Het journalistieke is een reddende laag onder je leven. Daardoor overleef je altijd. Acteur en theatermaker Paul Haenen kan daar wel eens groot gelijk in hebben. Hij schreef zich door een moeilijke periode in zijn leven. Zijn dagboeken zijn uitgegeven. Schrijven, ervaar ikzelf, is als zalf met geneeskracht. Ook al blijft het litteken zichtbaar. Maar schrijven verzacht wel enigszins de pijn. Zoals de pijn om mijn muze Ellen. Met wie ik zo dolgraag andere pensioenjaren had doorgebracht. Gelukkig verstaan we de kunst de emoties in woorden uit te drukken. En ze bovendien van beelden te voorzien. Dat alles ook maakt het boek over de jubeljaren van Parool Sport, dat deze week uitkwam, zo ontzettend boeiend. ‘Uit de kleedkamer van Parool Sport; Een exclusief kijkje achter de schermen’, een bijbel zowat, verhaalt over Andere Tijden Sport, Andere Tijden Krant, Liefde voor het Vak, en doet je terugverlangen naar jaren die mij mijn ondergebit kostten vanwege het vele tandenknarsen in mijn slaap.
Met recht de tanden op elkaar voor een mooie carrière, Maar had ik ze ook in mijn slaap maar op elkaar gelaten. In de auto naar de krant voor mijn sportverhalen stopte ik bij elke benzinepomp. Om een nóg betere zin in mijn verfomfaaide blocnote te pennen. Schrijven deed ik in mijn beginperiode met een blikken doosje Wilde Havana’s binnen handbereik. Naast de oude Remmington. En met bij mijn stoelpoten de proppen kopijpapier met mislukte zinnen en doodlopende alinea’s. Nog maar weer eens opnieuw beginnen. Er moest bloed door je verhaal stromen. Je verhaal moest mals zijn. Als een medium gebakken biefstuk. Boter gaar. Ja, die sigaren. Schrijven deed ik ook met mijn longen. Of beter: ten koste van mijn longen. Al bleef schade uit, voor zover ik nog steeds kan overzien. Het was een harde leerschool en met de verhalen daarover trok ik jaren later volle collegezalen op de Erasmus en bij de Academie voor Journalistiek. Ineens had ik het gevoel te kunnen schrijven, het kunstje onder de knie te hebben. Het was op een doordeweekse avond en ik kwam terug van SC Amersfoort dat bankroet was verklaard. Het schreef ineens zo lekker weg.
Harde leerschool maar achteraf bezien honingzoet. ‘Uit de kleedkamer van Parool-Sport’ kan voor de redactionele ijzervreters uit de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw als een menukaart worden beschouwd voor een volgende reünie, en vervolgens misschien nog één, waarbij we niet op een rollator of looprekje meer of minder kijken. Zolang de mond nog beweegt en de oogopslag nog redelijk oké lijkt… Zelf heb ik geprobeerd het in het boek over de Gouden Jaren van Parool Sport niet mooier te maken dan het was. Het was al mooi genoeg. Eigenlijk had ik mijn grootste flater uit de vijf jaar bij Parool Sport moeten opbiechten. Waarom niet gedaan? Verdrongen waarschijnlijk in de loop der verdere jaren. Die flater? Het wereldkampioenschap honkbal voor het eerst op Europese bodem, in Italië. In de badplaats Rimini, heerlijk toeven daar, behalve toen de stad ’s nachts een keer onder water liep en de stoom uitviel, verschalkte Nederland zijn opponent Nicaragua. Klein duimpje won van een reus. Een ronkend artikel van mijn hand. Historisch en wereldprestatie en meer van dat geblaat. Oranje stijgt boven zichzelf uit, dat gelul. Geen besef, en weer staat het schaamrood op mijn kaken en krijg ik het warm als onder de zonnebank, geen benul dat in Nicaragua zojuist een burgeroorlog was uitgebroken. We noteren 1978. De sandinisten. Vernoemd naar de guerrillaleider Augusto Césor Sandino. Daniel Ortega, de nieuwe leider. Managua dat brandde als een fakkel. Tanks en doden.
De honkballers van Nicaragua waren er natuurlijk totaal niet bij met hun hoofd. Die waren met hun gedachten heel ergens anders. Dat bleek ook wel in het perscentrum waar ze zich verdrongen rond de telefooncellen. En zelfs toen ging er nog geen lampje bij me branden. Mijn grootste miskleun ooit. Ik heb het niet bewust verzwegen op de bij toebedeelde pagina’s van ‘Uit de kleedkamer van Parool Sport’. Wat het wel is geweest, het blijft me een raadsel. Misschien wel omdat ik voor het boek de honkbalanekdotes wilde beperken en ik vond dat het wel voldoende was Piet van der Wilk van Sparta aan te halen die me eens in Diemen met een honkbalknuppel achterna zat vanwege een iets te kritische noot in een verslag van een week eerder. Het frappante is dat ik juist die middag in Diemen een familielid mee had om hem te laten zien hoe leuk het werk van sportverslaggever wel niet was. Hij zag met eigen ogen dat schrijven over honkbal grote risico’s inhield en dat je god op je blote knieën mocht danken als je weer heelhuids thuiskwam.
Afgaande op ‘Uit de kleedkamer van Parool Sport’ moeten enkele ‘Paroolridders’ uit de jaren ’60 maar reuze blij zijn dat ze al een hele poos dood zijn. Henri Knap bijvoorbeeld. En ook Rien Bal. Een overhaast vertrek kan nog wel eens tot gevolg hebben dat er heel veel later nog rare dingen uit je bureauladen te voorschijn komen. Bij Knap bijvoorbeeld. Hield er een dubbele moraal op na, als we Gerrit Overdijkink mogen geloven, en we geloven Gerrit, we geloven onze godfather op zijn woord. En ja en dan ‘rien bal’, mijn bovenbuurman begin jaren ’80 in de flat Niagara in Amstelveen. Hij ging later op het Amsterdamse stadhuis werken. Kreeg bij zijn pensioen waarschijnlijk van de gemeente een vishengel mee. Daar zat hij beneden aan de waterkant mee en maar hopen dat hij geen vis van het haakje hoefde te prutsen. Toen dat een keer wel zo was riep hij klaaglijk zijn vrouw weg van hun balkon op zes hoog, of hoeveel wat ’t. Lees voor ‘rien bal’ de verhalen van Theo Gerritse. Theo (opmaker toen met potlood en gummetje, veel gummetje) die ik eens midden in de nacht, na een dienst bij Het Parool, tijdens een lift van de Wibautstraat naar zijn huis in Amstelveen, uit mijn Honda dreigde te flikkeren. Omdat ik dat wekelijkse Amsterdamse gezuig van hem richting de ‘provincialen’, ook deze Utrechter rekende hij daaronder, spuugzat was. Maar ja, Theo had toentertijd alleen nog maar een fiets en dan is alles ver weg van Mokum, ook Utrecht. Ik meende het, ik had hem langs de kant van de snelweg gedropt met het telkens weer kiezen van een mikpunt. Amsterdammers namen niet-Amsterdammers de maat. Nee, Theo zou inbinden. ‘En rij nou maar door, ik verlang naar mijn bed, jullie deden weer veel te lang over die artikeltjes van jullie‘, schamperde de blanke pit.
Later, tijdens weer eens zo’n lift van Theo naar zijn huis bij die voetbalvelden in Amstelveen, heette die club daar niet NFC?, vroeg hij me plotseling onderweg te stoppen. Daar ergens wat toen nog het Tulpziekenhuis heette. ‘Ben jij van plan je hele leven over sport te blijven schrijven?’ Daar had ik nog niet eerder over nagedacht. Ik deed meer dan over graspollen schrijven. Ik was van de voetbalfaillissementen. FC Wageningen en SC Amersfoort. Ik vergeet er misschien nog één. Bij SC Amersfoort wachtte onze plaatselijke drogist Marco Cabo al een hele poos op zijn poen. Keepte Nico van Zoghel er toen niet? Theo zakte onderuit in de Honda Civic. Ik deed ook de commissie Sport van de gemeenteraad van Amsterdam. De dagen van burgemeester Ed van Thijn. En ik liep voor een verhaal mee met de hooligans van ADO Den Haag. Die werden aangevoerd door een kleerkast, een boom van een kerel, die in het dagelijks leven de bodycard van de politicus Hans Janmaat was. Ik dartelde zo gezegd niet achter de bal aan, maar voor de bal uit. ‘Ik wil dat je de nieuwe politieverslaggever wordt, je bent lekker lastig, of noemen ze dat in jouw kringen kritisch?, kom naar de stadsredactie, daar zit ik nu ook.’ ‘En als ik nou eens nee zeg’. ‘Dat zeg je niet, start die motor van je auto maar weer.’ Die nacht aan de kant van de weg met Theo Gerritse vergeet ik mijn leven niet meer. Ik kan hem citeren alsof het gisteren gebeurde. Maar het was in 1983, veertig jaar geleden, niet veel eerder dan de ontvoering van de biermagnaat Heineken. Zonder anderen tekort te willen doen: de bijdragen van Overdijkink en Gerritse zijn echt schitterende kleedkamerverhalen. De Volewijckers tegen SC Drenthe, kom er maar eens op, Het Parool versloeg in die dagen àlles.
Het Parool verslaat àlles! Even heeft die tekst als reclame op de Amsterdamse trams gestaan. Maar omdat het edele Parool ook wel eens iets miste aan nieuws en er veel de draak werd gestoken met die journalistieke masturbatie werden de trams weer bliksemsnel overgespoten. Andere Tijden Sport. Andere Tijden Krant. Met nog telex, fax en steno. Rammen op een oude schrijfmachine van Remmington. Kopijpapier. Koppenbriefjes. Buizenpost. De oude kettingroker Ten Have kopijloper bij de ingang van de redactie. Buizenpost ja. Die zoog vaak slechter dan een gepensioneerde prostituee met bronchitis. Verhalen van de overkant in de Wibautstraat waaiden over. Henk Wehberg hield meer van alcohol dan van haast. Hij was weer eens te laat met het inleveren van zijn verhaal. Kreeg op zijn falie van zijn chef. En het excuus van Wehberg: hij had een prachtig stuk geschreven, over een profvoetballer van Den Haag die ook als jehova de deuren langs ging, maar zijn hond had er zijn tanden in gezet, in dat sfeerverhaal, en opgevreten. Iedereen wist beter. In het boek van Parool Sport bleef Henk Wehberg niet onvermeld. Zoals ook Theo Koomen. Zoals zoveel anderen. Wie wordt eigenlijk niet genoemd? Dan ben je er slecht aan toe. Ontroering bij de necrologie over Rob van den Dobbelsteen. Hij kanker in coronatijd en zijn Truus dement in een gebarricadeerd verpleeghuis, Truus die al zover heen was toen dat ze van de doodstrijd van haar jeugdliefde en maatje geen flauw idee had. Beiden konden ooit de hele wereld aan. Fietsten in Frankrijk naar de top van de hoogste bergen. Dierbare herinneringen aan eindredacteur Henk de Groot. Hij was al gehandicapt, kwam door een losliggende stoeptegel ten val, we liepen toen samen weg van de krant naar de begrafenis van een collega die bij het skiën was verongelukt. Rampzalige dag. Een ongeluk komt nooit alleen, zeggen ze wel eens.
Met Henk naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in die zijstraat van de Wibautstraat waar tram 3 doorheen gaat. Hij belandde thuis op bed, met zijn moeder bij hem thuis in de Arubastraat bij het Surinameplein in Amsterdam als mantelzorger. Nooit meer de oude die Henk, en hij was al invalide. Van hem, die een vriend was, kregen Ellen en ik eens een vrieskast cadeau. Die reikte tot aan het plafond. Daar kon ons in mootjes gehakte lam uit Drenthe in. Dat lamsvlees in pakketjes moesten we al gauw weggooien. Utrecht en omgeving getroffen door een geruchtmakende stroomstoring van bijna een vol etmaal. Henk de Groot ja, Amerika-kenner, veelvraat afgaande op zijn boekenkasten, alweer een paar jaar dood. Het journalistieke blijkt inderdaad een reddende laag onder je leven. Voor mij althans zeker wel. Het was als balsem voor de ziel met Ellen zo dubbel ziek. En dat is het nog steeds. Schrijven als gevoelsuiting. Voelen met je pen. De basis ervoor werd bij Parool Sport gelegd. Niet zozeer bij het Nieuw Utrechts Dagblad dat op mijn eerste werkdag te horen kreeg dat het ophield te bestaan. Dat kan niet aan mij hebben gelegen. Je brengt niet in één dag een krant om zeep. In Utrecht had het NUD het allang verloren van het UN waar ik veel later mijn vetste jaren zou beleven.
Nog altijd geldt het journalistieke als een reddende laag. Vatte vanmiddag het plan op de 80plusser Gerrit Overdijkink eens te bezoeken in Maarssen-Dorp. Vlakbij immers, steenworp. Hij had me na de dood van Ellen al eens uitgenodigd en afgelopen week trof ik hem weer bij de reünie van Parool Sport. Kreeg toen niet de kans een paar woorden met hem te wisselen. Hij vertelde, zijn vrouw Martha vertelde vanmiddag in het vredige Maarssen-Dorp, beiden naar de negentig, en ik vertelde. Ze zijn gezegend. Ze hebben elkaar nog. Ze wonen nog steeds in hun mooie huis nabij de Vecht. Ik vertelde ze over het omgaan met het verlies van Ellen, een wond met een pleister erop. De wond gaat nooit over. Geregeld begint die wond te bloeden. Zo maar ineens. Maar dan hoor je over de afloop van Rob van den Dobbelsteen en zijn Truus. Je leest het ook in het boek over Parool Sport. Je hoort dat Rob Fleur aan alle kanten door een ongeluk in de kreukels lag en ook nog eens zijn zoon verloor. Het leven verkocht Fleur een rot schop. Zo liepen er meer deuken en krassen op. Tim Overdiek verloor op jonge leeftijd zijn vrouw en bleef met twee kleine kinderen achter. Tranen van Liefde. Het leven levert menigeen een gemene streek.
En ondertussen was het tussen alle diepzinnigheden lachen geblazen in Baarn tijdens de reünie en werd er teruggekeken op platina jaren. Geen gouden jaren maar platina jaren. Schrijven is als balsem. Als zalf met geneeskracht. Dat was niet zo toen ik 25 was en het avontuur mijn leven beheerste. Maar nu wel. Meer melancholie. En dat maakt de betekenis van schrijven daarom misschien ook wel extra groot. ‘Uit de kleedkamer van Parool Sport’ is veel meer dan de titel suggereert. Het boek is het leven. Mannen en vrouwen op leeftijd blijken hun gezamenlijke geschiedenis nog niet vergeten te zijn. Het boek is blij en dankbaar zijn voor verschrikkelijk mooie jaren van stress en presteren, onder tijdsdruk vaak, in de journalistiek en daar de juiste waarde aan toekennen. Liefst meteen. Maar vooral achteraf. Het boek is bovendien relativeren. Beseffen dat je de dag moet plukken. De één mag langer plukken dan de ander. Dat dan weer wel.


De overpeinzing. Het was een mooie tijd, eerst voor een habbekrats medewerker honkbal en ijshockey bij het zieltogende Nieuw Utrechts Dagblad. Daar ook kopijloper, postbezorger en koffiezetter. Echt begonnen, met de nadruk op die é, bij Parool Sport. Daarna als politieverslaggever twee ontvoeringen waarvan het nieuws de hele wereld overging. Wie kende ze niet, Heineken en Heijn. Beiden aan het hoofd van een bedrijf met miljardenwinst. De val van de Berlijnse Muur. Er live getuige van. En daarna Praag en zo verder naar Roemenië met de executie van een ongeletterde eredoctor in veelvoud in de literatuur. Mevrouw Ceausescu kortom. En laten we haar dierbare echtgenoot niet vergeten, de schurk. Wat was nou eigenlijk het hoogtepunt in mijn carrière? De buitenlandredactie van het Utrechts Nieuwsblad? Of toch universitair docent op de postdoctorale opleiding journalistiek van de Erasmus bij Henri Beunders? Het mentorschap in Paramaribo van de hoofdredactie en de redactie van de Surinaamse krant De Ware Tijd? Het fijne van jezelf een vraag stellen is dat je hem niet hoeft te beantwoorden.
****
door Jan van Ewijk
De titel van het boek is ‘Uit de kleedkamer van Parool Sport’. Met als ondertitel ‘Een exclusief kijkje achter de schermen’. Dat klopt, stel ik vast nadat ik het halve boek heb gelezen. Gelet op de doelgroep (oud-redacteuren van Parool Sport) zou de ondertitel wel geschrapt kunnen worden. Alle redacteuren zijn toch wel op de hoogte van het reilen en zeilen in die kleedkamer? Ik schrijf dit op omdat ik een interview in Het Parool met Cees van Nieuwenhuizen en Henk van der Sluis heb gelezen over het boek. Beiden vermeldden dat ‘als er een uitgever geïnteresseerd is er wel te praten valt over een grotere verspreiding’. Ik denk niet dat die interesse groot zal zijn. Ondanks dat ‘de opbrengst dan naar het goede doel zou gaan’. Want, ‘de verslaggevers willen er niets aan verdienen’.
Niettemin heb ik het boek (althans tot halverwege) met interesse gelezen. Er staan leuke anekdotes in. Het verhaal van Mark van den Heuvel over het EK Voetbal in 1996 vond ik geinig, Het aanspreken in Engeland van volstrekt onbekenden met ‘My love’ gebeurt er vaak . Vaak door mannen, maar ook door vrouwen. Zonder enige bijbedoeling. Ook jouw weergave, Johan, van je sollicitatiegesprek met Sandberg is een parel. Vreemd dat hij jou -toen als redacteur van het NUD- in het geheel niet kende. Of, hij zou dat ook hebben geveinsd?
Wat jij in je bijdrage (‘Niet zonder kleerscheuren – II’) over journalistiek schrijft is feitelijk niet geheel nieuw voor mij. Daar kennen we elkaar te goed voor. Ik heb – toen je de brui wilde geven aan het schrijven van blogs – al tegen je gezegd dat je dat niet moest doen. Niet alleen omdat ik jouw posts op het internet waardeer (en velen met mij), maar zeker ook -of nog meer- omdat jij niet zonder formuleren op papier kunt. Ik kies bewust het woord ‘formuleren’. Want voordat je wat aan het papier toevertrouwt moet je erover nadenken. Schrijven houdt een mens scherp. Lezen ook. Zoals jij -refererend aan Paul Haenen- schreef: “Daardoor overleef je altijd … Ik merk het dagelijks in de situatie met de vrouw van mijn leven”.
Misschien heeft een van de chefs sport nog geschreven hoe freelancers zoals ik werden aangetrokken. Ik denk dat Parool Sport in die dagen toch voor B-sporten zoals honkbal freelancers had aangetrokken. Een Houtkamp, of het nu Nol of Andy is, zou als verslaggever bij Het Parool van toen hebben gefaald. En dan heb ik het nog niet eens over achtergrondverhalen.
Blijf schrijven Johan!
****
Daar zou je wel eens groot gelijk in kunnen hebben, Jan. Ook ik denk niet dat de interesse voor ruimere verspreiding via de boekhandel groot zal blijken. Het zijn vlot geschreven verhalen, vermakelijk dikwijls ook. Maar voor grotere verspreiding had wellicht voor een andere opzet gekozen moeten worden. (JC).
****
Per saldo vind ik dat de titel van het boek de lading niet dekt. Het boek is aanzienlijk minder Parool Sport dan de titel ‘Uit de kleedkamer’ doet verwachten. Mooi opgeschreven verhalen, heus dat, maar toch. Jan van Ewijk.