Soms verlangt een mantelzorger naar een stuk touw of een stevig koord om zich aan op te knopen. Deze maandag was het weer eens zo ver. Heerlijk leek het me om iedereen verder tabee te zeggen. Je kunt geen zieke mensen toevertrouwen aan een zieke cultuur binnen een ziek systeem. Sommige verzorgers kunnen vooral heel goed voor zichzelf zorgen, en verneuken je waar je bijstaat, als je niet uitkijkt. Ze zijn me te uitgekookt. Ze zijn me te gewiekst. Ik ben twee keer crisismanager geweest in mijn journalistieke jaren. Ik leerde er veel van. Ook hoe fout personeel voortdurend probeerde onder je radar weg te duiken. Leuk en aardig in je gezicht, maar geraffineerd tot en met het eigen belang najagend zodra jij je had omgedraaid. Ik plaats eens één verzorgster van ons verpleeghuis op mijn netvlies: zeer talentvol, veel flair, maar olijkheid als camouflagenet, ongedisciplineerd, hetgeen haar ontwikkeling in de drie jaar dat ik haar nu meemaak volkomen heeft gestagneerd. Zou dat in een dossier terecht komen? Ik vrees van niet. Voortdurend word je als mantelzorger teruggeworpen naar ongeloof over onverschilligheid in de professionele taakuitoefening. Werk als bijzaak. Zou het in andere verpleeghuizen anders zijn? Ik vrees van niet. Familie zou veel hogere eisen aan het verpleegpersoneel moeten stellen. Maar als je anders dan ik, en met mij nog een heel legioen, maar één keer per week op bezoek komt, dan heb je niet zoveel te eisen. Dan word je ook weinig gewaar.
We leven in een egoïstische maatschappij. Maar misschien had Margaret Thatcher destijds wel gelijk toen ze zei dat de maatschappij helemaal niet bestaat. En al helemaal niet als wij maatschappij en samenleving als synoniemen beschouwen. Laat ik de bups eens met feiten op een rijtje zetten. Wie geen zin heeft in een weinig opwekkend verhaal over de verpleegzorg raad ik aan nu al meteen te stoppen met lezen. De doorzetters zullen vanzelf mijn slotsom onderschrijven dat een normaal mens af en toe crazy wordt van de lanterfanters en slome duikelaars die helaas ook tot de personele inboedel van een verpleeghuis behoren. Het onze heeft er net even te veel. Misschien moet ik het wel zó zeggen: met name een aantal twintigers is nog niet droog achter de oren en kan niet omgaan met de vrijheid die zij binnen hun werkkaders genieten. Lekker veel keuvelen met elkaar bij een sigaretje. Het is onbegrijpelijk dat in ons verpleeghuis niet de vaste regel geldt dat de totale dagbezetting mee eet met de bewoners, zodat die bij de boterham de persoonsgerichte aandacht krijgen die ze dubbel en dwars nodig hebben, en verdienen. Tot mijn grote ergernis liften veel met name twintigers en dertigers in de verpleegzorg, voor zover ik dat waarneem, mee op de vleugels van de publieke opinie dat bestuurders en directies het altijd in negatieve zin gedaan hebben. Maar de werkvloer kan er ook wat van. Sommigen hebben nauwelijks meer aandacht voor de dementerenden dan een winkelmeisje in de super voor de maïzena en macaroni. De compassie met hun werk wordt mij pas het meest duidelijk als het eigen belang een stap terug moet doen voor de essentie van hun rol in het verpleeghuis. Schrijnende voorbeelden. De verpleeghuizen hebben er mede hun slechte naam aan te wijten.
Het was een augustusmaandag en als te doen gebruikelijk belde ik rond de klok van half elf om te laten weten dat ik Ellen om twaalf uur zou komen ophalen. Op de afgesproken tijd stapte ik haar afdeling op. Ellen zat in haar rolstoel aan een tafel. Mijn gebruikelijk vraag of mijn liefste al een toilettering had ondergaan – ik kies mijn formulering zorgvuldig – of dat dit nog even moest gebeuren. Al raar dat ik dit moest vragen, maar soit. De jongeman die nog niet zolang in onze zorgtoko werkt, antwoordde dat het er nog niet van was gekomen. Dan gaan we nu aan de slag, stelde ik vast. Maar nee, de jongeman was toe aan zijn lunch op het buitenterras van het grand café. Hij oogde ook inderdaad afgepeigerd. Van een voor ieder van ons tamelijk onbekende invalkracht wilde de jongeman weten of zij Ellen eventueel kon helpen en of de flexmedewerkster ooit al eens in haar leven een stalift had bediend. En of ze er de bevoegdheid voor had. Dat bleek allemaal niet het geval. Wat een lapzwans die jongeman. Er begon al iets van ergernis in mij op te borrelen. Ik houd niet zo van dat zorggeneuzel en dus zei ik tegen de oelewapper dat hij zijn middagpauze maar even met vijf minuten moest uitstellen. Daar kon hij de redelijkheid gelukkig van in zien. Was dat niet zo geweest dan had hij gewoon pech gehad, dat voelde hij ook wel. Woede vloeit vaak voort uit stress en die weer wordt dikwijls veroorzaakt door onmacht en onbegrip. Welnu, de stress kwam weer om de hoek kijken bij mij. Twee dagen relaxen op het strand van De Panne hebben zo natuurlijk geen enkele zin.
Toen Ellen vanuit haar rolstoel met de stalift werd opgehesen, of hoe je dat ook noemt, zagen we al dat ze zwaar aan de diarree was. Last van de warmte. Hoe was het nu gegaan als ik me niet had vertoond in het verpleeghuis? Het was maar een simpele vraag aan de jongeman. Hij buiten op het terras, en de oproepkracht die nauwelijks de weg wist in ons verpleeghuis alleen laten opdraaien voor de lunch van de bewoners. Van wie de lieve vrouw zo te zien ook al weinig sjoege had. Kende ze de zorgplannen? Kende ze het onderscheid in de verschillende vormen van dementie op de afdeling? Ellen zou dus onder de diarree aan de lunchtafel hebben gezeten. Want de flexmedewerkster mocht a. de stalift niet bedienen en b. zou ze er in haar eentje helemaal geen tijd voor hebben gehad. Solliciteerde ons verpleeghuis hier naar de zwarte lijst van de Inspectie en Patiëntenfederatie? De vraag stellen was ‘m beantwoorden. Niet iedereen is dagelijks getuige van wat zich in een verpleeghuis aan zaken afspeelt die je verstand te boven gaan, ik nog steeds wel.
Zo maar een augustusmaandag. Met Ellen na de verschoning weer fris en fruitig ging ik nog even de gemeenschappelijke woonkamer in waar de flexmedewerkster inmiddels zich een slag in de rondte liep met messen, vorken en lepels om de hulpbehoevende dementerende parochianen bij hun boterhammetje met glaasje melk van dienst te zijn. Maar wat tochtte het onbedaarlijk? Er was sprake van een valse trek, van een rare en nare ijskoude windcirculatie. De balkondeur stond open. Maar daar kon het niet aan liggen. Recht tegenover die open deur bleek warempel een levensgrote ventilator in de hoogste versnelling te staan blazen. Of de Braziliaanse niet bang was dat alle dierbare bejaarden van onze afdeling bezigwaren aan hun laatste boterhammetje in het leven? Dat begreep ze niet. Of ze niet bang was voor een stuk of wat gevallen van longontsteking? Geen contact. Ze rende nog van stoel naar stoel met een lepel en een vork. Het had iets aandoenlijks. Waar was trouwens de vaste bezetting en waarom moest deze arme flexmevrouw helemaal alleen voor de lunch opdraaien? Ik begon de stekker van de ventilator uit het stopcontact te rukken. Ik stond er met de vuile broek van Ellen in mijn handen. De jongeman had me beloofd voor een vuilniszak te zorgen. Maar de altijd zo voorkomende jongeman was ‘m allang gesmeerd. De losse kracht begon met borden te rommelen. Hoe had de organisatie AxionContinu dit alles aan de buitenwereld willen uitleggen als het was misgegaan? Ik dankte god op mijn blote knieën dat ik Ellen uit deze mensonterende poppenkast kon weghalen. Beter nog: kon bevrijden. En toen met Ellen in de rolstoel naar beneden naar het terras waar niet alleen de jongeman van het zonnetje genoot maar ook twee van zijn collega’s. Drie vaste krachten die er weinig misverstand over lieten bestaan hun eigen maag en longen, want ze roken haast allemaal als gekken, belangrijker te vinden dan de chronisch zieke mensen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Die slachtoffers kunnen het niet zeggen, daarom doe ik het: ik had als leidinggevende in ons verpleeghuis de vaste bezetting onmiddellijk geschorst en ze naderhand wellicht ontslagen. Ons verpleeghuis op zijn smalst. Het was te bizar voor woorden. Waar pappen en nathouden met onvolwassen werknemers al niet toe leidt.
Eigenlijk begon ik me steeds drukker te maken over dit flagrante plichtsverzuim. Want zo zie ik dat. Maar ik ben misschien wel van de oude stempel. Sterker nog, misschien ben ik wel over de datum heen. Maar hoe konden die drie, van wie twee twintigers, met een vakantiegevoel in het zonnetje gaan zitten en een ingehuurde kracht alleen laten opdraaien voor de afdeling en dan nog wel tijdens de lunch die voor veel dementerenden het hoogtepunt van de dag vormt. Het is exemplarisch voor ons verpleeghuis – ook dat te veel van wat fout gaat wordt vergoelijkt. Ons verpleeghuis ontbeert strakke leiding. Het is in het voordeel van de verzorgenden die we eigenlijk een schop onder hun kont zouden moeten geven. Ik vind dat het personeel de maaltijd van de bewoners zó serieus dient te nemen dat niet één vaste kracht de afdeling verlaat , niet één ja, en dat het contractueel zo moet zijn vastgelegd dat met de bewoners gegeten wordt (MET de bewoners). Ik ben er veelvuldig getuige van dat dementerenden nog hooguit glazig naar hun bord en bestek kijken. Zo van: hoe ging dat ook al weer? Dat prentte ik de jongeman en zijn twee collega’s in toen ik deze augustusmaandag voor hun neus stond. Of ze besodemieterd waren om hun vrije weekend nog eens met een dagje te verlengen. Het zogenaamde lamlendige maandaggevoel van even weer bijkomen van alle achterliggende drukte. Hun falen vloeide ook voort uit een zekere domheid, bedacht ik. Met hun vrijheid in gebondenheid grepen ze boven hun macht. Ze konden er niet mee omgaan. Gedrag van meelopers ook. Geen personality. Kuddedieren. Ik bezag Ellen van opzij. Ik realiseerde me haar nog tamelijk bevoorrechte positie. Ik besefte haar eigenlijk in deze atmosfeer van egoïsme geen dag alleen te kunnen laten. Het drong weer eens tot me door dat sommigen van ons verpleeghuis een speeltuin maakten. En ik draaide me om en wist: Jullie hangen. Niet ik maar jullie. Met Ellen liet ik door de directiesecretaresse een notitie maken van wat ik in nog geen drie kwartier had meegemaakt. Ik sprak uitvoerig met de teamleider en het afdelingshoofd en noemde naam en toenaam. Helaas zijn er te veel die slechts belangstelling voor hun werk veinzen. Voor kwalitatieve verpleegzorg is meer nodig dan wat ik om me heen zie. Je kunt geen zieke mensen toevertrouwen aan een zieke cultuur binnen een ziek systeem. In de auto later ontsnapte aan mij een diepe vermoeide zucht. En Ellen: ‘Fijn hoor’. Daar deed ik het voor. We blijven ze onderschatten de mensen bij wie het in de bovenkamer niet helemaal meer klopt. Maar ondertussen!
Postscriptum.
Na het uitkomen van dit blog belde een bevriend echtpaar met de vraag of we ons verpleeghuis maar niet beter konden omdopen in De Bottelanden. Ze wisten nog niet eens dat de lunch van die maandag nog het meest leek op het voederen der dieren van Artis. Want die conclusie mocht ik trekken na te zijn bijgepraat. Het spijt me voor ons verpleeghuis maar ik kan ze niet àltijd sparen. De oproepkracht bied ik welgemeend excuus aan voor wat haar maandag als gast ten deel viel. Ze had beter verdiend, ze was uit het goede hout gesneden, van haar was misbruik gemaakt, ze had beter verdiend, net als de bewoners.