Uit de kleedkamer van Parool Sport. Ook zalf met geneeskracht, het schrijven van verhalen!

Het journalistieke is een reddende laag onder je leven. Daardoor overleef je altijd. Acteur en theatermaker Paul Haenen kan daar wel eens groot gelijk in hebben. Hij schreef zich door een moeilijke periode in zijn leven. Zijn dagboeken zijn uitgegeven. Schrijven, ervaar ikzelf, is als zalf met geneeskracht. Ook al blijft het litteken zichtbaar. Maar schrijven verzacht wel enigszins de pijn. Zoals de pijn om mijn muze Ellen. Met wie ik zo dolgraag andere pensioenjaren had doorgebracht. Gelukkig verstaan we de kunst de emoties in woorden uit te drukken. En ze bovendien van beelden te voorzien. Dat alles ook maakt het boek over de jubeljaren van Parool Sport, dat deze week uitkwam, zo ontzettend boeiend. ‘Uit de kleedkamer van Parool Sport; Een exclusief kijkje achter de schermen’, een bijbel zowat, verhaalt over Andere Tijden Sport, Andere Tijden Krant, Liefde voor het Vak, en doet je terugverlangen naar jaren die mij mijn ondergebit kostten vanwege het vele tandenknarsen in mijn slaap.

Met recht de tanden op elkaar voor een mooie carrière, Maar had ik ze ook in mijn slaap maar op elkaar gelaten. In de auto naar de krant voor mijn sportverhalen stopte ik bij elke benzinepomp. Om een nóg betere zin in mijn verfomfaaide blocnote te pennen. Schrijven deed ik in mijn beginperiode met een blikken doosje Wilde Havana’s binnen handbereik. Naast de oude Remmington. En met bij mijn stoelpoten de proppen kopijpapier met mislukte zinnen en doodlopende alinea’s. Nog maar weer eens opnieuw beginnen. Er moest bloed door je verhaal stromen. Je verhaal moest mals zijn. Als een medium gebakken biefstuk. Boter gaar. Ja, die sigaren. Schrijven deed ik ook met mijn longen. Of beter: ten koste van mijn longen. Al bleef schade uit, voor zover ik nog steeds kan overzien. Het was een harde leerschool en met de verhalen daarover trok ik jaren later volle collegezalen op de Erasmus en bij de Academie voor Journalistiek. Ineens had ik het gevoel te kunnen schrijven, het kunstje onder de knie te hebben. Het was op een doordeweekse avond en ik kwam terug van SC Amersfoort dat bankroet was verklaard. Het schreef ineens zo lekker weg.

Harde leerschool maar achteraf bezien honingzoet. ‘Uit de kleedkamer van Parool-Sport’ kan voor de redactionele ijzervreters uit de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw als een menukaart worden beschouwd voor een volgende reünie, en vervolgens misschien nog één, waarbij we niet op een rollator of looprekje meer of minder kijken. Zolang de mond nog beweegt en de oogopslag nog redelijk oké lijkt… Zelf heb ik geprobeerd het in het boek over de Gouden Jaren van Parool Sport niet mooier te maken dan het was. Het was al mooi genoeg. Eigenlijk had ik mijn grootste flater uit de vijf jaar bij Parool Sport moeten opbiechten. Waarom niet gedaan? Verdrongen waarschijnlijk in de loop der verdere jaren. Die flater? Het wereldkampioenschap honkbal voor het eerst op Europese bodem, in Italië. In de badplaats Rimini, heerlijk toeven daar, behalve toen de stad ’s nachts een keer onder water liep en de stoom uitviel, verschalkte Nederland zijn opponent Nicaragua. Klein duimpje won van een reus. Een ronkend artikel van mijn hand. Historisch en wereldprestatie en meer van dat geblaat. Oranje stijgt boven zichzelf uit, dat gelul. Geen besef, en weer staat het schaamrood op mijn kaken en krijg ik het warm als onder de zonnebank, geen benul dat in Nicaragua zojuist een burgeroorlog was uitgebroken. We noteren 1978. De sandinisten. Vernoemd naar de guerrillaleider Augusto Césor Sandino. Daniel Ortega, de nieuwe leider. Managua dat brandde als een fakkel. Tanks en doden.

De honkballers van Nicaragua waren er natuurlijk totaal niet bij met hun hoofd. Die waren met hun gedachten heel ergens anders. Dat bleek ook wel in het perscentrum waar ze zich verdrongen rond de telefooncellen. En zelfs toen ging er nog geen lampje bij me branden. Mijn grootste miskleun ooit. Ik heb het niet bewust verzwegen op de bij toebedeelde pagina’s van ‘Uit de kleedkamer van Parool Sport’. Wat het wel is geweest, het blijft me een raadsel. Misschien wel omdat ik voor het boek de honkbalanekdotes wilde beperken en ik vond dat het wel voldoende was Piet van der Wilk van Sparta aan te halen die me eens in Diemen met een honkbalknuppel achterna zat vanwege een iets te kritische noot in een verslag van een week eerder. Het frappante is dat ik juist die middag in Diemen een familielid mee had om hem te laten zien hoe leuk het werk van sportverslaggever wel niet was. Hij zag met eigen ogen dat schrijven over honkbal grote risico’s inhield en dat je god op je blote knieën mocht danken als je weer heelhuids thuiskwam.

Afgaande op ‘Uit de kleedkamer van Parool Sport’ moeten enkele ‘Paroolridders’ uit de jaren ’60 maar reuze blij zijn dat ze al een hele poos dood zijn. Henri Knap bijvoorbeeld. En ook Rien Bal. Een overhaast vertrek kan nog wel eens tot gevolg hebben dat er heel veel later nog rare dingen uit je bureauladen te voorschijn komen. Bij Knap bijvoorbeeld. Hield er een dubbele moraal op na, als we Gerrit Overdijkink mogen geloven, en we geloven Gerrit, we geloven onze godfather op zijn woord. En ja en dan ‘rien bal’, mijn bovenbuurman begin jaren ’80 in de flat Niagara in Amstelveen. Hij ging later op het Amsterdamse stadhuis werken. Kreeg bij zijn pensioen waarschijnlijk van de gemeente een vishengel mee. Daar zat hij beneden aan de waterkant mee en maar hopen dat hij geen vis van het haakje hoefde te prutsen. Toen dat een keer wel zo was riep hij klaaglijk zijn vrouw weg van hun balkon op zes hoog, of hoeveel wat ’t. Lees voor ‘rien bal’ de verhalen van Theo Gerritse. Theo (opmaker toen met potlood en gummetje, veel gummetje) die ik eens midden in de nacht, na een dienst bij Het Parool, tijdens een lift van de Wibautstraat naar zijn huis in Amstelveen, uit mijn Honda dreigde te flikkeren. Omdat ik dat wekelijkse Amsterdamse gezuig van hem richting de ‘provincialen’, ook deze Utrechter rekende hij daaronder, spuugzat was. Maar ja, Theo had toentertijd alleen nog maar een fiets en dan is alles ver weg van Mokum, ook Utrecht. Ik meende het, ik had hem langs de kant van de snelweg gedropt met het telkens weer kiezen van een mikpunt. Amsterdammers namen niet-Amsterdammers de maat. Nee, Theo zou inbinden. ‘En rij nou maar door, ik verlang naar mijn bed, jullie deden weer veel te lang over die artikeltjes van jullie‘, schamperde de blanke pit.

Later, tijdens weer eens zo’n lift van Theo naar zijn huis bij die voetbalvelden in Amstelveen, heette die club daar niet NFC?, vroeg hij me plotseling onderweg te stoppen. Daar ergens wat toen nog het Tulpziekenhuis heette. ‘Ben jij van plan je hele leven over sport te blijven schrijven?’ Daar had ik nog niet eerder over nagedacht. Ik deed meer dan over graspollen schrijven. Ik was van de voetbalfaillissementen. FC Wageningen en SC Amersfoort. Ik vergeet er misschien nog één. Bij SC Amersfoort wachtte onze plaatselijke drogist Marco Cabo al een hele poos op zijn poen. Keepte Nico van Zoghel er toen niet? Theo zakte onderuit in de Honda Civic. Ik deed ook de commissie Sport van de gemeenteraad van Amsterdam. De dagen van burgemeester Ed van Thijn. En ik liep voor een verhaal mee met de hooligans van ADO Den Haag. Die werden aangevoerd door een kleerkast, een boom van een kerel, die in het dagelijks leven de bodycard van de politicus Hans Janmaat was. Ik dartelde zo gezegd niet achter de bal aan, maar voor de bal uit. ‘Ik wil dat je de nieuwe politieverslaggever wordt, je bent lekker lastig, of noemen ze dat in jouw kringen kritisch?, kom naar de stadsredactie, daar zit ik nu ook.’ ‘En als ik nou eens nee zeg’. ‘Dat zeg je niet, start die motor van je auto maar weer.’ Die nacht aan de kant van de weg met Theo Gerritse vergeet ik mijn leven niet meer. Ik kan hem citeren alsof het gisteren gebeurde. Maar het was in 1983, veertig jaar geleden, niet veel eerder dan de ontvoering van de biermagnaat Heineken. Zonder anderen tekort te willen doen: de bijdragen van Overdijkink en Gerritse zijn echt schitterende kleedkamerverhalen. De Volewijckers tegen SC Drenthe, kom er maar eens op, Het Parool versloeg in die dagen àlles.


Het Parool verslaat àlles! Even heeft die tekst als reclame op de Amsterdamse trams gestaan. Maar omdat het edele Parool ook wel eens iets miste aan nieuws en er veel de draak werd gestoken met die journalistieke masturbatie werden de trams weer bliksemsnel overgespoten. Andere Tijden Sport. Andere Tijden Krant. Met nog telex, fax en steno. Rammen op een oude schrijfmachine van Remmington. Kopijpapier. Koppenbriefjes. Buizenpost. De oude kettingroker Ten Have kopijloper bij de ingang van de redactie. Buizenpost ja. Die zoog vaak slechter dan een gepensioneerde prostituee met bronchitis. Verhalen van de overkant in de Wibautstraat waaiden over. Henk Wehberg hield meer van alcohol dan van haast. Hij was weer eens te laat met het inleveren van zijn verhaal. Kreeg op zijn falie van zijn chef. En het excuus van Wehberg: hij had een prachtig stuk geschreven, over een profvoetballer van Den Haag die ook als jehova de deuren langs ging, maar zijn hond had er zijn tanden in gezet, in dat sfeerverhaal, en opgevreten. Iedereen wist beter. In het boek van Parool Sport bleef Henk Wehberg niet onvermeld. Zoals ook Theo Koomen. Zoals zoveel anderen. Wie wordt eigenlijk niet genoemd? Dan ben je er slecht aan toe. Ontroering bij de necrologie over Rob van den Dobbelsteen. Hij kanker in coronatijd en zijn Truus dement in een gebarricadeerd verpleeghuis, Truus die al zover heen was toen dat ze van de doodstrijd van haar jeugdliefde en maatje geen flauw idee had. Beiden konden ooit de hele wereld aan. Fietsten in Frankrijk naar de top van de hoogste bergen. Dierbare herinneringen aan eindredacteur Henk de Groot. Hij was al gehandicapt, kwam door een losliggende stoeptegel ten val, we liepen toen samen weg van de krant naar de begrafenis van een collega die bij het skiën was verongelukt. Rampzalige dag.
Een ongeluk komt nooit alleen, zeggen ze wel eens.

Met Henk naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in die zijstraat van de Wibautstraat waar tram 3 doorheen gaat. Hij belandde thuis op bed, met zijn moeder bij hem thuis in de Arubastraat bij het Surinameplein in Amsterdam als mantelzorger. Nooit meer de oude die Henk, en hij was al invalide. Van hem, die een vriend was, kregen Ellen en ik eens een vrieskast cadeau. Die reikte tot aan het plafond. Daar kon ons in mootjes gehakte lam uit Drenthe in. Dat lamsvlees in pakketjes moesten we al gauw weggooien. Utrecht en omgeving getroffen door een geruchtmakende stroomstoring van bijna een vol etmaal. Henk de Groot ja, Amerika-kenner, veelvraat afgaande op zijn boekenkasten, alweer een paar jaar dood. Het journalistieke blijkt inderdaad een reddende laag onder je leven. Voor mij althans zeker wel. Het was als balsem voor de ziel met Ellen zo dubbel ziek. En dat is het nog steeds. Schrijven als gevoelsuiting. Voelen met je pen. De basis ervoor werd bij Parool Sport gelegd. Niet zozeer bij het Nieuw Utrechts Dagblad dat op mijn eerste werkdag te horen kreeg dat het ophield te bestaan. Dat kan niet aan mij hebben gelegen. Je brengt niet in één dag een krant om zeep. In Utrecht had het NUD het allang verloren van het UN waar ik veel later mijn vetste jaren zou beleven.

Nog altijd geldt het journalistieke als een reddende laag. Vatte vanmiddag het plan op de 80plusser Gerrit Overdijkink eens te bezoeken in Maarssen-Dorp. Vlakbij immers, steenworp. Hij had me na de dood van Ellen al eens uitgenodigd en afgelopen week trof ik hem weer bij de reünie van Parool Sport. Kreeg toen niet de kans een paar woorden met hem te wisselen. Hij vertelde, zijn vrouw Martha vertelde vanmiddag in het vredige Maarssen-Dorp, beiden naar de negentig, en ik vertelde. Ze zijn gezegend. Ze hebben elkaar nog. Ze wonen nog steeds in hun mooie huis nabij de Vecht. Ik vertelde ze over het omgaan met het verlies van Ellen, een wond met een pleister erop. De wond gaat nooit over. Geregeld begint die wond te bloeden. Zo maar ineens. Maar dan hoor je over de afloop van Rob van den Dobbelsteen en zijn Truus. Je leest het ook in het boek over Parool Sport. Je hoort dat Rob Fleur aan alle kanten door een ongeluk in de kreukels lag en ook nog eens zijn zoon verloor. Het leven verkocht Fleur een rot schop. Zo liepen er meer deuken en krassen op. Tim Overdiek verloor op jonge leeftijd zijn vrouw en bleef met twee kleine kinderen achter. Tranen van Liefde. Het leven levert menigeen een gemene streek.

En ondertussen was het tussen alle diepzinnigheden lachen geblazen in Baarn tijdens de reünie en werd er teruggekeken op platina jaren. Geen gouden jaren maar platina jaren. Schrijven is als balsem. Als zalf met geneeskracht. Dat was niet zo toen ik 25 was en het avontuur mijn leven beheerste. Maar nu wel. Meer melancholie. En dat maakt de betekenis van schrijven daarom misschien ook wel extra groot. ‘Uit de kleedkamer van Parool Sport’ is veel meer dan de titel suggereert. Het boek is het leven. Mannen en vrouwen op leeftijd blijken hun gezamenlijke geschiedenis nog niet vergeten te zijn. Het boek is blij en dankbaar zijn voor verschrikkelijk mooie jaren van stress en presteren, onder tijdsdruk vaak, in de journalistiek en daar de juiste waarde aan toekennen. Liefst meteen. Maar vooral achteraf. Het boek is bovendien relativeren. Beseffen dat je de dag moet plukken. De één mag langer plukken dan de ander. Dat dan weer wel.

De overpeinzing. Het was een mooie tijd, eerst voor een habbekrats medewerker honkbal en ijshockey bij het zieltogende Nieuw Utrechts Dagblad. Daar ook kopijloper, postbezorger en koffiezetter. Echt begonnen, met de nadruk op die é, bij Parool Sport. Daarna als politieverslaggever twee ontvoeringen waarvan het nieuws de hele wereld overging. Wie kende ze niet, Heineken en Heijn. Beiden aan het hoofd van een bedrijf met miljardenwinst. De val van de Berlijnse Muur. Er live getuige van. En daarna Praag en zo verder naar Roemenië met de executie van een ongeletterde eredoctor in veelvoud in de literatuur. Mevrouw Ceausescu kortom. En laten we haar dierbare echtgenoot niet vergeten, de schurk. Wat was nou eigenlijk het hoogtepunt in mijn carrière? De buitenlandredactie van het Utrechts Nieuwsblad? Of toch universitair docent op de postdoctorale opleiding journalistiek van de Erasmus bij Henri Beunders? Het mentorschap in Paramaribo van de hoofdredactie en de redactie van de Surinaamse krant De Ware Tijd? Het fijne van jezelf een vraag stellen is dat je hem niet hoeft te beantwoorden.

****

door Jan van Ewijk

De titel van het boek is ‘Uit de kleedkamer van Parool Sport’. Met als ondertitel ‘Een exclusief kijkje achter de schermen’. Dat klopt, stel ik vast nadat ik het halve boek heb gelezen. Gelet op de doelgroep (oud-redacteuren van Parool Sport) zou de ondertitel wel geschrapt kunnen worden. Alle redacteuren zijn toch wel op de hoogte van het reilen en zeilen in die kleedkamer? Ik schrijf dit op omdat ik een interview in Het Parool met Cees van Nieuwenhuizen en Henk van der Sluis heb gelezen over het boek. Beiden vermeldden dat ‘als er een uitgever geïnteresseerd is er wel te praten valt over een grotere verspreiding’. Ik denk niet dat die interesse groot zal zijn. Ondanks dat ‘de opbrengst dan naar het goede doel zou gaan’.  Want, ‘de verslaggevers willen er niets aan verdienen’.

Niettemin heb ik het boek (althans tot halverwege) met interesse gelezen. Er staan leuke anekdotes in. Het verhaal van Mark van den Heuvel over het EK Voetbal in 1996 vond ik geinig, Het aanspreken in Engeland van volstrekt onbekenden met ‘My love’ gebeurt er vaak . Vaak door mannen, maar ook door vrouwen. Zonder enige bijbedoeling. Ook jouw weergave, Johan, van je sollicitatiegesprek met Sandberg is een parel. Vreemd dat hij jou -toen als redacteur van het NUD- in het geheel niet kende. Of, hij zou dat ook hebben geveinsd?

Wat jij in je bijdrage (‘Niet zonder kleerscheuren – II’) over journalistiek schrijft is feitelijk niet geheel nieuw voor mij. Daar kennen we elkaar te goed voor. Ik heb – toen je de brui wilde geven aan het schrijven van blogs – al tegen je gezegd dat je dat niet moest doen. Niet alleen omdat ik jouw posts op het internet waardeer (en velen met mij), maar zeker ook -of nog meer- omdat jij niet zonder formuleren op papier kunt. Ik kies bewust het woord ‘formuleren’. Want voordat je wat aan het papier toevertrouwt moet je erover nadenken. Schrijven houdt een mens scherp. Lezen ook. Zoals jij -refererend aan Paul Haenen- schreef: “Daardoor overleef je altijd … Ik merk het dagelijks in de situatie met de vrouw van mijn leven”.

Misschien heeft een van de chefs sport nog geschreven hoe freelancers zoals ik werden aangetrokken. Ik denk dat Parool Sport in die dagen toch voor B-sporten zoals honkbal freelancers had aangetrokken. Een Houtkamp, of het nu Nol of Andy is, zou als verslaggever bij Het Parool van toen hebben gefaald. En dan heb ik het nog niet eens over achtergrondverhalen.

Blijf schrijven Johan!

****

Daar zou je wel eens groot gelijk in kunnen hebben, Jan. Ook ik denk niet dat de interesse voor ruimere verspreiding via de boekhandel groot zal blijken. Het zijn vlot geschreven verhalen, vermakelijk dikwijls ook. Maar voor grotere verspreiding had wellicht voor een andere opzet gekozen moeten worden. (JC).

****

Per saldo vind ik dat de titel van het boek de lading niet dekt. Het boek is aanzienlijk minder Parool Sport dan de titel ‘Uit de kleedkamer’ doet verwachten. Mooi opgeschreven verhalen, heus dat, maar toch. Jan van Ewijk.

Of de Syrische vluchteling zo vriendelijk wilde zijn opzij te gaan, vroeg de zonnebadende Britse vrouw hem vanuit haar strandstoel. ‘Want u staat in mijn licht.’

Of de Syrische vluchteling zo vriendelijk zou willen zijn een stap opzij te doen, vraagt de zonnebadende Britse vrouw hem op het strand van Zuid-Engeland. De Syrische vluchteling staat in HAAR licht …

De vluchteling gehoorzaamt gedwee. Later die dag gaat hij met een brief naar de huisartsprakrijk in de Engelse badplaats. Hij gaat er heen voor zijn vrouw, blind geworden bij een bombardement in Aleppo. Het wordt erger en erger met haar. Geestelijk vooral. Apathie. Als hij eindelijk na heel lang wachten aan de beurt is, krijgt hij te horen dat het adres van zijn tijdelijk pensioen in de brief ontbreekt. ‘Maar dat adres kan ik u zo wel geven.’ ‘Nee’, zegt het secreet aan de balie’, ‘dat is tegen ons beleid, u zult met een nieuwe brief moeten terugkomen.’ De Syriër is voor even buiten westen. Zijn vrouw, hij, afgescheept door de bureaucratie die geen genade en mededogen kent. Zo maar een paar zinnen uit een indrukwekkend roman. Voor menigeen in Nederland een mooi geschenk in eigen kring met Valentijnsdag.

Het is maar een heel dun laagje dat wij beschaving noemen.

Geen enkel boek bracht me tot dusver zó dicht bij de Ellen van de afgelopen jaren als ‘De bijenhouder van Aleppo’. In de ruim 330 pagina’s tellende paperback schetst de Britse schrijfster Christy Lefteri, in 2016 en 2017 als vrijwilliger bij de vluchtelingenopvang in Athene, op meesterlijke wijze de hartverscheurende sprong van een getraumatiseerd echtpaar in het duister. Een sprong vanuit de hel op aarde; van de smeulende puinresten van de door genocide getroffen Syrische stad Aleppo naar het veilige Groot-Brittannië. Een sprong in de spreekwoordelijke afgrond in feite vol verlies, maar ook vol liefde, veerkracht en hoop. Afra is blind en volledig afhankelijk, maar dan ook volledig afhankelijk in alles, van haar man, de imker Nuri. Beiden dragen een onverteerbaar groot verdriet met zich mee. Hun enige zoontje Sami is omgekomen bij één van de vele bombardementen met drones in het voorheen zo trotse Aleppo, het economische hart van weleer van Syrië. Natuurlijk zijn de omstandigheden niet met elkaar te vergelijken, natuurlijk niet, maar toch. Het is de onverbrekelijke trouw aan elkaar, de levensovertuiging.

Ik voel de hartslag van Nuri. Ik voel hem op elke bladzijde. Ik voel de warme hand van Afra die langs het gezicht van Nuri strijkt. Het is de afhankelijkheid, de volledige overgave van Afra aan Nuri, het vertrouwen in hem, de berusting dat slechts verder leven nog kan met vertrouwen in de partner, en dat alles ongewis blijft. Zelden stond ik in mijn bibliotheek voor de rij boeken die ik schreef over het, sámen met Ellen, sámen met haar, omgaan met haar ziekte die onvermijdelijk zou lijden tot haar dood. Met ‘De bijenhouder van Aleppo’ in de ene hand streel ik met de andere hand de titels van mijn boeken over mijn laatste tien jaar met Ellen en druk ik een kus op ‘Dankjewel voor je liefde’ welke de zieke Ellen tegen mij haast bedremmeld uitsprak. En met welke woorden de op de vlucht uit Syrië aan de hand meegevoerde blinde Afra haar man Nuri eveneens de facto decoreerde. Nuri brak en kreeg tegelijkertijd een stroomstoot aan nieuwe energie. Zoals dat ook voor mij gold bij dat ‘Dankjewel’ van Ellen, en ik wist dat ik over elke toren zou kunnen blijven springen. Voor haar, ja voor haar, al was het de Dom in Utrecht.

Vluchten, de verhalen erover benemen je de adem. Dat was al zo in 1989 als reporter voor Het Parool in Zanka aan het Ballatonmeer in Hongarije waar vluchtelingen uit het op zijn laatste benen lopende DDR verzameld waren. Het had iets sinisters. Maar naar het heden. Ik ken een vrouw die jaren geleden uit vrees voor de Taliban in boerka met twee hummeltjes aan de hand Afghanistan ontvluchtte en die via allerlei omwegen en slingerwegen en op millimeters langs ravijnen in Oezbekistan en Tadjikistan dwars door het zomerse bloedhete Rusland moest met voor alle drie één flesje lauw water. De kinderen kregen ieder een flesje. Het derde werd bewaard voor later, voor de twee peuters, een meisje en een jongentje. Moeder bewaarde haar flesje water voor de kinderen. Had deze vrouw het verdiend om tenslotte in de val te lopen en op te botsen tegen een VVD-hek aan de randen van de Europese Unie?! We hebben het in Buitenhof een doorgewinterde VVD’er overduidelijk horen zeggen. Is het leven van die vrouw en haar kinderen niet even waardevol als het leven van die neoliberaal wiens gladde praatjes door correspondente Step Vaessen gelukkig werden doorgeprikt met argumenten en onderbouwing van die argumenten resulterend in conclusies over de tentenkampen in Griekenland van een ooggetuige? Ik ken een Afghaanse, een arts, die op haar vlucht werd gesnapt en werd teruggebracht naar waar ze vandaan kwam. Kon ze weer gaan sparen voor een mensensmokkelaar en kon ze het allemaal opnieuw proberen. Ze kwam uiteindelijk uitgeput, berooid en op blote voeten aan de poort van Ter Apel. Had ze vooraf op een hek van de EU moeten stuiten, zoals de VVD’er ijspegelig bij Buitenhof uit misselijk makend electoraal belang zat te oreren? Als de rollen nu eens omgedraaid waren?

Zoals ook zijn dooddoener van opvang in de eigen regio? Zie die regio thans na een paar aardbevingen en hoe de Syriërs zich uit die nieuwe ellende moeten zien te redden. Op een God hoeven we niet te vertrouwen, dat zijn sprookjes, ouderwetse drugs voor domme wezens, we zullen het zelf moeten doen. Niet ‘ze’ maar ‘zij en wij’. Humanitair kan het er niet erger. De duvel schijt altijd waar niks is. Wat wordt er zondag door de dominee vanaf de kansel geroepen? Hopelijk dit: “Onverbeterlijk naïeve gelovigen ga terug naar huis, u verdoet uw tijd hier in de kerk.” Ik geef les in de Nederlandse taal aan iemand van wie de tante bij een oversteek te water ging zonder te kunnen zwemmen. Het moést, commandeerde de smokkelaar. Haar eigen kinderen spartelden zich naar de overkant met een volgende tussenstop in de vluchtpoging. Maar hun moeder verdronk. Voor de ogen van haar kinderen. Welk recht hebben wij als lidstaten van de EU om een hek of een betonnen muur om ons territorium te plaatsen? Daar komen alle mensenrechtenorganisaties terecht tegen in het geweer. Het verhaal Mais, de peuter van drie die op de vlucht uit Koerdisch Syrië haar ouders verloor, en gelukkig in haar broekzak een briefje had met naam en adres van haar opa en oma op de Veluwe, ze werd er als het ware door Post.nl middenin de nacht als een levend pakketje afgeleverd. Drie jaar nog maar en alleen naar Nederland. Kippenvel. Dát zijn de verhalen die het woord hek een misdadige connotatie geven. Een menswaardig bestaan in vrijheid behoort eenieder toe te komen, niet alleen onszelf. Kunnen we het vluchtelingenvraagstuk niet aan dan zetten we nog maar een tandje bij. Elke gemeente in Nederland een behoorlijk aandeel in de opvang, een groot aandeel zelfs, en wel meteen, zonder verder gezever, op straffe van flinke sancties. Desnoods gijzeling van een compleet gemeentebestuur. We zijn mede schuldig aan bijvoorbeeld de beelden die Thomas Erdbrink deze weken vanuit Afghanistan laat zien in de bloedstollende serie ‘Onze man bij de Taliban’. We liepen braaf en lafhartig achter Biden aan. We gaven Afghanistan terug aan bandieten die we daarvoor bestreden. We zijn medeplichtig aan wat vrouwen en meisjes in Afghanistan nu wordt aangedaan.

Het is maar een heel dun laagje dat wij beschaving noemen.

De zwaar getraumatiseerde imker van Aleppo, hij ziet meeuwen voor gevechtsvliegtuigen aan, duikt ook buiten Syrië voor bombardementen weg die er niet zijn, heeft nog maar één doel voor ogen: zijn neef en zakenpartner Mustafa terugvinden die Groot-Brittannië wist te bereiken en die daar weer is begonnen met het houden van bijen. Want waar bijen zijn, zijn bloemen. En waar bloemen zijn, is nieuw leven. En waar nieuw leven is, is hoop. En hoop vergroot de weerstand. De Britse krant The Guardian vergeleek het boek ‘De bijenhouder van Aleppo’ met ‘De vliegeraar’ over de Hazara in Afghanistan en met ‘De tatoeëerder van Auschwitz’. Dit boek verdient het in lovende woorden te zijn ontvangen. Ook zo’n juweeltje al is dit in dit verband een ongelukkig gekozen woord. The Guardian recenseerde het boek van Lefteri als een vurig pleidooi voor medemenselijkheid dat mogelijk zelfs de lezer inspireert. Medemenselijkheid met de zwaarst getroffenen in deze wereld. Niet weten of je over een kwartier nog leeft, laat staan over een uur, volledig overgeleverd zijn aan…, aan wat eigenlijk?, een tocht naar de vrijheid, een leven zonder angst en tralies, die op de meest indringende wijze door Christy Lefteri in ‘De bijenhouder van Aleppo’ over het voetlicht wordt gebracht. In de duisternis vat Nuri moed. ‘Deze roman opent je de ogen’, recenseert Heather Morris, auteur van ‘De tatoeëerder van Auschwitz’. Inderdaad: bewustwording, en deze voortreffelijke roman zou eigenlijk op het nachtkastje moeten liggen van elke VVD’er en eenieder nog rechtser van die partij. Je kunt je ogen wel sluiten, je kunt wel over muren en hekken beginnen, maar mensen die niets meer te verliezen hebben, die zich in de apocalyps Aleppo bevinden met vele duizenden en nog eens duizenden doden op het wegdek en de trottoirs in de straten, lijken in ontbinding die er blijven liggen vanwege de sluipschutters, die overlevenden van de hel lopen met de wanhoop in hun ogen als het moet dwars door het beton van een muur of dwars door prikkeldraad om aan gene zijde in het Beloofde Land desnoods dood te bloeden.

‘De smokkelaar wuifde ons naderbij en we schuifelden naar de vloedlijn. Eén voor één klommen we met zwemvest in het deinende rubber bootje. Het jongetje Mohammed, dat alleen de vluchtpoging ondernam, waar waren zijn ouders?, kroop dicht tegen me aan. Hij zei dat we misschien wel dood gingen, ik beaamde dat. Afra had nog altijd geen woord gezegd, geen lettergreep was over haar lippen gerold, maar ik voelde haar angst. Haar ziel was nu even donker als de hemel, even rusteloos als de zee. De smokkelaar beval ons de telefoons en zaklantaarns uit te doen. De buitenboordmotor werd gestart, het rubber kreunde op de golven. Het valt mee, hoorde ik een kind zeggen. Er klonk triomf in het stemmetje van het kleine meisje. “Ssst!”, siste haar moeder. Een man begon een koranvers te reciteren. Ik stak een hand in het water en hield hem daar. Ik voelde het ruisen van de zee, ik voelde levenskracht, en ook de toenemende kou naarmate we verder van de kust verwijderd raakten. Mijn andere hand legde ik op de arm van Afra, maar zij reageerde niet. Het jongetje Mohammed, zeven nog maar, begon te klappertanden. Hij mompelde dat we nog steeds niet in het water waren gevallen. Mohammed klaagde over natte voeten, ikzelf ook. Ik staarde de donkerte in. Was dit wat Afra elke dag zag, de afwezigheid van contouren en vormen? Het meisje begon te huilen. Sttt!, commandeerde haar moeder. Plots was het een moment volslagen donker. De snijdende kou voelden we al niet eens meer. Ineens was Mohammed weg. Ik speurde het wateroppervlak af, de zwarte golven, zo ver mijn oog reikte, en toen, zonder erbij na te denken, sprong ik erin. Ik zwom rond, deed mijn zaklantaarn aan, schreeuwde om Mohammed. Ik bleef onder water zolang ik kon. Toen ik geen zuurstof meer in mijn longen had, toen de dood aan me begon te trekken, worstelde ik me naar de oppervlakte. En in een vlaag zag ik dat een man Mohammed vasthield en in het bootje hees. We naderden de Griekse kust. Ik hoorde mijn naam roepen. En weer, en weer, en steeds maar weer mijn naam. Ik zag sterren boven me en Afra’s gezicht. “Oom Nuri, oom Nuri, een schip, er komt een schip aan.” Mijn zwemvest was langzaam leeggelopen, maar ik trapte met mijn benen om mijn hoofd boven water te houden. In de verte naderde een helder licht en ik huilde diep van binnen met een blik op Afra.’

‘De bijenhouder van Aleppo’ is prachtig geschreven, meeslepend, een pageturner. Geen chronologie maar flashbacks. De opzet van de bundel is schitterend gekozen. Indringende dialogen en observaties. Uiteengereten families in de tentenkampen. Drugshandel in de kampen op Lesbos waar het naar urine ruikt en naar stinkende ontreddering, verontmenselijking, en de prostitutie welig tiert. Nog een stap verder: orgaanhandel. De verleiding is groot veel van de inhoud te verklappen, ik doe het niet. Maar toch nog dit: Nuri vraagt Afra of ze mee gaat een wandelingetje maken naar het stand in Zuid-Engeland. Ze reageert niet. Dat verlies van communicatie, het breekt hem telkenmale. Dan maar alleen. Hij ziet de attracties verderop op de pier. Hij beseft dat de muziek hier op de boulevard vierentwintig uur per dag klinkt. “Pardon”, hoor ik iemand achter me zeggen. Ik draai me om en zie een vrouw in een strandstoel fronsen. Haar huid is zo bruin dat het lijkt alsof ze op de zandvlaktes van Syrië heeft liggen bakken. “Zou u zo vriendelijk willen zijn niet in mijn licht te gaan staan? Dank u wel!” Ze bedankt me nog vóór ik een stap heb verzet.’

Het is maar een heel dun laagje dat wij beschaving noemen.