Het is 9 november 2019. Dertig jaar geleden viel de Berlijnse Muur. Dertig jaar geleden alweer! Was erbij. Kon de Muur aanraken. En deed dat dan ook. Ik stond daar toen middenin Berlijn, als krantenverslaggever met potlood en papier. Rende op vrijdag rond middernacht naar mijn hotel om weer wat extra alinea’s voor mijn artikel van de volgende dag door te bellen. En vloog daarna weer razendsnel terug naar de mensenmassa en de plekken waar het allemaal gebeurde. Een nacht waarvan niets mocht worden gemist. Waren er toen maar mobieltjes geweest. We kenden ze nog niet. Pas jaren later zagen Ellen en ik ze voor het eerst bij een concert van George Benson (‘Give Me The Night’) op Sicilië. Maar Berlijn in 1989! Zag op nauwelijks tien meter afstand met sloophamers de eerste ruwe openingen verschijnen in de betonnen scheidingswand tussen twee totaal verschillende en van elkaar vervreemde werelden. Met takelwagens werden brokken weggerukt uit het intens gehate symbool van de politieke tweespalt tussen Oost en West. De Potzdamer Platz als centrum van een historische gebeurtenis zonder weerga. Elke nieuwe doorgang bracht de Oost- en Westduitsers in de vrieskou van 9 november 1989 en in de dagen erna een stap dichter tot elkaar. En het klopt: wie dit schouwspel van heel dichtbij meemaakte, die zal het allemaal nooit meer vergeten. Die zal het nooit meer kunnen én willen loslaten! Het staat op het netvlies geëtst. Voor eeuwig. De burgemeesters Momper (West-Berlijn) en Krack (Oost-Berlijn) die elkaar met tranen in hun ogen de hand schudden. De vrijdagnacht van 9 november 1989 ging het nog bijna mis bij de Brandenburger Tor en Unter den Linden. De Muur werd door uitgelaten jongelui beklommen. De Vopo’s van de DDR werden door het publiek met bierflessen bekogeld en uitgejouwd en het ontregelde regiem van Erich Honecker greep naar tanks en de brandspuit. Het waterkanon werd ingezet. De menigte werd van de 1 meter tachtig brede Muur afgespoten. Tanks stonden paraat. Het bewind zocht zijn toevlucht tot intimidatie. Maar de sjofel geklede en opgewonden horde burgers van de DDR liet zich niet meer intimideren. Ze wilden eruit, DRAUS!, weg uit hun isoleercel. Er was geen houden meer aan. De geest was uit de fles. Dit was een uitspuwing van spanning, opwinding en grenzeloze haat tegen de dictatuur. Eigenlijk had niemand de regie. En het waterkanon al helemaal niet. Ergens verderop in Berlijn hoopte het partijkader het veertig jarig bestaan van de failliete boeren- en arbeidersstaat te vieren met economische winstcijfers die uit de dikke duim waren gezogen. Miscommunicatie op alle fronten kenmerkte het weekend dat in de DDR ook op een bloedige burgeroorlog had kunnen uitlopen. Maar gelukkig was daar nog de onvolprezen Gorbatsjov. Ben begonnen aan ‘1974’ van Auke Kok. Ik vond een exemplaar zwaar afgeprijsd in de boekhandel. Het WK in Duitsland van 1974 met Johan Cruijff. En van de tweede plaats in de finale tegen het gastland in München. De misgreep naar het verdiende wereldgoud welke heel Nederland traumatisch bij de psychiater bracht. De Bondsrepubliek en de DDR speelden eerder in het toernooi van 1974 tegen elkaar. De professionele en overbetaalde Wessies van die aardige bondscoach, meer een gezinshoofd, Helmut Schön waren torenhoog favoriet. Maar de onderdanige Ossies wonnen. Met 1-0 door een goal van Sparwasser. Net als Cruijff speelde hij onder nummer 14. Het kan geen toeval zijn. Schitterende passages bij Auke Kok uit het dagboek dat Franz Beckenbauer in die dagen bijhield. Elke keer als spits Gerd Müller in aanraking kwam met de Oostduitse verdediger Konrad Weise werd hem op ernstige en bedeesde toon gevraagd: ‘Heb ik je pijn gedaan?’ Onderweg naar een dribbel kregen de Westduitse spelers van hun tegenstander de vraag om na afloop van het WK aan een gemeenschappelijk kennis de groeten over te brengen. Samen zaten ze op de grond in het uitverkochte stadion van Hamburg: Gerd Müler en Siegmar Wätzlich van de DDR. Ze waren met elkaar in botsing gekomen. Bezorgd legde Wätzlich zijn hand op het dijbeen van Müller, terwijl Müller het haar van Wätzlich streelde. Na afloop ruilden de Wessies en de Ossies shirtjes. Dat werd achter gesloten deuren in de kleedkamer gedaan. Want de Ossies waren doodsbang voor represailles van de partijfunctionarissen van de DDR op de tribune. Kostelijk leesvoer. Meer dan dat trouwens. De DDR. De staatspartij SED. De verklikkers van de Stasi. Toen, in de zomer van 1974, zou het nog vijftien jaar duren alvorens het IJzeren Gordijn in Europa verdween. Auke Kok beschrijft de zorgvuldig door de staat geselecteerde supporters in Hamburg van de DDR. Mannen met keurige kantoorhoofden, eenvoudig gekleed, met kleine papieren vlaggetjes en nette spreekkoren die aan de kleuterschool deden denken. ‘Sieben, acht, neun, zehn – das ist Klasse!’ Je moet er maar opkomen. Ook in november 1989 in Berlijn het beeld van kameraden onder elkaar en van in feite landgenoten. Door de geschiedenis van elkaar gescheiden landgenoten. Als verloren zonen en zusters werden de Ossies in West-Berlijn onthaald. Ik zag mensen uit de DDR op de tast door de westelijke stadshelft lopen op zoek naar straten waar ze veertig jaar geleden voor het laatst bij een tante of oom waren geweest. De Ossies kregen in dat eerste weekend bij de gaten in de Muur bloemen van de Wessies aangereikt en bij de bankgebouwen begroetingsgeld om in West-Berlijn wat boodschappen te kunnen doen. De Ossies vergaapten zich aan de westerse kapitalistische weelde. Toen nog wel. De Wessies vermaakten zich om de Trabanten van de Ossies. Toen nog wel. Die Trabanten stonken geen uur in de wind maar een eeuwigheid. Daar maakten de Wessies zich wel druk om. Een klein beetje druk, hooguit dat. Ze hadden liever dat de Ossies die pastelkleurige pruttelkarretjes thuis lieten. In 1989 werd het nog als aandoenlijk ervaren. Het zou snel anders worden, maar niemand die daar toen aan dacht. Herinneringen aan die twee Ossies die een klein harig dingetje hadden gekocht dat je zou kunnen eten. Een klein harig dingetje? Ze diepten het kleine harige dingetje op uit hun boodschappentas. Het bleek een kiwi te zijn. De Ossies hadden daar nog nooit van gehoord, laat staan dat ze ooit een kiwi gegeten hadden. Uit zuinigheid hadden ze er één bij een fruitstalletje in West-Berlijn gekocht. Voor thuis in Magdeburg. Want ja, je kon nooit weten. Misschien smaakte die kiwi naar niks en dan was je zo’n dure Mark van de Wessies aan de pullenbak kwijt. Herinneringen aan een cellist die bij de Muur Bach ten gehore bracht. Drommen mensen om hem heen. En aan het kinderhandje dat zich vulde met muntstukken zodat de peuter niet langer met haar oma in een lange deprimerende rij voor een bankgebouw hoefde te staan. Was dat niet in de Hermannstrasse? Op maandag belde de krant of ik nog langer in Berlijn wilde blijven. Nee, ik was er vanaf vrijdagavond , ik ging liever naar huis, ik wilde weer naar huis, ik begon Ellen te missen. Dat kwam wel vaker voor. Ik was niet graag lang van huis. Liet Peru eens over aan een ander. Een half jaar later met Ellen terug naar waar geschiedenis geschreven was. Een hotel daar in de buurt van Tiergarten in West-Berlijn. Voor onze rust steeds naar het oosten. Voor de historie ook. We wandelden in Oost-Berlijn door straten waar in de muren van de huizen nog altijd de kogelgaten van de Tweede Wereldoorlog zaten. We stonden stil op de ommuurde plek in een doorsnee straat waar de deportaties van de joden werden herdacht. Een prachtig kunstwerk met ranke gietijzeren beelden vlakbij de synagoge. De tram tingelde voorbij. Een oud model uiteraard. De synagoge die ook herinnerde aan de Kristallnacht. Er was naar het eiland Berlijn toe nog altijd iets dat na 9 november 1989 voor grensbewaking moest doorgaan. De officiële hereniging had nog niet plaatsgevonden. De grenswachten van de DDR controleerden de stroom toeristen soms streng, en soms ook niet. Bij Checkpoint Charlie werd het Ellen bij een controle voorjaar ’90 te gortig toen ze met zoeklicht onder onze auto schenen. Ze begon in haar beste Duits, en dat leek eerlijk gezegd nergens op, een discussie met een grenswacht die haar liet weten ons nog altijd de toegang tot de heilstaat van Walter Ulbricht en daana Erich Honecker te kunnen weigeren. Maar het land van de grenswacht bestond toch niet meer? Dat klopte en klopte ook weer niet. Er moest immers nog een officiële hereniging van de Duitslanden komen. Helmut Kohl was in Bonn nog volop met de Amerikanen en de Sovjets in gesprek. We kochten het ‘misverstand’ af met een ferme handdruk en een roffel op de geüniformeerde Oostduitse schouder. We zouden ons voortaan braaf gedragen. Ook Ellen die nooit zo opstandig was. Wat maakte ze ineens kabaal tegen die puisterige grenswacht die zich onder de bumper van onze auto wurmde? Herinneringen. Wat deden we niet allemaal samen, Ellen en ik. Een paar weken voor de val van de Berlijnse Muur samen voor de krant voorbij het Ruhrgebied op een zondagmiddag waar een vluchtelingenkamp voor Ossies was ingericht die niet naar de DDR wensten terug te keren van vakantie in Hongarije. Was dat niet in Giessen of in Giesen met 1 s? Logeerden we toen niet in Frankfurt? En de Westduitse minister van buitenlandse zaken Genscher die op het ambassadeterrein van de Bondsrepubliek in Praag in de stromende regen duizenden vluchtelingen uit de DDR een hart onder de riem stak vlak voor de sloop van de Muur. Die kletsnatte zaterdag in Praag met die zompige ondergrond van wat ooit ambassadegras was geweest hadden de Oostduitse vluchtelingen de moed opgegeven. Herinneringen. Ze buitelen over elkaar heen. Hoeveel tentenkampen zagen we niet van heel dichtbij in die dagen? En hoe bizar ook veelal. Tenten in de modder. Na de val van de Muur wilde de gemeente Utrecht zijn beste beentje voor zetten. Een buslading burgers uit de DDR werd op een vrijdagmiddag afgeleverd op het Jaarbeursplein. Utrecht meende de Ossies een groot plezier te doen met een middagje winkelen op Hoog Catharijne. Verder commentaar wellicht overbodig. De Ossies begonnen al bijna weer terug te verlangen naar de Muur. Ze begonnen nog bijna de geborgenheid van hun gevangenis in de heilstaat te missen. Voor de krant liepen we met de Ossies mee langs juwelierszaken en peperdure schoen- en kledingwinkels van Utrechts betonnen vesting vol praal en pracht. Herinner me de vrouw uit de toenmaals bijna opgedoekte DDR die bijna smeekte of ze van al het klatergoud terug mocht naar de bus op het Jaarbeursplein. Liever de kogelgaten van thuis dan het onpersoonlijke en kouwelijke marktkapitalisme in Utrecht. Herinneringen. Ze meanderen door het brein. In overvloed herinneringen bij dertig jaar val van de Berlijnse Muur. Het zou allemaal beter worden na 1989. Of dat ook is uitgekomen? Niet echt nee. Nog zo’n herinnering. De Muur was gevallen, de hereniging van de twee Duitslanden in voorbereiding. Leipzig. Voor de krant naar een fabriek op een vrijdagmiddag. Hoe waren de Ossies gewend te werken? Straks moesten ze opgaan in het economische systeem van de Bondsrepubliek. Vanuit het kantoor van de baas van de fabriek zag ik het personeel rond twaalf uur ’s middags vertrekken voor een boterhammetje. Om half drie ’s middags waren de meeste werknemers nog niet terug. Men was niet anders gewend. De fabriekschef haalde zijn schouders op. Wapperde een beetje met zijn armen. Logeerde in de winter van 1989 op 1990 bij een gezin in Leipzig dat voortdurend de ramen openhield. Begon er over de stookkosten. Stookkosten? Die bruinkool? De Ossies hadden nog nooit met stookkosten rekening hoeven houden. Voor de krant ook naar het achterland van Leipzig dat tot de meest vervuilde stukken van Europa mocht worden gerekend. Zag er afschuwelijk mismaakte kippen. Hing er kotsend over een hekje. De DDR deed al helemaal niet aan milieu. Toen ik later in huiselijke kring over die kippen vertelde wilde niemand me geloven. Ik dikte de boel wel eens vaker aan. Het is allemaal dertig jaar of net iets korter geleden. En dat schrijven we op de Dag van de Mantelzorg die ons automatisch terugbrengt bij zoveel belevenissen samen. Zo ontiegelijk veel!
Ze waren er weer, de elfde van de elfde, de lampionkinderen, belust op snoep, de kinderen die op de tuinverlichting afkwamen, en die voor Ellen en verzorgende-van-dienst Esmé over koeien en staarten kwamen zingen. Sint Maarten werd opnieuw gevierd. We vieren alles. De Dag van de Mantelzorg met Afghaanse bladerdeeghapjes, pindasoep en witte wijn. Verwennerij in kleine kring. En natuurlijk ook Sint Maarten. De kerstverlichting aan in de voortuin. Het regende pijpenstelen. Het waaide. Vanaf de kust was hagel in aantocht. ‘Toe’, spoorde de Molukse Liza haar dochtertje aan, ‘nog een liedje voor meneer en mevrouw Carbo.’ En daar ging het meisje weer om vervolgens niet voor een sinaasappel te kiezen maar voor drop en fruitgums van het olijke merk ‘Katja’ dat adverteert met ‘Natuurlijke kleur- en smaakstoffen’ en ‘Lekker sinds 1910’. Leuk, dat jaarlijkse bezoek voor tien minuten van Liza met één of meer kinderen. En dan gaat het natuurlijk zeker óók over honkbalclub UVV waar we allemaal de nodige voetstappen hebben liggen. Dan informeren we bij Liza naar haar schoonmoeder Mien Konings. Dan vertel ik over Henk Konings die al jaren dood was toen Liza in de familie kwam. Henk was een fantastische kerel. Hij runde met Mien een administratiekantoor op het Kanaleneiland in Utrecht en deed voor ons de belastingaangifte. Was dat niet aan de Van Vollenhovenlaan? Assurantietussenpersoon Henk kon je uittekenen in zijn knalrode honkbaljack. Het staat me na bijna vijftig jaar nog altijd helder voor de geest. Als wij bij UVV geen scheidsrechter hadden dan kwam Henk achter zijn borreltje vandaan en deed hij een bodyprotector voor. Als hij een paar foute beslissingen nam dan kreeg Henk van ons op zijn lazer. Want Henk werd geacht partijdig te zijn en ons te allen tijde te matsen. Maar zo zat hij niet in elkaar. UVV stond centraal in ons sociale leven. UVV vormde de draaischijf. UVV was van honkbal, het bloedserieuze honkbal, en van de feestjes. We huurden er soms een geweldige Antilliaanse steelband voor in. Het was de tijd van de visnetten en van pimpelpaars behang. Ook het zingende frêle meisje softbalde intussen bij UVV, zo vertelde Liza. Het kon niet missen. Geniet momenteel van het boek ‘1974’ van Auke Kok. Hoe bij het Nederlands elftal kadaverdiscipline en volstrekte wanorde destijds onder de barse Peetvader Rinus ‘Corleone’ Michels hand in hand gingen. Niets mocht, maar ook niets was verboden. Een operettekorps leefde zich uit. Het verveelde zich geen moment. En toch ook weer wél. De broers Van de Kerkhof doodden de tijd met Suske & Wiske. Ze hadden een tas vol Suske & Wiskes naar het trainingskamp meegenomen. De tweeling werd weinig serieus genomen. Ook niet door Michels. ‘Gaan jullie maar zwemmen’, placht hij tegen de Brabanders te zeggen. Vlak voor het WK probeerde de chef d’équipe in opdracht van Michels één van de twee Kerkhofs aan de telefoon te krijgen. Want die mocht mee naar Duitsland. De chef d’équipe kon de uitverkorene niet vinden en probeerde het tenslotte via zijn broer. Ook dat lukte niet. Ach, moet Michels geroepen hebben, neem ze eigenlijk maar allebei mee als dat nog op tijd is. Het deed me denken aan coach Jan Kars in het jubileumboek van onze honkbalclub UVV. De broers Leysner, we hadden er twee. Ruben was steengoed, Vincent een stuk minder. Twee Leysners voor de prijs van één, merkte Kars droogjes op. Ze ogen begonnen te glimmen. De internationals van Michels, die meer aan leden van een woeste rockband deden denken met hun haarslierten en lange bakkebaarden, rookten als ketters en namen na het eten ’s avonds de flessen drank onder hun arm mee naar hun kamer. Eenieder had zijn eigen bedtijd. Dat begrip kon ruim worden geïnterpreteerd. De spelers van de gestampte pot hadden hun eigen codetaal om in gezelschap van ongewenste buitenstaanders en de staf aan elkaar door te geven of er wodka bij de cola moest en hoeveel. Ook de Duitse beveiliging verkeerde geregeld in beschonken toestand. Zo ook het hotelpersoneel. De rol van de kamermeisjes werd een veelzijdige. Duitse journalisten die onder valse voorwendselen tot het hotel van Oranje waren doorgedrongen, keken hun ogen uit. De veiligheidsbeambten moesten op de spelers passen, maar herhaaldelijk waren ze er een paar kwijt. Dan waren de internationals even de hond uitlaten, zoals ze dat noemden. Om ongezien voorbij de slagboom het hotelterrein af te komen dook een speler bij een fotograaf in de kofferbak van diens auto. Hadden ze de kans gekregen dan hadden de Duitse internationals zich nog tijdens het WK tot Nederlander laten naturaliseren. Nergens ging het zo vrolijk toe als bij het Nederlands elftal. Geen enkel team speelde ook zo vrolijk als Oranje. Assistent-bondscoach Cor van der Hart werd in Hiltrup bij Münster vroegtijdig naar huis gestuurd omdat hij in een dronken bui met flessen champagne gegooid zou hebben. En dat nog wel richting de hoteleigenaar en zijn vrouw. Van der Hart kon zich dat later niet meer herinneren. Wie de meeslepende auteur Auke Kok volgt komt tot de conclusie dat de rol van generaal Rinus Michels altijd zwaar overschat is geweest. Het was vooral een pose. Op beslissende momenten was hij de draad kwijt. Hij camoufleerde dat door voor sfinx te spelen. De Ajacieden wisten dat. In de rust van een Europa Cupfinale lag Nico Rijnders voor dood op de massagetafel. Iedereen verwachtte dat de vaste twaalfde man en subtop Ruud Suurendonk zijn trainingspak moest uittrekken voor de tweede helft. Maar Michels deed niets. Als verdoofd was hij. Hij sprak graag in termen van oorlog, maar met hem zouden we de Tweede Wereldoorlog verloren hebben. Hij was verre van een voetballende Churchill. Of Montgomery. In Duitsland vernielde hij vooral de stilist Piet Keizer. Weet nu nog altijd redelijk goed waar alle duels van Cruijff c.s. werden bekeken. In UVV-verband natuurlijk. Als ik me goed herinner dan had Henk Konings samen met nog een stel luitjes van UVV kaartjes voor Dortmund of Gelsenkirchen. Als Oranje speelde dan voltrok zich een ware uittocht uit Nederland. Die Oranje-gekte is toen begonnen. Op de dag van de finale moest er eerst gehonkbald worden voor de competitie. Die zondag naar het Rooswijk van tv-commentator Theo Reitsma ergens diep in de IJmond. In de achtertuin van Velsen-Noord en vlakbij de vuiligheid uitbrakende, en kortelings met de Duitsers van Hoesch gefuseerde, Hoogovens lag ergens verscholen een honkbalveld. Na afloop in sneltreinvaart naar de tv in Utrecht voor de finale tegen de moffen. Het meest ergerden we ons aan die arrogante Beckenbauer. Gelukkig deden de meeste Duitsers dat tot aan de finale ook. Maar in de finale was Beckenbauer beter dan Cruijff die door mannetjesputter Berti Vogts volledig in de luren werd gelegd. Vogts speelde zijn beste wedstrijd ooit. Twee dagen daarvoor beleefde hij de beste vliegreis van zijn leven. Bij het uitdelen van de maaltijden versierde hij de stewardess. De volgende maandag wij vloekend terug naar Rooswijk. Daar stond een vuilniszak klaar met overhemden, broeken (wijd uitlopende pijpen naar de mode van die tijd), schoenen, horloges, trendy veterkettingen voor om de hals en pols, en zo meer die we in alle haast die rare zondag waren vergeten. Nou ja vergeten…. Sommigen waren alleen in hun onderbroek in de auto gestapt. Niemand nam een douche. Elke seconde telde immers. We moesten op tijd zijn voor het eerste fluitsignaal van de Engelse slager Jack Taylor die in München nog bijna de cornervlaggen was vergeten. Elke seconde telde dus. Behalve voor werper Peter Terstall. Onze playing-coach moest niets van voetbal hebben en liet tijdens de finale van 1974 zijn hond uit langs de Linge bij Deil. Dat deed Suurbier in het trainingskamp ook maar dan anders. Terstall genoot van de rust op straat. Wij tikten ons voorhoofd aan. Bijna een halve eeuw geleden alweer! Ach ja, Peter Terstall: 25 jaar dood, als het niet langer is. Misschien wel één van de meest gewaardeerde personen uit de UVV-episode. Na de spontane Molukse Liza en haar jongste dochter ging vrij snel opnieuw de bel. En weer gezang in de huiskamer. En weer een graai in de zak van ‘Katja’ met ‘Lekker sinds 1910’.