Over elkaar heen buitelende herinneringen aan dertig jaar geleden

Het is 9 november 2019. Dertig jaar geleden viel de Berlijnse Muur. Dertig jaar geleden alweer! Was erbij. Kon de Muur aanraken. En deed dat dan ook. Ik stond daar toen middenin Berlijn, als krantenverslaggever met potlood en papier. Rende op vrijdag rond middernacht naar mijn hotel om weer wat extra alinea’s voor mijn artikel van de volgende dag door te bellen. En vloog daarna weer razendsnel terug naar de mensenmassa en de plekken waar het allemaal gebeurde. Een nacht waarvan niets mocht worden gemist. Waren er toen maar mobieltjes geweest. We kenden ze nog niet. Pas jaren later zagen Ellen en ik ze voor het eerst bij een concert van George Benson (‘Give Me The Night’) op Sicilië. Maar Berlijn in 1989! Zag op nauwelijks tien meter afstand met sloophamers de eerste ruwe openingen verschijnen in de betonnen scheidingswand tussen twee totaal verschillende en van elkaar vervreemde werelden. Met takelwagens werden brokken weggerukt uit het intens gehate symbool van de politieke tweespalt tussen Oost en West. De Potzdamer Platz als centrum van een historische gebeurtenis zonder weerga. Elke nieuwe doorgang bracht de Oost- en Westduitsers in de vrieskou van 9 november 1989 en in de dagen erna een stap dichter tot elkaar. En het klopt: wie dit schouwspel van heel dichtbij meemaakte, die zal het allemaal nooit meer vergeten. Die zal het nooit meer kunnen én willen loslaten! Het staat op het netvlies geëtst. Voor eeuwig. De burgemeesters Momper (West-Berlijn) en Krack (Oost-Berlijn) die elkaar met tranen in hun ogen de hand schudden. De vrijdagnacht van 9 november 1989 ging het nog bijna mis bij de Brandenburger Tor en Unter den Linden. De Muur werd door uitgelaten jongelui beklommen. De Vopo’s van de DDR werden door het publiek met bierflessen bekogeld en uitgejouwd en het ontregelde regiem van Erich Honecker greep naar tanks en de brandspuit. Het waterkanon werd ingezet. De menigte werd van de 1 meter tachtig brede Muur afgespoten. Tanks stonden paraat. Het bewind zocht zijn toevlucht tot intimidatie. Maar de sjofel geklede en opgewonden horde burgers van de DDR liet zich niet meer intimideren. Ze wilden eruit, DRAUS!, weg uit hun isoleercel. Er was geen houden meer aan. De geest was uit de fles. Dit was een uitspuwing van spanning, opwinding en grenzeloze haat tegen de dictatuur. Eigenlijk had niemand de regie. En het waterkanon al helemaal niet. Ergens verderop in Berlijn hoopte het partijkader het veertig jarig bestaan van de failliete boeren- en arbeidersstaat te vieren met economische winstcijfers die uit de dikke duim waren gezogen. Miscommunicatie op alle fronten kenmerkte het weekend dat in de DDR ook op een bloedige burgeroorlog had kunnen uitlopen. Maar gelukkig was daar nog de onvolprezen Gorbatsjov. Ben begonnen aan ‘1974’ van Auke Kok. Ik vond een exemplaar zwaar afgeprijsd in de boekhandel. Het WK in Duitsland van 1974 met Johan Cruijff. En van de tweede plaats in de finale tegen het gastland in München. De misgreep naar het verdiende wereldgoud welke heel Nederland traumatisch bij de psychiater bracht. De Bondsrepubliek en de DDR speelden eerder in het toernooi van 1974 tegen elkaar. De professionele en overbetaalde Wessies van die aardige bondscoach, meer een gezinshoofd, Helmut Schön waren torenhoog favoriet. Maar de onderdanige Ossies wonnen. Met 1-0 door een goal van Sparwasser. Net als Cruijff speelde hij onder nummer 14. Het kan geen toeval zijn. Schitterende passages bij Auke Kok uit het dagboek dat Franz Beckenbauer in die dagen bijhield. Elke keer als spits Gerd Müller in aanraking kwam met de Oostduitse verdediger Konrad Weise werd hem op ernstige en bedeesde toon gevraagd: ‘Heb ik je pijn gedaan?’ Onderweg naar een dribbel kregen de Westduitse spelers van hun tegenstander de vraag om na afloop van het WK aan een gemeenschappelijk kennis de groeten over te brengen. Samen zaten ze op de grond in het uitverkochte stadion van Hamburg: Gerd Müler en Siegmar Wätzlich van de DDR. Ze waren met elkaar in botsing gekomen. Bezorgd legde Wätzlich zijn hand op het dijbeen van Müller, terwijl Müller het haar van Wätzlich streelde. Na afloop ruilden de Wessies en de Ossies shirtjes. Dat werd achter gesloten deuren in de kleedkamer gedaan. Want de Ossies waren doodsbang voor represailles van de partijfunctionarissen van de DDR op de tribune. Kostelijk leesvoer. Meer dan dat trouwens. De DDR. De staatspartij SED. De verklikkers van de Stasi. Toen, in de zomer van 1974, zou het nog vijftien jaar duren alvorens het IJzeren Gordijn in Europa verdween. Auke Kok beschrijft de zorgvuldig door de staat geselecteerde supporters in Hamburg van de DDR. Mannen met keurige kantoorhoofden, eenvoudig gekleed, met kleine papieren vlaggetjes en nette spreekkoren die aan de kleuterschool deden denken. ‘Sieben, acht, neun, zehn – das ist Klasse!’ Je moet er maar opkomen. Ook in november 1989 in Berlijn het beeld van kameraden onder elkaar en van in feite landgenoten. Door de geschiedenis van elkaar gescheiden landgenoten. Als verloren zonen en zusters werden de Ossies in West-Berlijn onthaald. Ik zag mensen uit de DDR op de tast door de westelijke stadshelft lopen op zoek naar straten waar ze veertig jaar geleden voor het laatst bij een tante of oom waren geweest. De Ossies kregen in dat eerste weekend bij de gaten in de Muur bloemen van de Wessies aangereikt en bij de bankgebouwen begroetingsgeld om in West-Berlijn wat boodschappen te kunnen doen. De Ossies vergaapten zich aan de westerse kapitalistische weelde. Toen nog wel. De Wessies vermaakten zich om de Trabanten van de Ossies. Toen nog wel. Die Trabanten stonken geen uur in de wind maar een eeuwigheid. Daar maakten de Wessies zich wel druk om. Een klein beetje druk, hooguit dat. Ze hadden liever dat de Ossies die pastelkleurige pruttelkarretjes thuis lieten. In 1989 werd het nog als aandoenlijk ervaren. Het zou snel anders worden, maar niemand die daar toen aan dacht. Herinneringen aan die twee Ossies die een klein harig dingetje hadden gekocht dat je zou kunnen eten. Een klein harig dingetje? Ze diepten het kleine harige dingetje op uit hun boodschappentas. Het bleek een kiwi te zijn. De Ossies hadden daar nog nooit van gehoord, laat staan dat ze ooit een kiwi gegeten hadden. Uit zuinigheid hadden ze er één bij een fruitstalletje in West-Berlijn gekocht. Voor thuis in Magdeburg. Want ja, je kon nooit weten. Misschien smaakte die kiwi naar niks en dan was je zo’n dure Mark van de Wessies aan de pullenbak kwijt. Herinneringen aan een cellist die bij de Muur Bach ten gehore bracht. Drommen mensen om hem heen. En aan het kinderhandje dat zich vulde met muntstukken zodat de peuter niet langer met haar oma in een lange deprimerende rij voor een bankgebouw hoefde te staan. Was dat niet in de Hermannstrasse? Op maandag belde de krant of ik nog langer in Berlijn wilde blijven. Nee, ik was er vanaf vrijdagavond , ik ging liever naar huis, ik wilde weer naar huis, ik begon Ellen te missen. Dat kwam wel vaker voor. Ik was niet graag lang van huis. Liet Peru eens over aan een ander. Een half jaar later met Ellen terug naar waar geschiedenis geschreven was. Een hotel daar in de buurt van Tiergarten in West-Berlijn. Voor onze rust steeds naar het oosten. Voor de historie ook. We wandelden in Oost-Berlijn door straten waar in de muren van de huizen nog altijd de kogelgaten van de Tweede Wereldoorlog zaten. We stonden stil op de ommuurde plek in een doorsnee straat waar de deportaties van de joden werden herdacht. Een prachtig kunstwerk met ranke gietijzeren beelden vlakbij de synagoge. De tram tingelde voorbij. Een oud model uiteraard. De synagoge die ook herinnerde aan de Kristallnacht. Er was naar het eiland Berlijn toe nog altijd iets dat na 9 november 1989 voor grensbewaking moest doorgaan. De officiële hereniging had nog niet plaatsgevonden. De grenswachten van de DDR controleerden de stroom toeristen soms streng, en soms ook niet. Bij Checkpoint Charlie werd het Ellen bij een controle voorjaar ’90 te gortig toen ze met zoeklicht onder onze auto schenen. Ze begon in haar beste Duits, en dat leek eerlijk gezegd nergens op, een discussie met een grenswacht die haar liet weten ons nog altijd de toegang tot de heilstaat van Walter Ulbricht en daana Erich Honecker te kunnen weigeren. Maar het land van de grenswacht bestond toch niet meer? Dat klopte en klopte ook weer niet. Er moest immers nog een officiële hereniging van de Duitslanden komen. Helmut Kohl was in Bonn nog volop met de Amerikanen en de Sovjets in gesprek. We kochten het ‘misverstand’ af met een ferme handdruk en een roffel op de geüniformeerde Oostduitse schouder. We zouden ons voortaan braaf gedragen. Ook Ellen die nooit zo opstandig was. Wat maakte ze ineens kabaal tegen die puisterige grenswacht die zich onder de bumper van onze auto wurmde? Herinneringen. Wat deden we niet allemaal samen, Ellen en ik. Een paar weken voor de val van de Berlijnse Muur samen voor de krant voorbij het Ruhrgebied op een zondagmiddag waar een vluchtelingenkamp voor Ossies was ingericht die niet naar de DDR wensten terug te keren van vakantie in Hongarije. Was dat niet in Giessen of in Giesen met 1 s? Logeerden we toen niet in Frankfurt? En de Westduitse minister van buitenlandse zaken Genscher die op het ambassadeterrein van de Bondsrepubliek in Praag in de stromende regen duizenden vluchtelingen uit de DDR een hart onder de riem stak vlak voor de sloop van de Muur. Die kletsnatte zaterdag in Praag met die zompige ondergrond van wat ooit ambassadegras was geweest hadden de Oostduitse vluchtelingen de moed opgegeven. Herinneringen. Ze buitelen over elkaar heen. Hoeveel tentenkampen zagen we niet van heel dichtbij in die dagen? En hoe bizar ook veelal. Tenten in de modder. Na de val van de Muur wilde de gemeente Utrecht zijn beste beentje voor zetten. Een buslading burgers uit de DDR werd op een vrijdagmiddag afgeleverd op het Jaarbeursplein. Utrecht meende de Ossies een groot plezier te doen met een middagje winkelen op Hoog Catharijne. Verder commentaar wellicht overbodig. De Ossies begonnen al bijna weer terug te verlangen naar de Muur. Ze begonnen nog bijna de geborgenheid van hun gevangenis in de heilstaat te missen. Voor de krant liepen we met de Ossies mee langs juwelierszaken en peperdure schoen- en kledingwinkels van Utrechts betonnen vesting vol praal en pracht. Herinner me de vrouw uit de toenmaals bijna opgedoekte DDR die bijna smeekte of ze van al het klatergoud terug mocht naar de bus op het Jaarbeursplein. Liever de kogelgaten van thuis dan het onpersoonlijke en kouwelijke marktkapitalisme in Utrecht. Herinneringen. Ze meanderen door het brein. In overvloed herinneringen bij dertig jaar val van de Berlijnse Muur. Het zou allemaal beter worden na 1989. Of dat ook is uitgekomen? Niet echt nee. Nog zo’n herinnering. De Muur was gevallen, de hereniging van de twee Duitslanden in voorbereiding. Leipzig. Voor de krant naar een fabriek op een vrijdagmiddag. Hoe waren de Ossies gewend te werken? Straks moesten ze opgaan in het economische systeem van de Bondsrepubliek. Vanuit het kantoor van de baas van de fabriek zag ik het personeel rond twaalf uur ’s middags vertrekken voor een boterhammetje. Om half drie ’s middags waren de meeste werknemers nog niet terug. Men was niet anders gewend. De fabriekschef haalde zijn schouders op. Wapperde een beetje met zijn armen. Logeerde in de winter van 1989 op 1990 bij een gezin in Leipzig dat voortdurend de ramen openhield. Begon er over de stookkosten. Stookkosten? Die bruinkool? De Ossies hadden nog nooit met stookkosten rekening hoeven houden. Voor de krant ook naar het achterland van Leipzig dat tot de meest vervuilde stukken van Europa mocht worden gerekend. Zag er afschuwelijk mismaakte kippen. Hing er kotsend over een hekje. De DDR deed al helemaal niet aan milieu. Toen ik later in huiselijke kring over die kippen vertelde wilde niemand me geloven. Ik dikte de boel wel eens vaker aan. Het is allemaal dertig jaar of net iets korter geleden. En dat schrijven we op de Dag van de Mantelzorg die ons automatisch terugbrengt bij zoveel belevenissen samen. Zo ontiegelijk veel!

 

20181216_195652_resized

Ze waren er weer, de elfde van de elfde, de lampionkinderen, belust op snoep, de kinderen die op de tuinverlichting afkwamen, en die voor Ellen en verzorgende-van-dienst Esmé over koeien en staarten kwamen zingen. Sint Maarten werd opnieuw gevierd. We vieren alles. De Dag van de Mantelzorg met Afghaanse bladerdeeghapjes, pindasoep en witte wijn. Verwennerij in kleine kring. En natuurlijk ook Sint Maarten. De kerstverlichting aan in de voortuin. Het regende pijpenstelen. Het waaide. Vanaf de kust was hagel in aantocht. ‘Toe’, spoorde de Molukse Liza haar dochtertje aan, ‘nog een liedje voor meneer en mevrouw Carbo.’ En daar ging het meisje weer om vervolgens niet voor een sinaasappel te kiezen maar voor drop en fruitgums van het olijke merk ‘Katja’ dat adverteert met ‘Natuurlijke kleur- en smaakstoffen’ en ‘Lekker sinds 1910’. Leuk, dat jaarlijkse bezoek voor tien minuten van Liza met één of meer kinderen. En dan gaat het natuurlijk zeker óók over honkbalclub UVV waar we allemaal de nodige voetstappen hebben liggen. Dan informeren we bij Liza naar haar schoonmoeder Mien Konings. Dan vertel ik over Henk Konings die al jaren dood was toen Liza in de familie kwam. Henk was een fantastische kerel. Hij runde met Mien een administratiekantoor op het Kanaleneiland in Utrecht en deed voor ons de belastingaangifte. Was dat niet aan de Van Vollenhovenlaan? Assurantietussenpersoon Henk kon je uittekenen in zijn knalrode honkbaljack. Het staat me na bijna vijftig jaar nog altijd helder voor de geest. Als wij bij UVV geen scheidsrechter hadden dan kwam Henk achter zijn borreltje vandaan en deed hij een bodyprotector voor. Als hij een paar foute beslissingen nam dan kreeg Henk van ons op zijn lazer. Want Henk werd geacht partijdig te zijn en ons te allen tijde te matsen. Maar zo zat hij niet in elkaar. UVV stond centraal in ons sociale leven. UVV vormde de draaischijf. UVV was van honkbal, het bloedserieuze honkbal, en van de feestjes. We huurden er soms een geweldige Antilliaanse steelband voor in. Het was de tijd van de visnetten en van pimpelpaars behang. Ook het zingende frêle meisje softbalde intussen bij UVV, zo vertelde Liza.  Het kon niet missen. Geniet momenteel van het boek ‘1974’ van Auke Kok. Hoe bij het Nederlands elftal kadaverdiscipline en volstrekte wanorde destijds onder de barse Peetvader Rinus ‘Corleone’ Michels hand in hand gingen. Niets mocht, maar ook niets was verboden. Een operettekorps leefde zich uit. Het verveelde zich geen moment. En toch ook weer wél. De broers Van de Kerkhof doodden de tijd met Suske & Wiske. Ze hadden een tas vol Suske & Wiskes naar het trainingskamp meegenomen. De tweeling werd weinig serieus genomen. Ook niet door Michels. ‘Gaan jullie maar zwemmen’, placht hij tegen de Brabanders te zeggen. Vlak voor het WK probeerde de chef d’équipe in opdracht van Michels één van de twee Kerkhofs aan de telefoon te krijgen. Want die mocht mee naar Duitsland. De chef d’équipe kon de uitverkorene niet vinden en probeerde het tenslotte via zijn broer. Ook dat lukte niet. Ach, moet Michels geroepen hebben, neem ze eigenlijk maar allebei mee als dat nog op tijd is. Het deed me denken aan coach Jan Kars in het jubileumboek van onze honkbalclub UVV. De broers Leysner, we hadden er twee. Ruben was steengoed, Vincent een stuk minder. Twee Leysners voor de prijs van één, merkte Kars droogjes op. Ze ogen begonnen te glimmen. De internationals van Michels, die meer aan leden van een woeste rockband deden denken met hun haarslierten en lange bakkebaarden, rookten als ketters en namen na het eten ’s avonds de flessen drank onder hun arm mee naar hun kamer. Eenieder had zijn eigen bedtijd. Dat begrip kon ruim worden geïnterpreteerd. De spelers van de gestampte pot hadden hun eigen codetaal om in gezelschap van ongewenste buitenstaanders en de staf aan elkaar door te geven of er wodka bij de cola moest en hoeveel. Ook de Duitse beveiliging verkeerde geregeld in beschonken toestand. Zo ook het hotelpersoneel. De rol van de kamermeisjes werd een veelzijdige. Duitse journalisten die onder valse voorwendselen tot het hotel van Oranje waren doorgedrongen, keken hun ogen uit.  De veiligheidsbeambten moesten op de spelers passen, maar herhaaldelijk waren ze er een paar kwijt. Dan waren de internationals even de hond uitlaten, zoals ze dat noemden. Om ongezien voorbij de slagboom het hotelterrein af te komen dook een speler bij een fotograaf in de kofferbak van diens auto. Hadden ze de kans gekregen dan hadden de Duitse internationals zich nog tijdens het WK tot Nederlander laten naturaliseren. Nergens ging het zo vrolijk toe als bij het Nederlands elftal. Geen enkel team speelde ook zo vrolijk als Oranje. Assistent-bondscoach Cor van der Hart werd in Hiltrup bij Münster vroegtijdig naar huis gestuurd omdat hij in een dronken bui met flessen champagne gegooid zou hebben. En dat nog wel richting de hoteleigenaar en zijn vrouw. Van der Hart kon zich dat later niet meer herinneren. Wie de meeslepende auteur Auke Kok volgt komt tot de conclusie  dat de rol van generaal Rinus Michels altijd zwaar overschat is geweest. Het was vooral een pose. Op beslissende momenten was hij de draad kwijt. Hij camoufleerde dat door voor sfinx te spelen. De Ajacieden wisten dat. In de rust van een Europa Cupfinale lag Nico Rijnders voor dood op de massagetafel. Iedereen verwachtte dat de vaste twaalfde man en subtop Ruud Suurendonk zijn trainingspak moest uittrekken voor de tweede helft. Maar Michels deed niets. Als verdoofd was hij. Hij sprak graag in termen van oorlog, maar met hem zouden we de Tweede Wereldoorlog verloren hebben. Hij was verre van een voetballende Churchill.  Of Montgomery. In Duitsland vernielde hij vooral de stilist Piet Keizer. Weet nu nog altijd redelijk goed waar alle duels van Cruijff c.s. werden bekeken. In UVV-verband natuurlijk. Als ik me goed herinner dan had Henk Konings samen met nog een stel luitjes van UVV kaartjes voor Dortmund of Gelsenkirchen. Als Oranje speelde dan voltrok zich een ware uittocht uit Nederland. Die Oranje-gekte is toen begonnen. Op de dag van de finale moest er eerst gehonkbald worden voor de competitie. Die zondag naar het Rooswijk van tv-commentator Theo Reitsma ergens diep in de IJmond. In de achtertuin van Velsen-Noord en vlakbij de vuiligheid uitbrakende, en kortelings met de Duitsers van Hoesch gefuseerde, Hoogovens lag ergens verscholen een honkbalveld. Na afloop in sneltreinvaart naar de tv in Utrecht voor de finale tegen de moffen. Het meest ergerden we ons aan die arrogante Beckenbauer. Gelukkig deden de meeste Duitsers dat tot aan de finale ook. Maar in de finale was Beckenbauer beter dan Cruijff die door mannetjesputter Berti Vogts volledig in de luren werd gelegd. Vogts speelde zijn beste wedstrijd ooit. Twee dagen daarvoor beleefde hij de beste vliegreis van zijn leven. Bij het uitdelen van de maaltijden versierde hij de stewardess. De volgende maandag wij vloekend terug naar Rooswijk. Daar stond een vuilniszak klaar met overhemden, broeken (wijd uitlopende pijpen naar de mode van die tijd), schoenen, horloges, trendy veterkettingen voor om de hals en pols, en zo meer die we in alle haast die rare zondag waren vergeten. Nou ja vergeten…. Sommigen waren alleen in hun onderbroek in de auto gestapt. Niemand nam een douche. Elke seconde telde immers. We moesten op tijd zijn voor het eerste fluitsignaal van de Engelse slager Jack Taylor die in München nog bijna de cornervlaggen was vergeten. Elke seconde telde dus. Behalve voor werper Peter Terstall. Onze playing-coach moest niets van voetbal hebben en liet tijdens de finale van 1974 zijn hond uit langs de Linge bij Deil. Dat deed Suurbier in het trainingskamp ook maar dan anders. Terstall genoot van de rust op straat. Wij tikten ons voorhoofd aan. Bijna een halve eeuw geleden alweer! Ach ja, Peter Terstall: 25 jaar dood, als het niet langer is. Misschien wel één van de meest gewaardeerde personen uit de UVV-episode. Na de spontane Molukse Liza en haar jongste dochter ging vrij snel opnieuw de bel. En weer gezang in de huiskamer. En weer een graai in de zak van ‘Katja’ met ‘Lekker sinds 1910’. 

Het sprookje van Ledeacker

Een heel bijzondere ervaring, het bruisende Afghaans-Bosnisch huwelijksfeest op de druilerige en bij tijd van wijle waterkoude zaterdagavond van 2 november in Ledeacker. Ledeacker? Ik las het eind september toch goed op de uitnodiging?! Nooit eerder van gehoord, van Ledeacker. Het was niet de naam van het partycentrum. Dat heette immers Nabat. Maar wat in godsnaam was Ledeacker dan wel, en hoe kwam je daar? Ledeacker bleek bij raadpleging een plaatsje, eerder een onbeduidend buurtschap, van wellicht een kleine verzameling vrijstaande huizen, aan de aarde toegeworpen als strooigoed. En met vermoedelijk een stamcafé met vaantjes en bierpullen aan een rekje. Met van die hoge barkrukken ook waar je als klein manneke op moet klauteren en onderwijl vervaarlijk naar voren schiet. Tandartsen verdienen goudgeld aan die wiebel barkrukken.
Ledeacker moest ergens naast Sint Anthonis liggen, leerde internet. In het westelijke gedeelte van Brabant? Daar zocht ik het aanvankelijk, naar Roosendaal toe en Bergen op Zoom. Wouwse Plantage en zo. In die koers. Sint Anthonis deed aan wielrenners denken, zo’n merkwaardig dorp waar ze in december ’s nachts voor hun kerststukjes de struiken uit andermans tuin spitten. Maar ik vergiste me deerlijk. Ik was in de war met het ondeugende Sint Willebrord. Daar jatten ze je voortuin bij donker leeg en fietsen ze tot sint-juttemis vol epo rond de kerkklok.
Sint Anthonis – ach natuurlijk, niet van het wielrennen maar van de motorcross! – lag ook helemaal niet in de richting van Frans Bauer en Fijnaart en dat potsierlijke nagebootste Vaticaan in Oudenbosch waar ik ooit nog eens met geluidstechnicus Cees Muit bij de Chinees had gegeten. Ergens om de hoek, in Hoeven?, of Hoven?, gaven we een cursusavond journalistiek aan medewerkers van het bisdom Breda. Ledeacker was naar Tiel toe, naar Nijmegen, langs Malden, en verder nog richting Venlo, met op de borden ook al, voor de schrik, Keulen. Ooit na veel omwegen de tomtom uit ergernis uit het autoraampje geflikkerd. Vóór Keulen op tijd de A73 af bij Boxmeer. Dan de borden Sint Anthonis volgen. Tevoren zorgen dat de tank vol benzine zat. En een jerrycan benzine ter geruststelling als extra in de kofferbak. Ik ging immers de wildernis in op zaterdagavond 2 november.  
Bij Haps kreeg ik het zaterdagavond toch even benauwd. Haps? Bestond dat ook al? Ik kende alleen een Haps op de positie van linksback in het gênant ronddolende Feyenoord. Toch zaterdagavond maar even bij een pompbediende geïnformeerd of het nog ver was naar Ledeacker. Je kon nooit weten.
Ledeacker? Daar had de vriendelijke pompbediende nog nooit van gehoord. Nog nooit van gehoord? Nee meneer, dat ken ik niet. Transpiratie en het tegenovergestelde van obstipatie. Heeft U daar een date? Want ik had bij het pompstation inmiddels ook een bloemetje uit een emmer met water gevist. Stond met bloemen in mijn nieuwe lange camel overjas en daaronder mijn eigen trouwpak uit 1987. Een date? Welnee pompbediende, een bruiloft! De pompbediende leek daaraan te twijfelen. Hij dacht niet dat Ledeacker bestond. Wel Lede-akker. Zó diende dat brave gehucht namelijk te worden uitgesproken. ‘U bent er al voorbij meneer.’ Ook dat nog. Maar nu wist ik wel zeker dat Ledeacker überhaupt bestond. De weg er naartoe ging door de middle of nowhere. De ruitenwissers maakten overuren en ploegden zich naar een vroegtijdige vervanging. Ter plaatse moest in mijn arm geknepen om te beseffen dat het écht waar was wat er zich voor mijn ogen afspeelde. Het was op die vier vierkante meter Lede-akker drukker dan in Amsterdam op het Leidsche Plein. Midden op straat in Lede-akker een verkeersregelaar in een lichtgevend roodoranje hesje. En verderop nog één. Op de hoek een touringcar van de bekende vervoersorganisatie Pouw. Auto’s die net als ik een parkeerplaatsje hoopten te vinden. In neonletters Nabat. Buiten bij de ingang op het grind het kleumende jonge echtpaar Erna en Abdullah. De twee mochten nog niet naar binnen en moesten nog even geduld opbrengen. Het leek me fatsoenlijk om dan zelf ook maar even te wachten. Maar waarop? Een verkoudheid?  
En toen was het dan zover. Het bruidspaar als een werkelijk sprookjesachtige verschijning in het maanlicht stapte naar binnen en ik er achteraan. De gang door en langs de hagelwitte toiletdeuren en de garderobe met uitpuilende kapstokken. Was als de dood dat ik op de sleep van de trouwjurk zou gaan staan. Zou net iets voor mij zijn geweest. Toen de grote zaal in met wel zeker driehonderd genodigden. Ineens schreed het jonge paar door een haag van vuurwerkfonteinen. Dit was werkelijk een fantastisch schouwspel. Dit was groots. Spektakel. Er klonk applaus, een staande ovatie, er werd gezongen. Het jonge paar naar de dansvloer. Het jonge echtpaar óp de dansvloer. Bedacht nog net op tijd dat ik zelf de pas moest inhouden. Anders had ik als dorpspastoor ook in het vuurwerk gelopen met mijn nieuwe camel overjas, daaronder mijn eigen trouwpak uit 1987 en de bloemen waarvan de pompbediende vermoedde dat die voor een date waren.
Het was een zware week geweest om voor Ellen een mondhygiëniste te regelen binnen een termijn van drie maanden. De mantelzorger als een brok gewapend beton. Je moet alles bevechten in de gezondheidszorg. Eerst drie maanden wachten en daarna met anderhalve dag terecht kunnen. Waar een mantelzorgoffensief gelijk een precisiebombardement al niet goed voor bleek. Weer het bewijs dat een mantelzorger zich niet met een kluitje in het riet moet laten sturen. Een doorverwijzing van de mondhygiëniste voor het trekken bij Ellen van een afgebrokkelde kies leverde vervolgens eerst bij het UMC en daarna bij het Antonius het voorgeprogrammeerde antwoord op van een wachttijd van negen weken, en vermoedelijk nog veel langer. Het leek de Galecopperbrug wel met die Bijzondere Tandheelkunde. Ellen moest nog maar even doorbijten met die afgebrokkelde kies. De receptionistes in beide ziekenhuizen begrepen niet dat ze eigenlijk automatisch voor de mantelzorger een bed reserveerden op de hartbewaking. Een wachttijd van drie maanden, hoezo gek? Daar hadden de receptionistes nooit eerder iemand over horen klagen. Welnee, natuurlijk niet, Nederlanders klagen niet, iedereen slikt en stikt. Iedereen bijt op een afgebrokkelde kies en zo nodig op een houtje. Dacht er ook over naar het Malieveld te gaan om daar de graszoden om te woelen zoals half Nederland. Gelukkig bood de VU aan de Zuidas in Amsterdam uitkomst. Een vlotte afspraak. Met een week. Het kon dus wel, een afspraak. Op de afdeling van prof. dr. Maria Rodrigues. Niet de eerste de beste deze Colombiaanse tovenares. Een zware week achter ons en een zware week in het verschiet dus. En tussen het fonteinvuurwerk en die driehonderd Afghanen en Bosniërs en wat Nederlanders gingen ineens alle spanningen en vermoeidheid op de loop. Alle stress verdween als sneeuw voor de zon. Hoe snel kan dàt gaan! Het wonder van Ledeacker.
Op de dansvloer ontdekte ik de moeder van de bruidegom, verzorggende Diana, in trance op uitheemse muziek. Met opgestoken haar en in een zalmkleurige lange jurk alsof ze zo was weggelopen van het filmfestival van Cannes. Dit was even anders dan Ellen onder de douche zetten. Schitterend! Daar waren haar zusters en haar moeder. Zwager Dirk. Haar broer ook, rechter in Afghanistan, taxichauffeur in Hamburg. Haar moeder zoende me en ik zoende haar terug. Of was de volgorde andersom? ‘Ellen’, klonk het. Deze grand lady nog niet eerder ontmoet, maar het gevoel haar al jaren te kennen. En eigenlijk was dat ook zo. Allemaal mensen die geregeld aan Diana vroegen hoe het met HAAR Ellen ging. Een tante zei door alle verhalen van Diana van Ellen te houden ook al kende ze alleen maar die verhalen. Familie uit Canada, Duitsland, Tunesië, overal vandaan. En Enschede, als we dat ook even gemakshalve tot het buitenland mogen rekenen. Ik sprak het ene moment Engels, het andere moment Duits, en even later een klein mondje Frans. En vervolgens Tukkers, de voertaal van de mevrouw die mij naar mijn bordje eten begeleidde. Bordje? Prachtig plateau. Ik werd ook aan tientallen tantes, ooms, neven en nichten voorgesteld. Leerde dat je in Afghanistan tot een bepaalde stam behoort. Die reikt in belangrijkheid verder dan wat wij gewoonlijk onder familie verstaan.
Dit was met recht een grandioze avond. Eén uit het boekje. Dit voelde als een beloning voor mijn mantelzorg. En dat alles in het weekend dat we tevens vierden (met Bossche Bollen van de PLUS in de aanbieding) dat Ellen alweer drie keer 365 dagen weg was uit het verpleeghuis en fulltime thuis. Met dank aan het bruidspaar. Met dank voor hun invitatie. Thuis was Wil bij Ellen. Kaarsen aan, tv aan, boek bij de hand. En had ik nou goed gezien dat Wil een tijdschriftje bij zich had met de koopjes van de toch al zo spotgoedkope Vomar? Ellen en Wil: beiden aten macaroni. Later op de avond kwam Elly op de koffie af. Zelf even ondergedompeld in een surplus aan genieten in Rede-akker. De stembanden hadden het even zwaar als onderweg de ruitenwissers. Had me er al veel van voorgesteld, maar niet dat het trouwfeest zo’n geweldige ambiance zou opleveren. Om nooit meer te vergeten. De meeste dames in het lang. Zelfs geen enkels zichtbaar. Zijden glans. De mannen strak in het pak.
Hoffelijkheid. Stijl. Trotse mensen en wat voelde ik me vereerd. !!! En de moeder van de bruidegom maar stralen. Eerst de huwelijksvoltrekking op Slot Zeist. Ze was er vaak voorbij gekomen, vertelde ze, maar had er nooit naar binnen durven gaan. Slot Zeist imponeerde. Imponeerde niet alleen haar maar iedereen. En nu in de avonduren Lede-akker. Kijk eens, genoot de moeder van de bruidegom uit, kijk eens wat er na onze gedwongen vlucht uit Afghanistan van mijn jongen in Nederland terecht is gekomen! De gunfactor met uitroeptekens. 
Op een gegeven moment door een Afghaanse schone meegetroond naar het buffet. Nooit eerder zoiets dergelijks gezien. Ik doel (mevrouw mocht er ook zijn) voor alle duidelijkheid op het buffet. En ik kom toch beslist niet net uit een ei. Het woord uitgebreid deed de werkelijkheid tekort. Allemaal Afghaanse gerechten onder kroonluchters op mooi met damast gedekte tafels over een totale lengte van wel vijftien meter. Mijn gids bij deze ontdekkingstocht naar al het exotische eten vertelde me dat ze uit Enschede kwam en tolk van beroep was. Op een gegeven moment durfde ik het aan om naar haar leeftijd te vragen. Dat paste in ons gesprek, anders zou ik dat zeker niet hebben gewaagd. ‘Nou, raad eens?!’
356_DSA8572_resized
Och Jezus! Raden? Zo risicovol mevrouw! Dertig, zei ik om haar te plezieren, en in elk geval zelf geen flater te slaan. Ze riep onmiddellijk haar man erbij en vroeg me om die dertig jaar nog eens te herhalen. Ik kon niet meer stuk bij dit goedlachse Afghaanse echtpaar. De dertigjarige ging met mij alle schalen en kommen langs om te adviseren wat ik het beste kon nemen. We spraken over zoveel oprechte Afghaanse uitbundigheid. ‘En achter die uitbundigheid gaan diepmenselijke verhalen schuil, hoorde ik haar zeggen. Ik knikte. Allemaal dezelfde verhalen en ook eenieder het specifiek zijne of het hare. Ik moest denken aan die vrachtwagen in Engeland met die dode Chinezen in de vriesruimte. De tolk uit Enschede raadde mijn gedachten aan die verstekelingen. Ik probeerde me een voorstelling te maken van de bange wanhopige sprong in het onbekende. Ik kreeg steeds meer bewondering voor de mensen om mij heen.
En ik had al zoveel bewondering. Een avond die liters energie gaf gelijk de bluesmiddag van een maand eerder bij Trudy in Houten in het kader van ‘Gluren bij de Buren’. Dat was het wonder van Houten. Nu dus het wonder van Lede-akker. Op gezette tijden moet een mantelzorger alle soesa van thuis even achter zich laten. 
Na twee uur trouwfeest in omgekeerde richting weer de duisternis in. Herfst. Geen echte regen maar je werd er toch zeiknat van. Een groet naar de roodoranje hesjes. Pouw stond er nog met zijn touringcar. Lede-akker uit. Met de complimenten voor de ruitenwissers. Door Sint Anthonis. Aan mijn linkerhand een stil dorpscafé. Eén klant aan de tap, zag ik in de gauwigheid. Zo’n hoge barkruk. Op de radio voetbalde PSV zich tegen Sparta naar nieuwe ellende. FC Twente speelde tegen AZ al binnen een paar minuten met een man minder. Twente in het zwart, vertelde de verslaggever. Hoe toepasselijk. Oude bekende Andy Houtkamp versloeg vanuit Mexico een honkbalwedstrijd voor de radio. Dure grap. Bijna in Boxmeer. Daar de A73 weer op. En toen telefoon in de onverwoestbare Skoda. Diana. Waar ik was? Dat wist ze toch? Ik was weer terug naar de thuisbasis. Met in de Skoda radio en verwarming aan. Hoever was ik al weg van Ledeacker? Ook Diana wist niet precies hoe ze die plek moest uitspreken. Ik had het over Boxmeer richting Haps. Wat? Haps! Dat kwam goed uit. Want waar Diana voor belde: ze had eten voor Ellen, voor mee naar thuis, de keuken was een pretpakket aan het samenstellen. Of ik kon omkeren.
****

Lijkt me geweldig zo’n bruiloft. Heb wat gemist, lees ik. Ben je bij Haps nog teruggegaan naar Diana voor het eten? Jan van Ewijk. 

Wat een mooi artikel over het huwelijk van Diana’s zoon. Wat een lieve vrouw is Diana, toch ook op die avond weer aan Ellen denkend! En wat een giga feest. Gaat er bij ons toch wel wat calvinistisch zuiniger aan toe. Tot gauw en lieve groeten voor jullie. Charles.

****

Gelukkig geen terugkeer uit Ledeacker in een leeg en aardedonker huis. Moest denken aan de persoon die ergens dit jaar zei: ‘Ik ben mijn vrouw kwijt, jij hebt haar nog, jij bent beter af.’ Kreeg er zaterdagavond wat meer begrip voor. In de huiselijke warmte wachtte Ellen. Wil deed haar leesbril af, legde haar tijdschrift weg, zette de tv uit en informeerde naar zin in een pinot gris. Verhalen over alle plezier in Ledeacker en het werd in no time middernacht. Wil: ‘Wat moet dat trouwfeest een geweldige belevenis zijn geweest, wat fantastisch, wat geweldig ook voor Diana.’ We hadden het over trots, incasseringsvermogen en doorzetten. Ellen leek mee te luisteren. Het enige geluid was na twaalven ’s nachts uiteindelijk nog slechts het aanzwellende gehuil van de wind door de afvoer van de openhaard. De zondag zou in ledigheid worden doorgebracht. Met het inmiddels vertrouwde beeld van thuis in eigen huis. 

 

20190812_115215_resized

The day after the day before… Deze vroege donderdagochtend 7 november maar meteen met de deur in huis vallen: het is heel goed gegaan met Ellen bij Bijzondere Tandheelkunde van het VU-ziekenhuis in Amsterdam. Er is zonder malheur en enig mankeren een kies getrokken. Die afgebrokkelde links boven, en Ellen gaf geen kik. Verdoving en trekken van de kies: alles bij elkaar twintig minuten. Geen napijn ook. Geen bloeding. Mondspoelwater bleef ongebruikt. Voorafgaande aan Amsterdam goede steun genoten van Elly en Charles, bij terugkeer van Diana. Want het is in de loop der tijd wel een stuk ingewikkelder geworden auto in en auto uit. Een strak scenario gehanteerd. In december wordt er een tweede kies getrokken aan de VU. Van 11 december proberen we onze trouwdag 18 december te maken ’s middags. Zodat Diana als rolstoelbegeleidster en tandartsassistente mee kan. De in alles kouwelijke Zuidas van Amsterdam-Zuid met de Rai naar Buitenveldert toe zal ook haar schrik aanjagen. Zoals ons gisteren weer. Het is er onwerkelijk. Een spookhuis. Aanvalsgolven op je gemoed. Op amper een half uur rijden van huis waan je je er een figurant in een griezelfilm van Alfred Hitchcock. Boulevard Burn-Out. Hoe kun je als VU in hemelsnaam hier je Bijzondere Tandheelkunde huisvesten voor zwaar zieke patiënten ???? We noemen het ook niet langer de Zuidas maar de Stress-as. Een mierenhoop van jachtige mensen in de duurste kleding met attachékoffertjes en tegelijkertijd holle niets ziende ogen. De lege blik. Surrealisme. De wereld van het geld. De wereld van de magnetron en de opwarmmaaltijden. De wereld van voornamelijk de Gezonde Succesvolle Medemens. Iedereen op de Gustav Mahlerlaan en omliggende straten met een telefoon aan zijn oor. Of anders wel turend naar het schermpje in de hand vol buitengewoon belangwekkende mededelingen. Rennen, rennen, rennen. Vliegen, vliegen, vliegen. De ene mens nog belangrijker dan de andere. Misschien wel het afschuwelijkste stukje Nederland. Wat heet! Het meest bizarre stukje Nederland. Een openluchttheater. City Pacemaker. Ons zakencentrum gelijk het zakenimperium van Londen en New York. Alles op en in elkaar gebouwd omdat de grondprijs er torenhoog is. Sky high. Hier heerste de gezelligheid van een tochtige grafkelder. Hier regeerde de munteenheid. Vliegtuigen van en naar Schiphol boven je hoofd. Boven je hoofd ook de trein van en naar station Rai. Een tingelende en jengelende tram. Politie met gillende sirene voor een spoedklus, een uitruk. Honderden fietsers voor je bumper. Oren die spontaan beginnen te suizen. De Stress-as. Het WTC en de VU. En enkele banken. Nergens aan de stoep kunnen parkeren. En dat toch noodzakelijkerwijs heel even doen met een rolstoel en een invalidekaart (die aan de Zuidas niets waard blijkt). Op eigen risico. Een hardvochtige boete van dik driehonderd euro weten te ontlopen. De weliswaar fraaie parkeergarage van de VU, maar zo afschuwelijk smal en compact (grondprijs) met allemaal opgewonden toeterende automobilisten. Want snel, snel, snel. Ontluistering. Haast, haast, haast. Het eigentijdse Nederland. Het stil en diep verlangen naar de provincie. Naar Wim Sonneveld en het tuinpad van grind van mijn vader. Iemand achter een rollator werd de huid vol gescholden. Ze liep in de weg. Een automobilist die de parkeergarage wilde verlaten, draaide niet snel genoeg aan zijn stuur en kreeg een concert aan claxonneren over zich heen. Wijsvingers naar transpirerende voorhoofden. In deze brutale en van de pot gerukte hectiek vormde de behandelkamer van Bijzondere Tandheelkunde gisteren vanaf kwart over één een oase van rust. En van vertrouwen. En de foto boven doet niet vermoeden dat de plek slechts een half uur rijden van de Stress-as verwijderd is. Het gaat goed met Ellen. Vandaag ont-stressen. We proberen bij te komen van twee uurtjes aan de Amsterdamse Zuidas.