hadden ze daar nog nooit gehoord. Je leerde er relativeren, jezelf vooral ook, en alles om je heen niet al te serieus te nemen. Elke dag onderweg naar de Rijn & Gouwe bad ik in de trein dat er maar niemand ziek zou zijn. Het was slavenarbeid. Maar voor de beginnende redacteuren ook een geweldige leerschool. Er werd heel veel van hun creativiteit en doorzettingsvermogen gevraagd. Daar mocht best dagelijks een goeie fles wijn tegenover staan. Die bleven dus met kratten tegelijk het redactiehol binnenkomen. De slijter van om de hoek kwam ze persoonlijk afleveren. Op de redactie zat ook ene Bart, een bioloog van 25. Een quasi intellectueel. Hij was verantwoordelijk voor Schoonhoven en een hele boel plaatsen in een wijde boog daar omheen. Barts grootste verdienste zat niet zozeer in zijn pennenvrucht, alhoewel hij ook heel verdienstelijk regels kon kakken, net als iedereen, maar zijn grootste verdienste school hem in de schoonheid van zijn vriendin Inez met wie hij samenwoonde. Inez was een soort Ellen op pumps en gekleed naar het romantische hart van Yves Saint Laurant. Ze werkte bij de uitgevers van Wolters-Kluwer. Of gewoon Kluwer, dat weet ik niet meer. Bart had thuis niet veel in te brengen. Inez bepaalde wanneer hij kookbeurt had en dan had hij maar op tijd thuis te zijn. We waren allemaal zo bang dat het Bart zijn verkering met die spetter zou kosten dat we hem voor zijn kookbeurt maar op tijd naar huis lieten gaan. Op voorwaarde dat hij extra weekenddiensten voor ons draaide. Na zijn kookbeurt kwam Bart terug op de redactie met voor ons de etensrestjes. Dat vond Inez goed. Jaren later heb ik voor die Bart nog eens journalistieke workshops gegeven in Doorn. Hij had zich intussen via Schoonhoven aardig opgewerkt in ons vak. Vergat in Doorn naar Inez te vragen, of het nog aan was en zo. Jammer. Hoe kom ik zo ineens over dat maffe Gouda te spreken? Oh ja, door Rob van den Hurk die ons met een dooie goudvis in De Oud-Utrechter meeneemt naar de Vecht. Misschien hadden de artikelen van Peter Velo over het Zandpad en Rob van den Hurk over de dooie goudvis in de Vecht in elkaar gevlochten kunnen worden. Ik zal daar Peter van De Oud-Utrechter vandaag even op wijzen. Goudvissen wilden vroeger door al die volle condooms in de Vecht ter hoogte van het Zandpad nog wel eens vroegtijdig en zelfs op jeugdige leeftijd het loodje leggen. Wat is een vriendelijker dood voor een goudvis Jan? In de Vecht temidden van volle condooms of in een Goudse kroeg bij een pilsje? Maar alle gekheid op een stokje: die Oud-Utrechter is een leuk gratis krantje hoor. Ik ben er prachtige verhalen uit de oude doos in tegengekomen. Over Lombok, om maar eens wat te noemen. Ik heb Taco gesuggereerd anekdotes over zijn tijd bij het UN op te schrijven en die aan Peter aan te bieden. Die krant doet je immers zwelgen in nostalgie. Taco is in een grijs verleden begonnen als presentator van een televisiekanaal van het Utrechts Nieuwsblad. Hij zond uit vanaf de planken van een verder lege winkeletalage op Hoog Catharijne. Zeg maar een soort raamprostitutie met stropdas voor. Ze hebben er ook eens per ongeluk de verkeerde band gestart. Moet je maar eens aan Taco vragen. Heel Hoog Catharijne genoot een half uurtje mee van onvervalste porno. Voor het grote televisiescherm bij V & D zag het zwart van de kijkers. Dat gebeurde anders nooit. Ze hebben het jaren en jaren voor hoofdredacteur Max Snijders verzwegen kunnen houden. Ik stop. Ik zie je donderdag. Kom maar eerst hierheen. Daarna eten bij Toos en haar familie. Reserveer maar uit voorzorg. De keren dat ik er met Ellen kwam, was het er meestal behoorlijk druk. Om niet te zeggen stampvol. En dat was dan doordeweeks. Gegroet, en tot horens weer. Johan. 

Jan van Ewijk had net even te vroeg gemopperd.: Johan! Hoho! Foutje. Dat van Clasien c.s. was kennelijk nog de tekst van het vorige nummer. Je artikel staat er wel in. Het huis van Aad Kosto stond overigens in Grootschermer. Ik reserveer bij Valk. Jan.

Johan, mooi stukje van je in de Oud-Utrechter over het honkbal van UVV en Henk Ferwerda. De laatste jaren zat ik altijd achter hem op de tribune op de Paperclip en dan gaf ik commentaar en deed verslag van de wedstrijd. Cees Hiele kwam voor zijn overlijden de laatste jaren ook nog kijken en die zat dan naast Henk. Leuk, want Cees was toen al een beetje de weg kwijt en vroeg steeds wie er nu weer aan slag was. Zou je mij misschien het telefoonnummer van Henk kunnen geven, dan zal ik hem nog eens bellen. Verder de groeten van het andere geinponem naast Van Bavel – wij leidden toen het beruchte 4e honkbalteam tezamen met Cas Davids. Wouter Baars. 

Hallo Johan,
Inderdaad met een beetje weemoed jouw artikel in de Oud-Utrechter  van deze week gelezen. Alle namen en vele situaties staan me nog helder voor de geest. Van 1953 tot 1965 woonde ik in het Staatsliedenkwartier (mgr. Nolensstraat) op honderd meter van het UVV-terrein aan de Inundatiekade. De vv Stichtse Boys speelde destijds ook daar langs het spoor. Naast de voetbalwedstrijden van UVV – dat destijds redelijk hoog speelde – maakte ik toen ook kennis met honkbal. ‘k Herinner me dat Jan Dassen destijds eerste honkman was en Les Meyers – een hier achtergebleven Canadees – in het verre veld stond en een aardige bal kon slaan. Met jongens uit de buurt balden wij vaak op het Driehoekje – een grasveld in de wijk aan de Sam. Mullerstraat en het W.v. Abcoudeplein. Jan Kars woonde destijds aan de D.v. Flensburglaan en kwam bij ons kijken om ons te enthousiasmeren. Na de verhuizing naar de Hoge Weide reed ik vaak met Jan mee achterop de Harley Davidson. Reardon herinner me ook nog heel goed, een keurige en trouwe clubman die vaak zijn vrouw meenam naar het veld. Dacht dat hij pas op het nieuwe veld meedeed en dat dat niet in 1957 was. Maar ja, jij kent de historie natuurlijk veel beter. Peter van Santen (oude schoolvriend) stuurde mij trouwens een tijd terug een kopie van mijn lidmaatschapskaart van UVV. Hij is geloof ik bezig de clubhistorie te rubriceren en in kaart te brengen. Een paar jaar geleden heb ik ook een stukje geschreven in de Utrechter n.a.v. de kort na elkaar gestorven Kees Hiele en Jan Kars.
Leuk dat Henk Ferwerda (dacht dat wij ‘m Henny noemden) nog leeft; een vriendelijke man die veel voor de club deed.
Jan van Ewijk al 72; wij spraken toen over ‘Jantje’ uit Tuindorp en over die grote – wat massieve – Henk Heinen, ook uit die wijk. En die broertjes Leysner, ook van die gedreven types. En ken je Ricky Kersout nog? Een mooie jongen die de catchersrol vervulde voordat Robbie Rijnders in beeld kwam. Klopt het dat Peter Terstall ook niet meer onder ons is? Jij vergelijkt de verminderde belangstelling voor de sport met de ontkerkelijking. Grappig. In de laatste DUIC wordt daar ook weer aandacht aan geschonken. Gelukkig proberen ze een aantal gesloten kerken nu als cultureel erfgoed te behoeden voor de sloop. De verminderde belangstelling voor sport en lidmaatschap van een vereniging past in het tijdsbeeld. De babies spelen nu al in de box met een mobieltje en de pubers zitten op de bank met vierkante ogen voor hun tablet of tv.
Ja Johan, ons wordt oud hè – spreekt opa ! Wij leerden schaatsen aan de overkant van de Inundatiekade in de polder en reden daarna onze baantjes op de ijsbanen Arosa, Siberië achter het spoortviaduct en St. Moritz bij de Anthoniedijk.
Toevallig wordt er door een Utrechtse IJsclub op 6 januari aanstaande een film vertoond over de historie van o.a. die ijsbanen. Ze hebben mij nog gevraagd om wat ervaringen uit die tijd op te hoesten en die zijn verwerkt in die film.
Hartelijke groet en dank voor je leuke artikel.
Wim Elfrink.
Beste Johan,
Jouw artikel in De Oud-Utrechter riep veel herinneringen op. Oude tijden herleefden. Schitterend de Amerikanen uit Soesterberg die meewerkten aan het echte honkbalveld. De genoemde namen zie ik weer zo voor me. Maar laat ik me eerst voorstellen: Maarten van der Stoep, 62 jaar lid van UVV. Ook ik was op de verjaardag van Henk Ferwerda. Niet als oud-honkballer, maar mijn vrouw was een van zijn leerlingen op de lagere school, waar Henk onderwijzer was (Pieter Bothstraat, 1952). Als lid van het hoofdbestuur van UVV heb ik Henk mogen toespreken ter gelegenheid van zijn 60- en 70-jarig lidmaatschap. Op dit moment gaat het echt slecht met de ’topteams’ van zowel honkbal als voetbal. Maar als de besturen de juiste beslissingen nemen, kunnen er weer mooie verenigingen ontstaan. Want het voedingsgebied in Leidsche Rijn zal 90.000 mensen groot worden. Als het daar niet lukt, dan doen ze echt iets niet goed. Hopelijk breken er weer mooie tijden aan!
Maar in ieder geval hebben wij de herinneringen en foto’s nog!
Mooi artikel!
Groeten,
Maarten van der Stoep.

Heel even lak aan Nietzsche (3)

Wim Onderstal hield woord. Hij regelde voor UVV de korte stop Henk van ’t Klooster en ook nog eens als bonus de werper Jan Lodder en de tweede honkman Frank van Krimpen. Feyenoord infiltreerde in Utrecht. Een volle auto met vier inzittenden voor de prijs van één, de coach. Wim Onderstal. Hier ging een waaier aan koopmansgeest achter schuil. Mijn faux pas bij het contracteren van Onderstal had ik ruimschoots goedgemaakt. Onderstal bleek ook bij UVV al gauw een tapijtlegger naar hoogpolig succes. Het kwam als manna. Een van die drie passagiers van de frik heeft in de blije jaren zeventig nog eens op een feestje bij mij thuis in IJsselstein (weer die visnetten, maar nu al meer strakke witte muren) het toilet ondergekotst en niet opgeruimd. Ik had al direct een vermoeden wie, maar ben nooit achter de dader aangegaan. Hij kwam uit Rotterdam, dat weet ik zeker, Utrechters doen zoiets niet. Die laten op z’n minst een briefje achter op de wc-bril. Misschien had één van die Rotterdammers ’s morgens wel ontbeten met zo’n smerige vette kroket van voetbalclub De Musschen naast Varkenoord, het zou zo maar kunnen.

Het combo was populair bij UVV, Wim Onderstal nog het meest. Net zo bezeten van sport en net zo’n lastpost en kwelgeest voor scheidsrechters als de vroegere concertmeester Kees Hiele. In dat opzicht was UVV wel wat gewend. Al gauw hing er in het paviljoen een grote elftalfoto van NOAD uit 1959 met punaises boven de bar. Het was een staatsieportret van voornamelijk oerlelijke vroegoude mannen in een blauw shirt met een gele V. En, dat maakte het zo griezelig: boeventronies zonder gebit. Zeker twee op de voorgrond kon je maar beter niet in de tobbende textielstad Tilburg in het donker tegenkomen. Keeper Wim Onderstal grijnsde op die plaat van pompstation Esso wat filosofisch afwezig naar de fotograaf in zijn Beaujolaisrode sweater en met een bruinleren knikker onder de arm. De tandarts verdiende zo te zien in 1959 niet veel aan NOAD, maar hijzelf beschikte nog altijd wel over de meeste van zijn eigen tanden, kregen we van de schoonzoon van Feyenoord-manager Guus Brox telkens weer te horen zodra die poster ter sprake kwam. En dat gebeurde nogal eens. Als ik me goed herinner, ruilde Brox in Tilburg zijn schoonzoon plus een zak geld voor stopperspil Jo Walhout en rechtsbinnen Rinus Bennaars. Met vroom roomse Walhout was het volgens de overlevering in De Kuip even schrikken. Die bleek voor het eten altijd eerst te bidden. Dat vonden ze bij het Feyenoord van kolenboer Cor Kieboom (‘Waar staat geschreven dat een mens consequent moet zijn?’) en (‘Als ik met Coentje Moulijn op een doordeweekse dag alleen maar in ons nette pak op de middenstip ga zitten barst De Kuip al uit zijn voegen’) een hele rare gewaarwording. Aanstellerig. Een echte voetballer verdeed zijn tijd niet met prevelementen naar God. Naar wie wel trouwens? Die vloog op het eten af en zette meteen zijn vork in de bord aardappelen met jus. Andere arm om met de vlakke hand het hoofd te ondersteunen. Het was voor de hoekige pasja Kieboom duidelijk dat ze beneden de grote rivieren de Hongerwinter niet hadden meegemaakt.

Na verloop van tijd vroeg Onderstal het barpersoneel van het UVV-paviljoen of die benzineplaat van NOAD niet zoetjesaan van de muur boven de kassa kon worden gehaald. Hij was een man van de wereld, maar zo gedroeg hij zich niet, zo werd hij daarentegen wel bij UVV behandeld, als een man van de wereld, hij genoot aanzien, die elftalposter werd verwijderd. Met Ruben Leysner en Jan Dalmeyer kwam het honkbal van UVV na vele benauwde jaren op een afvalberg vol goede voornemens weer tot aan de vestibule van de hoofdklasse, met Onderstal volgde de ware pathetische zegetocht met praalwagens en bloemen van het corso. Hij werd het tafelzilver van het honkbal in Utrecht. De gemeente begon tribunes bij te bouwen. De accommodatie werd sowieso eigentijdser. Ma Jenken zette zich maar weer eens achter haar naaimachine en stak de selectie in opvallende rode pakken. Voorheen was het altijd wit of grijs geweest. Ola was als sponsor een magnum. Promotie naar de hoofdklasser zat er in dat eerste jaar met Onderstal nog niet in. We legden het in beslissende duels af tegen het rivaliserende HCAW uit Bussum. Maar in het bekertoernooi kreeg hoofdklasser Feyenoord er voor een uitgelaten Utrechts publiek ongenadig van lang en ging ook landskampioen Haarlem Nicols er in de finale bijna aan. Het scheelde met 1-2 maar een neuslengte. Harold Wout sneuvelde op de thuisplaat, een twijfelgevalletje, en als die nou eens ‘in’ was gegeven. Ja als. In die wedstrijd tegen Feyenoord was het op de Hoge Weide een regelrecht gekkenhuis. Het werd 10-0 of 11-1, een monsterscore. Alles lukte en tegenwoordig zou een achterdochtig bondsbestuurder UVV naar de dopingcontrole hebben gestuurd. Maar UVV was superclean en haalde gewoon alles uit de kast voor die ene man: Wim Onderstal. Feyenoord zat binnen een mum van tijd weer op de snelweg terug naar de Kuip en omgeving. Onderstal zelf moest naderhand ook die kant op maar liet zich veiligheidshalve maar liever rijden. Hij kwam met een te veel aan adrenaline gedrogeerd uit het weerzien met zijn oude team tevoorschijn en droeg het huzarenstukje met overslaande stem op aan zijn onverschrokken werper Joop Maalsté uit Leerdam of daar ergens in de buurt. Die Maalsté had het die memorabele zaterdagmiddag geweldig op zijn heupen. Was daarvoor en erna zelden zo goed als toen. Hij had de geest alsof die in al zijn Heilige Heiligheid voor een paar uur in hem was nedergedaald.

Het vibreerde aan de overkant van het kanaal achter de dampende en welriekende koffiefabriek van Douwe Egberts. Wat UVV in de jaren zestig niet lukte, daarin slaagde het in de jaren zeventig wonderwel: het naar voren schuiven van pitchers uit de eigen opleiding. Maalsté stopte en in de wachtkamer stonden alweer klaar Paul Mulder en Ruud Kok. Mulder mocht zelfs als broekie met het Nederlands team mee naar een wereldkampioenschap en gooide tegen de Cubanen van Fidel Castro.  Toegegeven: aan de Cubaanse slagkracht offerde je niet je beste werpers, maar toch, hij stond er toch maar, Paul Mulder. Ruud Kok kwam in de kerosinedampen naast vliegveld Zestienhoven in Rotterdam tot een bijna zeldzame no hit no run. Wim Onderstal greep thuis meteen de telefoon en lichtte ’s avonds alle dagbladen in. Die pakten uit. Als het eerste van voetbal en honkbal op dezelfde dag en op hetzelfde aanvangsuur thuis speelden dan waren de rijen voor de kassa van honkbal aanzienlijk langer dan die voor het voetbal. En zo niet dan liepen we de toeschouwers al op de parkeerplaats een paar meter tegemoet en zeiden we dat ze voor korting het beste het linker houten loket konden nemen, of het rechter, al naar gelang waar penningmeester Bossenbroek en later Baars zich bevond. Langere rijen, met eerlijk spel en oneerlijk spel, hoe ook: daar had een aantal voetballers van ongetwijfeld de Hollandse pot met spruitjes thuis ongelofelijk de pest over in. Want was honkbal niet zo’n beetje een onderafdeling (en niet meer dan dat) van het voetbal? Nee dus. Het honkbal was het voetbal bij UVV al royaal voorbij gestreefd en de afstand werd in die jaren almaar groter. Mijn ouders zeiden altijd dat normaal doen al gek genoeg was. Hoe blij wel niet me daar nooit ene donder van te hebben aangetrokken! Nooit! We gedijden op de golven van de gekkigheid en de gekte.

Eén keer nam Onderstal mij als wisselspeler mee, naar Pirates aan de Jan van Galenstraat in Amsterdam. Ik schaamde me dood. Gelukkig stond er niks meer op het spel. En nog beter: hij hield me op de bank. Een hele opluchting. Ik hoorde niet in het eerste, voor nog geen korte invalbeurt zelfs, daar was ik een veel te middelmatige honkballer voor. Maar uitgerekend toen Onderstal een keer in Hilversum naar het tweede kwam kijken stak ik, nog het meest tot mijn eigen verrassing, in een bloedvorm. Ik millimeterde twee keer voor kostbare punten de bal langs de goede kant van de krijtlijn. Het was meer biljarten. Een parodie op Raymond Ceulemans carambolerend in een honkbalpak. En als eerste honkman stretchte ik naar een paar schier onmogelijk te pakken aangooien. Ik had ze. En ook meteen pijn in mijn liezen. Wim Onderstal zag in mij een bondsridder: goed over honkbal kunnen lullen, er al even aardig over kunnen schrijven, en het nog prachtig kunnen spelen ook. Dat laatste was een momentopname en een misvatting van zijn kant. Ik liet het maar zo. En goddank riep hij me nooit meer op. Ik in één team met Roley en Harold Wout als in een weinig realistische Bollywoodfilm.

Het is herfstig als ik dit alles optik. Het is guur deze zondag van 12 november 2017. Plensbuien, de eerste tekenen van natte sneeuw. Niet alledaagse luchten. Ellen is beneden in diepe rust. Weggedoezeld bij de poëet van de piano, bij de mazurka’s van de aristocratische en melancholische Poolse Parijzenaar Frédéric Chopin. Gisteren was het Sint Maarten en hadden alle koeien staarten. Kinderen uit de buurt kwamen op snoep af. Ik liet ze binnen en zette ze in een halve cirkel rond de rolstoel van juf Ellen. Ze vonden het prachtig. Ellen ook. En maar galmen die jonge keeltjes dat alle koeien staarten hadden. Onder die kinderen de kleinzoon van Mien Konings. Hij loerde onder het zingen begerig naar de zak met snoep die ik had klaarstaan. Oma Mien was ook altijd van UVV, net als haar man Henk en hun zoon Hans die ballenjongen was in de tijd van Wim Onderstal. Een batboy, noemden we zo’n onmisbaar jochie. Zou die Hans iets hebben meegekregen van de memorabele, bijna roemruchte trainingskampen onder Onderstal met de paasdagen in het Brabantse Made? Vast wel. Zijn ouders zullen de honkballers wel eens voor een paar uurtjes naar Made zijn nagereisd, dat deden veel supporters. Het was er een gezellige boel. Totdat het helaas weer net even te gezellig werd. Toen liep het mis. Heel erg mis.

Die trainingskampen ja. Behalve een kampioenschap met directe promotie naar de top en enkele internationals leverde de Rotterdamse infiltratie ook tot drie keer toe een lang paasweekend in Made op. De eerste en tweede keer waren grandioos. Na het eerste trainingskamp besloot ons hotel de drankvoorraad iets aan te passen. Vooral vanwege de voorzitster die knipperbollen dronk als leidingwater, tussen het roken van mega mentholsigaretten door. Niemand anders in Made zette tot dan een knipperbol aan de mond, totdat Line Klein daar haar opwachting maakte. Na één trainingskamp van UVV geraakte ineens half Made aan de knipperbol die al gauw een ‘Line-tje’ werd genoemd. Het leuke was dat de verhouding van fifty fifty, van jus d’orange en sherry, al gauw werd losgelaten. Ook daarin ging de grand dame van de Utrechtse Lessinglaan voor. Maar om geen verkeerd beeld te creëren: in Made werd ook hard gewerkt, niet alleen door de spelersselectie, maar ook door het bestuur, want er viel administratief bij een nieuw seizoen genoeg te regelen. Van de sponsor herinner ik me dat die de eerste keer hele dagen in zijn zwembroek voorbij het buitenveld lag te maffen. Drukke baan bij Unilever, nog niet vrijgesteld van dividendbelasting, en in Made er even los van alle beslommeringen. Iedereen liet hem maar begaan, want ’s avonds was hij goed voor een paar rondjes. Op één van die avonden een verwonderde Onderstal. Die was eerder ontdaan dan boos. Hij deed zijn ronde langs de slaapvertrekken en was zijn halve selectie kwijt. Bij Feyenoord ging de voetbalcoach Happel in zulke gevallen nooit zoeken. Die ging in de hotellobby zogenaamd een tukje doen boven een gedateerde krant en met een literfles whisky in de buurt, en zag zijn avonturiers op kousenvoeten na middernacht naar binnen glippen. En soms dat nog niet eens. Met de bordeelbezoekers mocht de assistent-trainer dan de volgende ochtend ver voor zonsopgang in de modder van een varkenskot de tijgersluipgang oefenen. Happel zelf draaide zich nog eens om. Wim Onderstal was anders. Hij had zijn autosleuteltjes al in zijn hand. Wie er met hem mee wilde? Er meldden zich geen vrijwilligers. Onderstal vond het verdwenen groepje uiteindelijk op een Brabantse bonte bruiloft in een achteraf straatje. Het werd ook voor hem daar bij dat pas getrouwde stel een geweldig intermezzo.

Een jaar later hield de coach een voorbespreking op de paasdagen in Made. Of er nog vragen waren, informeerde hij aan het eind. Jawel, er waren twee vragen. Of Onderstal al wist waar ditmaal de bruiloften waren, en of hij Ruud Kok ook kon uitleggen wat reveille was, zoals in het programmaboekje stond vermeld. De werper slaagde er niet eens in het woord reveille fatsoenlijk uit te spreken. Hij kreeg te horen dat reveille zoiets betekende als het tijdstip waarop hij in Made van een bruiloft werd terugverwacht in het hotel. In Made ging de vlag uit als UVV er neerstreek. Stef Daniëls, een vriend van Onderstal, Rotterdammer maar verhuisd naar Made waar hij honkbalclub Frogs oprichtte – Stef Daniëls regelde alles tevoren tot in de puntjes. Wim Onderstal hield nog altijd de wind eronder. Het was beslist een toptijd. De voorzitster knipperbolde zich naar een ongekende populariteit in Made en dat gold zeker ook voor de coach die nota bene gevraagd werd voor de officiële opening van een winkel. De selectie werkte zich nog altijd in het zweet. Maar het derde jaar ging het mis. Een anticlimax. Een fiasco. De aanvoerder troffen we huilend op zijn hotelkamer. Woorden gehad met één van de importspelers. Brutale aap. De nieuwe secretaris troffen we nergens, wat nog veel erger was, want die hadden we nog wel eens nodig. Heimwee naar zijn voorganger, de stiptheid zelve. Was een oud-grensrechter uit het betaalde voetbal. Vlagde in de eredivisie en vond niets zo leuk als een zaterdag op en neer naar Arsenal in Londen. Bij hem waren de dingen al gebeurd nog voordat een ander eraan gedacht had. Ach die nieuwe secretaris… De honkbalbond kon er later over meepraten. Te losjes, te onvolwassen, een hoofd dat schuil ging achter de wolken, of erin. Terug in Utrecht stopte de voorzitster, stopte ook ik, onafhankelijk van elkaar zeiden we tabee UVV, maar om dezelfde reden, en zwaar teleurgesteld. We hadden de hoofdklasse bereikt, maar gingen niet verder mee. Achteraf geen goeie beslissing. Ik had moeten doorgaan. Al was het maar voor die ene man geweest: Wim Onderstal. 

Heel even lak aan Nietzsche (2)

In een grijs verleden gold ik bij het voetballen van UVV als ‘een niet onaardig keepertje’ dat met zijn ’tafeltennisreacties’ best nog wel eens zou kunnen uitgroeien tot ‘de showbink’ van het Utrechtse Majellapark en omliggende straten. De woorden tussen aanhalingstekens zijn niet van mij, daarvoor ben ik altijd net even te bescheiden gebleven. Ik schopte het tot een selectie-elftalletje van Wim Haazer en dat alleen al was een verdienste op zich. Voor UVV-begrippen was Wim Haazer in die tijd zo’n beetje de kieskeurige rechter hand van God. Ik moet een jaar of dertien zijn geweest toen Haazer (bijnaam merkwaardigerwijs Ootje, Joost mag weten waarom, z’n benen misschien?) ons in een touringcar meenam naar een aspirantentoernooi van De Musschen in Rotterdam. Jos van der Linden was de andere doelman, hij woonde achteraan in de Cremerstraat. Die Jos was beter, maar gek genoeg vond niet iedereen dat. Mijn vader bijvoorbeeld was een andere mening toegedaan. Grapje trouwens. Want hij is in heel zijn leven één keer naar me komen kijken. Merkte na afloop alleen maar droogjes op dat we thuis een wasmachine hadden.

Ik weet nog dat we die touringcar instapten. Misschien was ik wel één van de weinigen die in die bus op voorhand per se rechts van de chauffeur wilde zitten. Dat had ik tevoren uitgedokterd. Als ik rechts in de bus zat dan kon ik De Kuip beter zien dan van links. Wist ik nog van een schoolreisje naar de Deltawerken in Zeeland. Neeltje Jans kon niet tippen aan dat gitzwarte, imponerende, ijzeren gevaarte van Feyenoord. De Kuip, het veruit mooiste stadion van Nederland waar elke bibberende tegenstander zich in het hol van een uitgehongerde leeuw moest wanen: adembenemend. Neeltje Jans legde het af tegen Eddy Pieters Graafland, Coen Moulijn, Cor van der Gijp, Rinus Bennaars en de oude Kraay met zijn voortdurend opengesprongen wenkbrauwen en bebloede tulband in de kleuren van het Rode Kruis. Benfica thuis en uit, de supportersbootreis naar Lissabon en Cor Steyn (‘Schep vreugde in het leven’).  En dan te bedenken dat ik er ooit nog eens van mijn leven als vaste volger van Feyenoord voor Het Parool dagelijks over de vloer zou komen. Geen deur bleef gesloten. De kamer van technisch directeur Guus Brox stond blauw van de sigarettenrook. En wat ergerde hij zich aan zijn dominee-achtige opvolger Peter Stephan van mijnwerkersclub Limburgia uit Brunssum. In alle opzichten een provinciale geheelonthouder. Maar als gezegd, dat kwam later, veel later pas. Pulserende nabeelden. Ik vertrouw op mijn associaties en herinneringen. Terug naar mijn tijd als snotneus van de lagere school en Ootje. Blijf toch even haken aan die bijnaam. Het kan ook zo zijn geweest dat de man zich gemakkelijk in het ootje liet nemen en dat ze hem bij UVV daarom zo noemden. De Musschen speelde aan de overkant van De Kuip. En ik herinner me dat daar mijn veelbelovende carrière als keeper eindigde, nog voordat die nog maar goed en wel begonnen was. Hoe gaat dat bij toernooien? Het is vooral veel hangen en verveling in afwachting van de volgende wedstrijd. Dat was bij De Musschen niet veel anders. Het toeval wilde dat op een paar velden verderop met ruim zicht op de glorieuze Kuip voor de tweede klasse werd gehonkbald door het eerste van Feyenoord tegen Schiedam.

Dus in de benen en daar gaan kijken, samen met een ploeggenootje. Ootje was ons anderhalf uur kwijt. De Musschen kon het dak op met zijn voetbaltoernooi, of beter: we vergaten Wim Haazer gewoonweg. Vervolgens konden wij voor hem, beledigd als hij was, de boom in. We konden alvast naar de bus tot na de prijsuitreiking. Co Adriaanse had ons waarschijnlijk voor straf terug naar Utrecht laten lopen. Maar Co was toen nog niet echt uitgevonden en alleen nog maar als voetballer bekend bij De Volewijckers aan het Mosveld in het communistische en pacifistische gebroken geweertjes bolwerk Amsterdam-Noord. Pas veel later werd Co een kapitalistische militarist – hij was van stevige wandelingen (voor anderen dan) met volle bepakking zodra het voetballeven hem een streek had geleverd. Zulke maatregelen waren gelukkig nog niet tot het brein van onze trainer Haazer doorgedrongen. Als Co Ootje was geweest had hij ons waarschijnlijk vermoord. We laten, inderdaad ja, we laten weer even de leer van Nietzsche los. Trouwens, de eigen geschiedenis is als een perpetuum mobile. We tasten ons geheugen af en gaan vol op het hammondorgel en kiezen opnieuw voor de aanlegsteiger met een magna van herinneringen. Aan bijvoorbeeld de keeper die ik nooit geworden ben en die ik ook zonder honkbal onherroepelijk nooit geworden zou zijn. De lat lag letterlijk en figuurlijk te hoog. Dat ondervond ik ook eens toen Flip Bertram op veld 3 van UVV achter mijn doel stond. Een bal suisde onbereikbaar voor mij in de kruising. Het was bijna de dood van Flip Bertram geworden. We speelden tegen Hercules en alleen al bij het horen van die naam begon de fanaticus Bertram altijd spontaan te ijlen. ‘Man, had godverdomme die bal gepakt, wat sta je te klootviolen, dat schot was houdbaar.’ Sodemieter op, dacht ik opstandig. ‘Sorry meneer Flip’, huichelde ik deemoedig. De bemoeial Bertram (die zichzelf nooit enige beperking in zijn clubliefde oplegde) droeg toen een crèmekleurige regenjas, ik zie hem nog zo voor me, en poetste in de motregen om de haverklap zijn hoornen bril op.  

Van De Musschen in Rotterdam staat me geen ene bliksem meer bij. Vergeten is ook een kunst. Wel daarentegen herinner ik me de kroketten die we daar als traktatie te vreten kregen. Penetrant en moddervet. Ze lagen ons zwaar op de maag. Rotterdam een half mensenleven geassocieerd met een frituurpan. Krokettenboertjes zijn hinderlijk voor een keeper in opkomst. Evenmin vergeten na al die jaren het honkbal bij Feyenoord. Er is een grens van waaraf het verleden genegeerd moet worden, maar de pot hoor, roep ik naar Friedrich Nietzsche. We stonden als prepuberalen in onze voetbalplunje tussen een stel Schiedammers die het ‘op Zuid’, zoals ze dat het uitspuwden, een verschrikking vonden. Voor het honkbal van Rotterdam moest je bij Sparta zijn, zo kregen we te horen. En daar klonk vanzelfsprekend het bekende rijtje Antillianen. Als je die Schiedammers mocht geloven sloegen die Antillianen louter homeruns die ver buiten Hoek van Holland als vuurpijlen de Noordzee bereikten. Hudson John kon vele jaren later over Sparta schromelijk overdrijven, het zat er bij die Schiedammers al veel eerder in. Of toen bij Feyenoord Marcel de Bruyn en de Duitse catcher Huub Kohl speelden, weet ik niet meer. Moet haast wel. Krijg wel de outfielder Harry Blijden op mijn netvlies. En natuurlijk coach Wim Onderstal die ik ooit nog eens in het Utrechtse stadion Galgenwaard (met wielerbaan nog) voor het Tilburgse NOAD had zien keepen in het in 0-0 eindigende eredivisieduel met DOS. Wim Onderstal die ik begin jaren zeventig naar UVV hielp verhuizen en die ik nog altijd beschouw als de beste honkbalcoach in Utrecht ooit. Wim was van de binding, van de saamhorigheid, van de droge humor en van de sprong vooruit. Hij maakte van poepjes gebakjes. Maar voordat hij naar UVV kwam voor achtduizend gulden per seizoen zag ik hem ook nog als coach van Feyenoord op die broeierige zwoele zondag van 25 juni 1967 toen ik met enkele maten UVV na treinde. Weer die Kuip als imposant kunstwerk op de achtergrond. Bij UVV in het buitenveld Guillaume Campagnard en op het tweede honk Roley Wout in hun debuutjaar voor ons. Er was nog een Arubaan in deze ploeg: de luidruchtige praatgrage Leito. Die zou verdrietig aan zijn einde komen. Ze schoten hem in het avondschemer dood bij een bushalte. Ik volgde de moord als politieverslaggever voor het Utrechts Nieuwsblad. Nooit opgelost die zaak, naar mijn beste weten. Maar ik weid uit. Jan Kars coachte UVV in de jaren zestig, dus ook op 25 juni 1967.

Ik weet niet eens meer of dat duel werd uitgespeeld. Zou best kunnen zijn geweest van niet. Alles namelijk werd die dag finaal overschaduwd door een windhoos als in Nederland zelden of nooit meegemaakt. Ineens werd het in Rotterdam-Zuid pikkedonker. De gitzwarte magische Kuip kreeg iets macabers, iets dreigends, duidelijk iets onheilspellends met veel onversneden Alfred Hitchcock. Het begon ongelofelijk te waaien. De straatverlichting floepte al om vier uur ’s middags aan maar begaf het even later. De bedrading van de karakteristieke geelzwarte trams deinde als in een griezelfilm op en neer. Treinen vielen uit. Hagel? Ja ook. Van die duiveneieren. Er zaten ook knoeperds tussen. We sloegen op de vlucht langs de troosteloze verveloze pakhuizen en hoge woonblokken van de veel te lange en in alles  bar ongezellige Oranjeboomstraat van Zuid. En maar stormen en loeien, en dat in het naoorlogse Rotterdam van de wederopbouw met al die hoogbouw en die talrijke verraderlijke tochtgaten. We kwamen soms wel een meter of twee van de grond. Die 25ste juni 1967 richtte de windhoos onvoorstelbaar veel schade aan in Chaam en in Tricht. Er vielen vijf doden. In Tricht werden complete huizenrijen verwoest. In Chaam niet anders. Een beetje Sint Maarten, iets meer zelfs dan een beetje. Chaam en Tricht, hoe betrekkelijk dichtbij in Rotterdam.

Zijn naam is al een paar keer gevallen: Wim Onderstal. Hij kwam vlak na de oorlog met zijn ouders vanuit noordwest Brabant of Zeeland, dat weet ik niet meer precies, naar Rotterdam. Zoals zoveel anderen. Werklozen op drift naar de grote stad. ‘Zuid’ in Rotterdam was vooral van de import. Wim Onderstal begon als voetballer en doorliep als doelman de jeugd van Feyenoord. Hij won het van zijn concurrent Teun van Pelt en speelde vanaf zijn zeventiende 39 wedstrijd als eerste keus totdat Feyenoord Eddy  Pieters Graafland voor een (toen) recordbedrag van 134.000 gulden bij Ajax wegkocht. De gewiekst en katachtig ballen van schoenen plukkende ‘PG’ werd in De Kuip één van de beste keepers van Nederland ooit. Onderstal verdween naar NOAD en speelde naderhand nog voor Hermes DVS uit Schiedam. Hij trouwde met dochter Anneke van de legendarische manager Guus Brox van Feyenoord (jaren zestig, winnen Europa Cup 1 in 1970 in Milaan). Die verkocht dus alles als het moest, ook zijn eigen schoonzoon! Voetballers honkbalden ’s zomers, Wim Onderstal niet uitgezonderd. Groeide uit tot de vormgever van het honkbal van Feyenoord, zeker als coach nadat hij als speler was gestopt. In 1968 bracht hij Feyenoord naar de hoofdklasse en het kunstje van kampioenenmaker flikte hij daarna ook bij UVV, PSV en ADO. Ik dacht in die volgorde. Met Neptunus werd hij Nederlands kampioen. Het was Jan Kars die tijdens een bestuursvergadering van UVV ons attendeerde op Wim Onderstal met wie hij in een bondscommissie zat en van wie hij had gehoord dat die wel eens een ander behangetje wilde dan eeuwig Feyenoord. Dat kan na zijn pensioen ook nog altijd. Kars werd er op uitgestuurd Onderstal te polsen. Een afspraak tussen die twee volgde daarna gauw op mijn kamer van drie bij drie in een studentenhuis aan de Utrechtse Frans Halsstraat. Voorbij Galgenwaard rechtsaf langs het Diaconessenhuis en dan nog even een klein stukje door – Onderstal wist genoeg.

Die zolderkamer was geen toevallige keuze, het was een strategische zet. Ik was de jongste in het bestuur en woonde het simpelst. In die eenvoudige omgeving zou Onderstal de prijs niet te ver opdrijven. Hoopten we. We mochten achtduizend gulden uitgeven, niet meer, zeer beslist niet meer. Er zijn dingen die je nooit meer vergeet. Eenmaal twee trappen op naar mijn zolder complimenteerde het museumstuk uit Rotterdam me met mijn ‘gezellige woonruimte’ waar het nog rook naar aangebrande macaroni met ham en kaas. Een koningsmaal in die tijd. Kars en Onderstal namen in bijna chronologische volgorde hun honkbalbelevenissen door en daar leek geen eind aan te komen. Tricht bleef gelukkig buiten beschouwing. Toen was het mijn beurt om met onze gast de spelersselectie door te nemen. Globaal natuurlijk, heel globaal. Er waren nogal wat spelers uit onvrede gestopt. Ik wilde tempo want ik had mijn krant Het Nieuw Utrechts Dagblad een primeur beloofd. En jawel hoor, daar merkte Jan Kars op dat hij uit alles begreep dat Wim Onderstal wel oren had naar een overstap. De klassieke tactiek van de overrompeling. Hij informeerde naar een prijs. Achtduizend gulden, antwoordde Onderstal meteen. ‘Dan is dat geregeld en ben jij volgend jaar coach van UVV’, galmde ik iets te hard en zeker iets te snel door de bonte zolder van bruin, paars en oranje, de bekende foeilelijke kleurschakeringen in die tijd. Ik zag Jan Kars kijken. Een glimlach kan ook bestraffend zijn. Even later deden we onze nieuwe technisch leider uitgeleide. We liepen mee naar buiten. Toen Onderstal de hoek omdraaide van de Frans Halsstraat begon Kars te grinniken. ‘Dat had wel voor minder gekund als ik die auto van hem zie. Hij zit er warmpjes bij. Zullen we er boven nog één nemen?’ De volgende avond sprak Kars in het voltallige bestuur van ‘moeizame onderhandelingen’. Maar we hadden het ‘binnen te perken’ kunnen houden. ‘Knap werk’, wreef Pa Jenken zich verheugd in de handen en Kars moest ineens hoognodig. We vertelden het bestuur in wat voor een mooie auto Onderstal wel niet reed. Spoorwegman Jenken was er als de kippen bij, had zijn ‘dienstregeling’ meteen klaar en stak nog maar eens een sigaret op. ‘Dan kan die kerel best voor die achtduizend gulden een goeie speler van Feyenoord meenemen.’ Iedereen mee eens. Een naam hadden we ook al: korte stop Henk van ’t Klooster. Die moesten we dan schaken. Voorzitter Line Klein bestelde haar zoveelste knipperbol van steeds meer sherry en steeds minder jus d’orange. Kars wees naar mij. ‘Mooi klusje voor jou om dat bij Onderstal voor elkaar te krijgen.’ Kars kon nors zijn en was niet voor iedereen een even toegankelijk mens, maar dat lag met mij anders. Ik moest soms ook gewoon bij hem blijven eten. Had zijn vrouw op gerekend, mompelde die dan binnensmonds. Wist ikzelf van niks. Een afspraak bij Wim Onderstal thuis op een zaterdagmiddag. Zo maakte ik voor het eerst kennis met de charmante Anneke. Wim was ervan op de hoogte dat ik kwam en waarvoor. ‘Eén speler meenemen van Feyenoord? Er kunnen er wel drie in mijn auto’, had hij nog geroepen. Met zijn aangekondigde vertrek bij Feyenoord had hij daar ineens een stel vijanden. Op het tijdstip van de afspraak bleek Wim niet thuis. Anneke: ‘Weet ik veel waar hij is. Dat kan overal zijn waar een bal rolt. Je moet hier in de buurt maar eens gaan zoeken.’ Ik heb hem gevonden die zaterdagmiddag. Hij was de tijd uit het oog verloren. Honderd keer sorry. Waar hij was? Bij …. De Musschen. Op een bankje bij De Musschen. Was ik daar niet eens eerder voor een voetbaltoernooi geweest? Haazer, het beeld van een ontstemde Ootje drong zich aan mij op.