Achter mijn woorden laait de passie

Open brief aan de nieuwe eerstverantwoordelijke in ons verpleeghuis,

 Mevrouw,

 Nu ons verpleeghuis zich met een nieuwe transitie geheel op dementie gaat richten, zou dat voor u een uitgelezen moment kunnen zijn, het holisme stapsgewijs los te laten voor differentiatie in de waaier van de pregnant uiteenlopende vormen van dementie en Alzheimer. Ik wijs u in dit verband op verpleeghuis Lückerheide in Kerkrade waaraan ik deze ‘zomerse herfst’ tweemaal een bezoek bracht. Dat bezoek betrof specifiek de bewonersafdeling voor parkinson en parkinsonismen. Ik heb er veel opgestoken. Jaloers was ik op de aanpak met begeleidende steun van het landelijke kenniscentrum ParkinsonNet en van enkele in de ziekte van Parkinson gespecialiseerde neurologen. Het is prachtig dat welzijnsmedewerkers tal van activiteiten organiseren – moeten ze blijven doen – maar uw core business is toch de medische kant van het verhaal, ofwel het met zoveel mogelijk kennis van zaken betreffende hersenaandoeningen uw bewoners medisch professioneel het maximale aan levenskwaliteit bieden.  

Toen ik u vorige week bij een eerste kennismaking sprak, kon u niet ontkennen dat ons verpleeghuis, overigens buiten uw schuld, behoorlijk wat reputatieschade heeft opgelopen door de onnadenkende wijze waarop de bewoners van de somatiek op een achternamiddag te horen kregen dat ze werden overgeplaatst omdat hun woonadres van dat moment een andere bestemming kreeg: dementiespecialisatie. Overbodig die hele horror die voor een hoop onrust en publiciteit zorgde hier nog eens uit te diepen. De burgemeester kwam er zelfs aan te pas, zo begreep ik uit correspondentie. Uw Raad van Bestuur heeft er hopelijk met pijnlijk schuldbesef van geleerd dat de verpleeghuispopulatie weliswaar ziek en afhankelijk is, maar dat zulks de beleidsbepalers er geenszins van ontslaat respectvol en gelijkwaardig te communiceren.

De zorgbestuurders verklaarden de beoogde veranderingen in ons verpleeghuis met dat dit betere zorg zou opleveren. Daar houd ik de brengers van de Blijde Boodschap graag aan. Mijn vrouw met parkinson en Lewy Body dementie zit verkeerd op haar huidige afdeling en Lückerheide heeft me in die overtuiging gesterkt. Vreselijk jammer dat er voor Kerkrade met zijn differentiatie en aangetoonde specialisatie geen equivalent is bij ons in de buurt. Maar verhuizen naar Limburg is een wel erg rigoureuze stap. Maar als gezegd: ik herinner de beleidsbepalers aan hun belofte dat de veranderingen in ons verpleeghuis de intentie zouden hebben van kwaliteitsverbetering. Ik hoop dat het geen loze pamflettistische kreet voor de Bühne is geweest maar dat daarachter ook werkelijk visie en daadkracht schuilgaat.

 Lückerheide heeft mij veel geleerd als mantelzorger. Een uitvoerig artikel daarover kunt u in oktober tegemoet zien in Parkinson Magazine. Ik pleit op deze plek vurig voor een pilot voor de gevallen van parkinson, maar het kan evengoed een andere doelgroep zijn. Parkinsondementie wijkt evenwel sterk af van andere uitingsvormen binnen het brede scala aan dementie. Getroffenen door parkinson en parkinsonisme lijken vooral opgesloten in hun eigen lichaam dat steeds meer motorische achteruitgang vertoont. Ze zijn over het algemeen allesbehalve ‘weglopers’, ze berusten – het zijn veeleer in zichzelf gekeerde lethargische ondoorgrondelijke piekeraars die zich tegen de goedbedoelde bemoeizucht van anderen uit hun holistische woongroep niet of nauwelijks te weer kunnen stellen. Ik kan u op dat punt voorbeelden geven. Ze krijgen van medebewoners te horen dat ze eigenlijk maar baby’s zijn omdat ze niet meer op eigen kracht kunnen eten. Het raakt ze. Of zoals een ‘collega-mantelzorger’ van mij laatst zei: ‘Kom ik in de woongroep en zie ik mijn weerloze man met gebalde vuisten staan. Ik zou ook nog willen vechten, maar ik ben moe na al die jaren, voor mij resteert het verdriet’.

Er komt bij mijn vrouw nog heel veel binnen, ze reageert goed op prikkels, zo schrijf ik u op grond van mijn dagelijkse ervaringen. Parkinsondementerenden lijken nog veel te beseffen. Het is echter moeilijk daaraan uiting te geven. Niet voor niets zijn er speciaal opgeleide parkinsonverpleegkundigen in Kerkrade werkzaam. Niet voor niets kennen de ziekenhuizen parkinsonneurologen van wie Hoff (Utrecht) en Blom (Nijmegen) wellicht het bekendst zijn. Als u uit uw raam kijkt, kunt u Hoff zien zitten in zijn spreekkamer van het Antonius. Een aparte afdeling voor de gevallen met parkinson zou deze mensen ook uit de sfeer halen of weghouden van het cijferslot. Als Lückerheide kan aantonen met differentiatie goede ervaringen te hebben, en daar zijn ze toe in staat, de statistieken wijzen daarop, waarom dan niet als Utrechts verpleeghuis daar je licht opsteken?

 Ik probeer in elk geval een constructief meedenker met de verpleegzorg te zijn welke ik veel lof toedicht maar die ik evengoed kritiseer als het moet. Achter mijn woorden laait de passie het als mantelzorger zo goed mogelijk te doen. Is de kennis van dementie in heel zijn diversiteit bij uw verpleegkundigen en verzorgers op niveau? Grote twijfels. Enkele dagen voor zijn dood sprak de aan parkinson lijdende bewoner Bart (van huis uit psycholoog) tegen één van uw verzorgers: ‘Ze begrijpen me hier niet’. Het zou zo maar waar kunnen zijn. Toch iets om over na te denken. Ik heb zelf bij ondervinding dat de dementie van mijn vrouw ingrijpend is, zeer ingrijpend zelfs, maar dat die voor ons huwelijksleven nog niet het einde van de wereld betekent. Zeker als je de hedonistische stijl van leven laat varen.

 Lückerheide heeft met zijn woongroepen voor parkinson veel weg van een rusthuis. Op de holistische afdeling van mijn vrouw is die rust ver te zoeken. Er zal binnen ons verpleeghuis überhaupt tussen de middag meer personeel op de afdeling aanwezig moeten zijn om de in hun handelen beperkte bewoners een handje te helpen met de boterham. Dat betreft zeker de gevallen van parkinson met dementie. Eigenlijk lijden ze aan een dubbele ziekte met causaliteit. Parkinson vreet energie en kan gemakkelijk lijden tot gewichtsverlies. Bij mijn vrouw openbaarde zich dat. Ik neem haar thans ook al voor de lunch mee naar huis. Waar ik haar tussen de middag trouwens warm eten geef – en ik verzeker u, de kilo’s zitten er weer aan. Ik verstrek haar ook tussendoortjes. Kopje bouillon en zo. Hadden we het niet over kwaliteit die mede vorm wordt gegeven door aandacht tot in detail voor de bewoners? Daarom ook in Lückerheide niet de gewone rollator die voor de parkinsonpatiënten met hun vertraagde denkvermogen een levensgevaarlijke katapult vormt, maar één met een omgekeerd remsysteem. In Kerkrade meer aandacht ook voor de fysiotherapie, ochtendgymnastiek en kunstzinnige therapie. Bij hooguit twintig minuutjes fysiotherapie per week heeft mijn vrouw geen baat. Lees mijn kritische opbouwende woorden, mevrouw, hopelijk in de juiste context. Besef dat er de afgelopen drie jaar tussen de muren van uw instelling dingen zijn misgegaan waarvan ik mocht veronderstellen dat ze tot de dagelijkse routines behoorden. Mijn rol bij het ziekteproces van mijn echtgenote is een participerende. Ik draai het ziekteproces van mijn muze niet de rug toe.

 Ik wijs u op de recensie van toenmalig bestuursvoorzitter Lex Roseboom na het uitkomen van mijn boek ‘Dankjewel door je liefde, omgaan met parkinson en Lewy Body dementie’ in december 2014. Ik citeer: ‘Niet alleen de managers en beleidsmakers in de zorg, maar ook de toezichthouders moeten zijn verhaal lezen en tot zich nemen. Het boek is ook een stimulans voor ons, door te werken aan de kwaliteit van de zorg’. Met die intentie verscheen ook vorig jaar december ‘Kijkje achter de schemering, kroniek van een mantelzorger’. Met dezelfde bedoelingen deze open brief als onderdeel van een volgend boek over het leven van mijn vrouw en mij binnen de verpleeghuiszorg.

 Ik bewonder de verzorgers van mijn vrouw. Mijn sympathie ligt bij hun. Maar ik vind wel dat verzorging ook moet inhouden, meer (grondiger) kennis van de uitingsvormen van de sterk verschillende dementiegevallen. Bij mijn vrouw is de dementie niet stationair. Die fluctueert. Ik ga een verpleeghuis niet vergelijken met een oppascentrale, maar u weet hoe ik dit bedoel. Schilders kunnen suggereren. Fotografen ook. De ware schrijver daarentegen moet vroeg of laat de dingen bij de naam noemen. En ik ben het met de Belgische diplomaat/ auteur Portocarero eens dat als een schrijver moet kiezen tussen respect en de waarheid, de waarheid moet voorgaan. Maar hopelijk kan de waarheid op een respectvolle wijze geschreven worden, en is me dat ook met deze open brief gelukt. Mijn waarheid is dat het beter moet. Met meer de focus op de finesses. Aan de brief mag trouwens geen andere uitleg worden gegeven dan dat ik door roeien en ruiten ga voor het welzijn van de liefde van mijn leven. Zij mag niets tekort komen. Dat zij nog is zoals ze is heeft ze mede daaraan te danken.

 Met vriendelijke groet, hoogachtend.

 

‘Man kijk toch uit, je vat nog kou’

De NOS schakelde, tussen al het Olympische geweld door, even over naar Sparta in Rotterdam. Een korte vooruitblik op de wedstrijd tegen Ajax die nog lang niet begon, vandaar ook nog voornamelijk lege tribunes. In de nok een eenzame figuur op wie de camera inzoomde. Het bleek de vroegere burgemeester en minister van binnenlandse zaken Bram Peper die onmiddellijk mediageniek breed grijnzend zwaaide toen hij voelde dat hij in beeld was. Naast me ging Ellen even opgewekt zitten terugzwaaien, en ik lag in een deuk. Het werd nog geestiger. Je zag dat Peper daar in de nok van die tochtige tribune zowat uit zijn keurige beige regenjas woei. Hoor ik me daar Ellen (nog steeds zwaaiend) waarschuwen: ‘Man, kijk toch uit, je vat nog kou! ‘Krom lag ik. Zelf had ze ook pret. Heerlijke momenten zijn dat. Meteen opschrijven, vond ik. Overigens wel raar, ik vroeg Ellen wat zij daar nu zelf van vond – iemand van die statuur als eerste op de tribune om een longontsteking op te doen. Of had het hele tafereel de diepere bedoeling van een contactadvertentie? Had de dokter of psycholoog tegen Bram Peper gezegd dat hij bezigwas een kluizenaar te worden en weer onder de mensen moest? Zit niet achter alles een verhaal? Vast wel, Peper moet op ramkoers hebben gelegen, rampetampkoers misschien zelfs wel. Het was in elk geval een memorabel tv-fragmentje. Zat ik met Ellen echt van te genieten. Wat hebben voormalige Rotterdamse burgemeesters die minister van binnenlandse zaken worden toch eigenlijk met bonnetjes, bedacht ik. Weliswaar anders dan bij de warrige Opstelten speelde Het Bonnetje ook een fatale rol bij de politieke tuimeling van dr. Bram naar wie Ellen en ik huiselijk knusjes zaten te kijken aan een tafeltje met toastjes en brandende waxinelichtjes. Ze hadden me trouwens gevraagd voor een wandeltocht door de duinen bij Egmond. Het zou me als ‘afgeleefde mantelzorger’ goed doen, betoogde de wandelclub van alleenstaanden en lotgenoten. Lekker uit mijn sportjack waaien bij wind uit zee, struinen door de duinen, en het hoofd leegpompen. Ik dubde en ik dubde. En ik wist waar het dubben opuit zou draaien. Had niet eens hoeven dubben. Ik ging naar haar, mijn magneet. Daar in Egmond zouden mijn gedachten in het verpleeghuis blijven. Ik zou haar hebben zien zitten en misschien dacht ze onderwijl wel: ‘Waar blijft ie nou?’ Zoals recentelijk toen ik twee mantelzorgsnipperdagen had opgenomen voor aanbruinen in De Panne. Ellen was in het verpleeghuis achtergebleven. ‘Ellen we gaan eten’. ‘Nee ik eet thuis, ik word zo opgehaald’.

In dat verband touwens: ik moet de laatste tijd nog wel eens terugdenken aan een vroegere buurman van ons, aan Andries Koekendorp van de Odenveltlaan 7 in Vleuten. Hij was op latere leeftijd getrouwd en dat duurde maar kort. Zijn vrouw overleed na een hersenbloeding. Voor zijn huwelijk had Koekendorp jarenlang op kamers bij het gezin van Netty Brandt Corstius in Naarden gewoond. Een Brabander van oorsprong, een artsenbezoeker woonachtig op één van de duurste plekken in ’t Gooi – zo’n persoon praat veel en praat bekakt, schenkt zichzelf geregeld nog even bij, wordt vanzelf hypochonder, en loopt dagelijks met een complete farmacie op zak. Hoofdpijn? Koekendorp graaide onmiddellijk in zijn linker broekzak. Een beetje buikloop ook? Zijn rechter kontzak bracht uitkomst. Andries Koekendorp dus, hij is al een aantal jaren niet meer – ‘Koekie’ de kleurrijke getuige van Ellen bij ons huwelijk op 18 december 1987 onder de metershoge kerstboom van Kasteel Haarzuilens. Ik moet vooral aan hem terugdenken omdat hij destijds meerdere dagen in de week in zijn woonkamer of in zijn tuin met de dementerende Netty zat. Die tuin ja – Netty sliep in haar laatste levenscyclus voornamelijk in haar stoel en Andries trof je in korte broek en met ontbloot bovenlijf op handen en voeten neuriënd met een schepje tussen zijn planten. Ik verbaasde me vaak over mijn buurman, ik weet dat nog goed. Hij was een gezelligheidsmens, hij had de gezelligheid misschien zelfs wel uitgevonden, beslist geen kampioen van de dageraad, en wat moest hij toch hele dagen met een vrouw die niks terugzei of voortdurend hetzelfde vroeg. ‘Haar aanwezigheid is al voldoende’, sprak Andries dan gedragen, ‘het is geen enkele opoffering’.

Daarom moet ik tegenwoordig nog wel eens terugdenken aan deze vroegere onbaatzuchtige buurman met zijn hart van goud. Zag ik hem ’s ochtends met zijn tassen naar de winkels lopen om later die dag Netty weer te verwennen. Netty (overleefde nog jong haar echtgenoot en twee van haar vier kinderen) die hij ophaalde in het verpleeghuis in Naarden. Het kan ook Bussum zijn geweest. Voor Andries, de door Baden Powel gedroomde padvinder, en onder invloed van onze Italiaanse vakanties door Ellen vaak aangeduid met Andrissimo Koekendorpio, ze liet de R dan twee keer langdurig rollen en de S sissen als een braadpan – voor deze verduwnaar was de achtertuin zijn alles. Maar die verwaarloosde een beetje zonder mensen om hem heen. Door de aanwezigheid van de dementerende Netty werd Andries vanzelf actief. En dan snoeide hij dat het een lieve lust was, kuste hij zijn petunia’s één voor één, praatte hij tegen zijn violen die hij elk voorjaar samen met Ellen bij een Vleutense tuinder wegsleepte, Andries had al ver voor Jan Siebelink zijn eigen bed violen waarop hij met zijn lieve inborst neerknielde, en dan hoefde Netty alleen maar te zeggen dat het mooi werd. Zaten ze even later op het gazon onder een parasol hand in hand aan de tuintafel met wijn, stokbrood, kaas, worst, kruidenboter, en je kunt het zo gek niet verzinnen. Of de barbecue ging aan. Het waren de momenten dat Andries een tevreden blik over zijn tuin liet dwalen en wij maar in een fractie van een seconde ons gezicht hoefden te laten zien of we moesten er bij komen zitten.

Zijn bestaan was net als het onze nu een ‘canto de ida y vuelta’, niet gepland maar door het lot zo bepaald. De Andries van toen heet nu Charles, nu is hij onze zo gewaardeerde bevriende buurman. Gescheiden. Vriendin. Vriendin voor bezoek aan het theater en de sportschool. Als ik achterom naar ons huis loop, kan ik Charles en Ceciel vaak zien zitten aan een tafel met wijn, kaas, worst, kruidenboter, je kunt het zo gek niet verzinnen. Net als Koekendorp destijds is Charles uiterst gecharmeerd van Ellen, jegens wie hij altijd zeer attent is gebleven ondanks haar ziekte. Want dat laatste, dat verschilt wel van persoon tot persoon, zo ervaren wij. Door sommigen voelen we ons duidelijk afgeschreven. Niet door Charles, zeker niet. Sommige contacten hebben zich zelfs verdiept. Gisteravond liep hij met een gietertje in zijn voortuin en zag hij dat ik op het punt stond Ellen weer voor de nacht terug te brengen naar het verpleeghuis. Hij onmiddellijk naar de auto voor een praatje en vooral een begroeting van Ellen. Die tot twee keer toe met haar hand over zijn wang ging. Je kunt merken, Ellen is op Charles gesteld, zoals vroeger op Andries Koekendorp. Zouden dementerenden trouwens een peilstok hebben voor wie het echt meent en wie minder of niet? Ik denk haast van wel afgaande op vele ervaringen. Er zijn ook personen, enkele van tamelijk dichtbij, die nauwelijks nog tot Ellen doordringen. Charles dus zondagavond bij de auto. Hij kwam zelf net van zijn ex met wie hij altijd een vriendschappelijke contact bleef onderhouden. ‘Drink je net één glaasje wijn meer dan je wilde, maar de gezelligheid hè, ik kies dan voor de gezelligheid, en volgens de dokter kunnen twee glaasjes wijn geen kwaad, ook niet als je daarna nog een halfje doet’. Hoe ons weekend was geweest?

Ik vertelde dat we eigenlijk niks bijzonders hadden gedaan maar dat het evengoed een bijzonder weekend was geweest. We hadden zaterdag boodschappen gedaan en we waren met die boodschappen samen naar huis gereden. Allemaal lekkere hapjes voor bij een glaasje. Ellen had in een luie stoel in de tuin liggen zonnen en dommelen. Van binnen kwam de pianomuziek van Louis van Dijk en Cor Bakker via de cd ‘Windmills of your mind’ de verstilde idylle van onze achtertuin in. Een oase. Ruisende bomen. Licht wapperende roomwitte overgordijnen. Hetgeen me altijd, en ook nu weer, deed terugdenken aan de maand dat wij de beschikking hadden over het huis in Triëst van onze correspondent in Italië. In dat nagebootste Triëst , in die lommerrijke achtertuin van ons, lag Ellen te soezen. En ondertussen was ik in korte broek en met ontbloot bovenlijf tussen mijn planten te vinden geweest. Af en toe had ik mijn maatje gevraagd of het mooi werd en dan vroeg ze om een kus. Ellen was ter kennismaking bij de schoonheidssalon Mooi & Zo getrakteerd op een gezichtsbehandeling van een uur en daar achteraan een ontspanningsmassage van eveneens een uur. We hadden ons te goed gedaan aan de pindasoep en nasi goreng. We waren tussendoor even teruggeweest in het verpleeghuis. Daar een bewoonster ’s middags al in haar pyjama. Verward de weg kwijt. Enkele andere opgehokte bewoonsters die als zombies over de gang dwaalden, al dan niet achter hun rollator. Geen beeld om vrolijk van te worden. Het bezoek aan het verpleeghuis had maar even geduurd. ‘Johan’, kreeg ik er te horen, ‘we zijn helemaal niet aan het bezuinigen op incontinentiemateriaal hoor. Ik weet het nog van mijn moeder die ze in haar eigen plas lieten doorlopen, ik heb ze er toen een enorme uitbrander voor gegeven’. Als je maar op je poot speelt van tijd tot tijd, spookte er door mijn hoofd.

Zowel zaterdag als deze zondag waren Ellen en ik als bijna een vast patroon weer van 11 tot 8 samen. Haar aanwezigheid was me al voldoende, klonk bij onze auto de echo van Andries Koekendorp. ‘Ik snap ‘m’, hoorde ik Charles zeggen. Het gietertje was voor zijn violen geweest. En toen vertelde ik hem van Sparta, van een mannetje in de nok van een tochtige kasteeltribune in beige regenjas die naar de huiskamer begon te zwaaien en Ellen die Bram Peper spontaan vriendelijk teruggroette met dat hij zo hoog te paard in zijn fladderende jas gemakkelijk een kou kon oplopen. Moest Peper voor uitkijken. Als ook ik petunia’s in mijn tuin had gehad, was ik ze op dat moment één voor één gaan kussen.

Toen Andries op een winterse zaterdagnamiddag werd gecremeerd in Bilthoven begon het bij het verlaten van de aula dikke vlokken te sneeuwen. De sparren en dennen kleurden wit. Dat winterse plaatje. Die levende kerstkaart. Ik herinner me dat Ellen zei: Hier heeft Netty voor gezorgd, dit is haar bedankje aan haar vroegere kostganger. Andries die Netty zo verwende en die zonder haar zo moederziel alleen was in zijn grote huis aan de Odenveltlaan in Vleuten.

 

 

 

En weer herdenken we op Bronbeek

Binnenkort op 15 augustus vieren we dat er in de Pacific een einde kwam aan het bestaan van de erbarmelijke en mensonterende jappenkampen uit de Tweede Wereldoorlog. Tien dagen later wordt speciaal teruggedacht aan de grote schare vrouwen en meisjes die met de diep vernederende oorlogsgruwel van destijds in voormalig Nederlands-Indië te maken kregen. Beide dagen gaat hier thuis de vlag weer uit. Zondag 28 augustus de officiële herdenking van de interneringskampen voor vrouwen en meisjes die als te doen gebruikelijk plaatsheeft op het historische landgoed Bronbeek in Arnhem. Ook dan vlaggen we. Mijn onmisbare Ellen, met parkinson en dementie tot mijn hopeloze frustratie tot een verpleeghuis veroordeeld, gaat hopelijk mee. Ze hoort er bij als dochter van twee missionarissen in voormalig Nederlands-Indië en met een vader die na de oorlog mede op grond van zijn levenservaring uitgroeide tot de hoogste baas van het Leger des Heils in Europa. Ellen overleefde het jappenkamp waarnaar ze als baby werd afgevoerd in een vrachtwagen. Ze ontving van het organisatiecomité een officiële uitnodiging als overlevende. Inclusief het verzoek na afloop in de kumpulan, het reünie- en congrescentrum van Bronbeek, gebruik te komen maken van de (bij dit soort gelegenheden niet weg te denken) nasi rames. We proberen weer van de partij te zijn, samen, jazeker samen, anders dan in 2014, de enige keer dat ik zonder Ellen de herdenkingsceremonie bezocht. Ik was alleen, en ik voelde me ook alleen, moederziel alleen zelfs daar bij dat monument, maar het was goed zo. Toen niet durven hopen en dromen dat Ellen er twee jaar later nog altijd zou zijn. Ik gaf haar niet lang meer. Ik vond mijn dagboekaantekeningen van 25 augustus 2014. Deels ook gebruikt in mijn boek ‘Dankjewel voor je liefde, het omgaan met parkinson en Lewy Body dementie’. Het verslag van toen – alle herinneringen kwamen deze vroege ochtend weer boven.

Die dagboeknotities: Vandaag, 25 augustus 2014, was ik op Bronbeek in Arnhem bij de herdenking van de vrouwen- en meisjeskampen op Java. Ontroerende toespraken en met veel empathie gedeclameerde gedichten over de heldhaftigheid van die vernederde vrouwen achter hermetisch gesloten bamboevlechtwerk, vrouwen die voor nog maar één ding leefden: hun kroost zonder restricties de oorlog doorloodsen. Zoals de moeder van Ellen. Aangrijpend het gedicht op Bronbeek over de jongen die nog slechts een kind was, maar die met zijn teddybeer onder de arm als man werd geregistreerd. Een kind nog slechts dat in een volwassenenkamp belandde, ver weg van zijn moeder die hij als duimelot nog dagelijks nodig had. Ik zat er ditmaal alleen, verdrietig te wezen daar op het gazon van Bronbeek, daar op het klapstoeltje bij de herdenking, we noteren 25 augustus 2014. Soms kreeg ik het even te kwaad. Bij het Wilhelmus bijvoorbeeld. Bij dat gedicht ook over dat onschuldige jongetje, dat schaap met zijn teddybeer. Mijn dierbare soulmate Ellen, net baby àf toen ze met haar moeder naar het jappenkamp werd afgevoerd, tot haar zesde wist ze niet wat vrijheid was. Nu eindigt haar leven op een gesloten afdeling van een verpleeghuis. Waar ik haar overigens elke dag vandaan haal en dat blijf volhouden zo lang ik kan. Hoe cynisch kan het leven zijn. In mijn directe blikveld deze 25e augustus 2014 een jong stel. Mooi en elegant Indisch meisje dat dikwijls haar hoofd op de schouder van haar adonis vleide. Zij met regelmaat een arm om hem heen. En anders hij wel bij haar. Wat miste ik Ellen, ook mooi en elegant. Waar was die gemanicuurde hand van haar in de mijne? Bijna aan het einde van de plechtigheid stond die jongen van dat Indische meisje ineens op en liep naar voren. Vier generaties, wat een beeld zeg, vier generaties waarvan hij de jongste was legden hun krans bij het monument. Kippenvel. Ik twijfelde. Zou ik na afloop van de ceremonie een praatje met het stel aanknopen? Ik was er als verslaggever wel aan gewend om onbekenden aan te spreken. Hoe was dat nu om daar onder de tonen van de militaire kapel een krans te leggen, samen met zijn moeder, zijn oma en zijn overgrootmoeder? Wat had hij, die jongen, allemaal van Java meegekregen thuis? Ik had het hem zo graag gevraagd. Maar ik durfde niet. En wanneer in mijn leven was mij zoiets overkomen? Ik reed terug naar Utrecht en sloeg de gebruikelijke nasi met kip en ei voor de nabestaanden en hun familie over. Ik wilde naar haar, naar Ellen, die ik als eresaluut vertegenwoordigd had op Bronbeek. Andere jaren waren we altijd samen geweest. Liepen we ook alle boekenstalletjes af en gingen we met een tas vol lectuur over voormalig Nederlands-Indië elke 25e augustus weer naar huis. Hoeveel indrukwekkende familiegeschiedenissen niet gelezen! Ze vormden in 2010 de aanzet tot het schrijven van ‘Mam, kijk naar de sterren’, waarbij ik als doorverteller van mijn dierbare optrad. Zolang mogelijk de herdenking op Bronbeek blijven bezoeken, ik zou de traditie hooghouden, beloofde ik mezelf in het jaar van het slechte nieuws over parkinson. Woord gehouden, deze 25e augustus 2014.Vol melancholie reed ik terug. In het verpleeghuis trof ik Ellen in de filmzaal, ze keek naar Abba. Nauwelijks enige herkenning. Gebogen hoofd en onrustig gefrunnik aan een stang van een voetsteun van de rolstoel. Was dit mijn vrouw? Ja, dit was wat het leven met een mens kon doen. Ik kuste haar, ik fluisterde of ze wist wie ik was. Ze noemde een heel andere naam. Wim. Ik had plots moeë benen. Ik dacht aan het jonge stel op Bronbeek. De aandacht voor elkaar, wat miste ik dat wat ooit mijn huwelijk mede van zoveel glans had voorzien. Wat had ik ze willen zeggen? Misschien wel dat ik zo jaloers op ze was. En dat ik hoopte dat ze een halve eeuw verder nog bij elkaar zouden zijn en nog elkaars hand zouden vasthouden. Zoiets misschien. Ik bood Ellen na afloop van Abba weer die schouder, die veiligheid, die geborgenheid, en dat zal altijd zo blijven. Het komt haar toe.

Ik denk vandaag in de aanloop naar de herdenking van de jappenkampen vol verdriet terug aan die incontinentiemat van een paar weken geleden die vuil was, maar die vanuit bezuinigingsoogpunt niet vuil genoeg werd bevonden voor verschoning, en bijna weer was dichtgeklapt als ik me er niet gedecideerd mee had bemoeid. En voor zo’n verschoning was ik speciaal met Ellen naar het verpleeghuis teruggekomen. Rond de stalift met de vrouw van mijn leven stonden bij de dienstoverdracht drie verzorgers en hun teamleider. Drie verzorgers wier volwassen leven eigenlijk nog moet beginnen. Ze bazelden. Een leidinggevende die het dociel liet gebeuren. Die door het gebazel van de hittepetitjes misschien zelfs wel werd overvallen. Maar toch. Onvergefelijk. Zulke ervaringen hakken er in. Een mentale opdoffer voor wie zich dit had moeten laten welgevallen als haar goed gebekte mantelzorger er niet bij had gestaan. Een man die met zijn pen graag de strijd blijft aangaan met de excessen in de verpleegzorg. Dit is er zo één, en geen geringe. En weer eens opgemerkt: ik koester het grondpersoneel op de afdeling van mijn vrouw, want het zijn keien, maar soms, soms sta ik echt versteld. Lege hoofden soms. Het kon er nog wel even mee door met die papieren luier. Er mee door? Welk een vernedering door stupiditeit. Gespeend van elk inlevingsvermogen. Vaklui zonder notie dat bij Ellen met de van parkinson afgeleide dementie nog heel veel binnenkomt. Je zult er maar hangen aan zo’n stalift en een paar mensen die in leeftijd zowat je kleinkinderen kunnen zijn horen zeggen: het kan er nog wel even mee door. Een vernedering tot op het bot voor een vrouw die haar eerste levensjaren in onvrijheid en miserabele kampomstandigheden, in de drek, had moeten doorbrengen met uitdroging onder een onbarmhartig brandende alles verzengende zon. Ooit neem ik voor dit incident wraak op de verpleegzorg, zo heb ik gezworen.

Ik denk terug aan die klamme zondagmiddag in het verpleeghuis en zie als vastomlijnd beeld het kind Elleke met haar pop en drinkbekertje in de kampvuiligheid en hitte op Java. Een Ellen die ratten te eten kreeg om de honger te stillen en die herhaaldelijk vanwege de onhygiënische toestanden aan de racekak was. Ik zie ook het kind met teddybeer voor me die met zijn duimpje in de mond als man werd geregistreerd maar zijn moeder nog zo hard nodig had. Peuters van toen, ouderen van nu – afhankelijke ouderen die in de verpleeghuizen te horen krijgen dat ze met hun incontinentie te duur worden voor onze neoliberale ontzielde samenleving. Hemelschreiende verhalen hoorde ik op één dag onafhankelijk van elkaar van twee personen over het lopende band fabriekswerk in het UMC ziekenhuis. Ook daar. Een van die twee onze ontgoochelde vriendin Nelly Boerop. Zieker het ziekenhuis uit dan er in. De mens als voorwerp, als tissue zowat, maar dit terzijde. Ik kan enkele verzorgers van Ellen nog maar moeilijk los zien van die infame gebeurtenis rond die incontinentiemat op die warme zondagmiddag in het verpleeghuis. Het kwik liep op tot voorbij de 25 graden. Achter mijn woorden smeult de passie het voor mijn vrouw in alle opzichten zo goed mogelijk te doen. Zeg maar gerust dat ik perfectie nastreef. Die passie wil ik ook veel meer in de volle breedte in de verpleegzorg terugzien. Ik roep om doortastender leiding in ons verpleeghuis. Zeker psychologisch ook worden er in de verpleegzorg in detail grove fouten gemaakt. Dat komt doordat wij onze maatschappij zo hebben ingericht dat zieke ouderen nog slechts een nummer zijn in veel verpleeghuizen. We werken de wachtlijsten af. Verzorgers draaien hun dienst en dat is het. Te vaak hoor ik ze over de dagen dat ze gelukkig weer vrij zijn. Ik durf het woord idealisme al niet meer in de mond te nemen. Wat weten ze eigenlijk, en wat willen ze eigenlijk weten van de achtergronden van de personen die aan hun zorg en verantwoordelijkheid zijn toevertrouwd?

Heb ik het mis als ik schrijf dat allochtone verzorgers soms gevoelsmatig over een betere antenne beschikken dan autochtone? Zou dat met culturaliteit te maken kunnen hebben? Juist de levensgeschiedenis kan van grote invloed zijn op het gedragspatroon van dementerenden (en ook het verpleegpersoneel). In hoeverre verdiept de verpleegzorg zich in de levensgeschiedenis van de mensen die zij geborgenheid moet bieden? Wij zijn bezeten geraakt van het onpersoonlijke verontmenselijkte marktdenken. Het komt ook doordat veel verzorgers en hun managers te weinig lezen en over een te gering historisch inzicht en besef beschikken. Wat weten ze van de geschiedenis – van Pearl Harbor, Hiroshima en Nagasaki. De verzorging in het verpleeghuis zou over het algemeen naar een hoger denkniveau met meer inlevingsvermogen moeten streven. Lang over die laatste zin nagedacht, ‘m opgetikt en laten staan. Want ik wil niemand beledigen. Bij het verhogen van het denkniveau zouden de psychologen in de ouderenzorg een handje kunnen helpen. Het heeft niets met de bezuinigingen te maken, maar werkelijk alles met die al even eerder aangehaalde antenne voor hoe het hoort. Wat moeten sommigen in de zorg in feite nog veel leren om het leven te doorgronden. De tijd die alle wonden heelt? Sommige wonden helen niet. Nooit. Ze blijven schrijnen. Zoiets onverkwikkelijks als met incontinentiemateriaal mag nooit meer plaatshebben. Want anders zijn we echt de beschaving voorbij. Zoals in ’40-’45. Ik ben scherp, ik weet het, maar ik ben zeker niet polemisch, probeer veeleer gevoelsmatig analytisch te zijn, met de beste intenties.

En gister sloeg je nog zo’n opgewekte toon aan, hoor ik al zeggen. Klopt, maar noem me geen windvaan. Complimenten voor de verzorging die er mede toe heeft bijgedragen dat Ellen er weer wat kilo’s bij heeft na een korte periode van gewichtsverlies. Ze zit alweer op 57 (en we gaan door). Op de parallelle afdeling van ons verpleeghuis heerst hoofdluis. Ik zag de altijd voorkomende, van origine Afghaanse verzorgster Fatima met een gemeentelijke theedoek om haar hoofd geknoopt met bewoners in de weer om ze van de luizen af te helpen. Petje af. Maar nu nog over de volle breedte beter nadenken over onderschatte subtiliteiten als omgangsvormen, over zaken die innerlijk bij dementerenden en hun familie de verwoestende uitwerking hebben van een fragmentatiebom. Juist ook hierop, het effect van bepaald handelen, worden verpleeghuizen aangesproken en beoordeeld. Waarom blijf ik met weemoed terugdenken aan de verzorgster Loes uit de Antillen? Waarom betreur ik na anderhalf jaar nog steeds dat ze met pensioen ging? Het antwoord laat zich raden. Ze straalde rust uit, beschaving, levenservaring en was elke dag even goed. Ze rookte niet en liep niet om de klipklap bij haar bewoners weg voor een sigaretje. Was ook nooit in het kantoortje te vinden achter de computer. Loes kende de wereld en was in zekere zin ook de wereld. Zeker de wereld van Ellen gedurende de uren dat ik mijn onmisbare in vol vertrouwen aan haar overliet.

Binnenkort staan we weer stil bij de Japanse overgave en het einde van hun kampen waar honger werd geleden, ziektes uitbraken, de hygiënische omstandigheden hemeltergend waren, vrouwen tot op het bot werden gekrenkt en gemarteld, waar levens vroegtijdig tot een smartelijk einde kwamen. Ik herinner me Ellen die jaar in jaar uit op Bronbeek op een gedenkmuur de namen las van de gevangenen en bij wie telkenmale een traan biggelde zodra ze haar eigen naam tegenkwam en die van haar moeder Beatrice Ellen. Alleen al daarom zijn wij zondag 28 augustus terug op Bronbeek.

We dreigen de wereld de wereld te laten

Het werd een jaar om werkelijk nooit meer te vergeten. Een journalistiek intens en bewogen jaar als universitair docent aan de Erasmus in Rotterdam. Ons verstand stond stil bij de moord op de politieke komeet en sensatie Pim Fortuyn. We beleefden de ontluisterende val van het kabinet Kok na het vernietigende rapport over de rampspoed in Srebrenica. Het huwelijk van de Argentijnse Maxima met onze bolle kroonprins. Een plechtigheid die vooral in de herinnering blijft door De Traan tijdens de vertolking in de Nieuwe Kerk te Amsterdam van Adiós Nonino, met dank aan bandoneonspeler Carel Kraayenhof. Tussen de bedrijven door Feyenoord dat in eigen Kuip aan de vooravond van Hemelvaartsdag ten koste van Borussia Dortmund de UEFA bokaal won. Die gebeurtenis viel samen met de laatste eer die Fortuyn bewezen werd. Voor het stadshuis van Rotterdam een lange rij wachtenden om het condoleanceregister te tekenen. Aan de overkant de terrassen met de zwijgzaam bier hijsende voetbalsupporters. Er hing een lugubere onrealistische benauwende sfeer op het Weena die ik mijn leven niet meer zal vergeten. Zeker niet toen de avond viel met donkere onheilspellende wolkenpartijen. Rotterdam vierde in shock een voetbalfeestje dat op het verkeerde moment kwam. De volgende dag de rouwdienst aan de Mathenesserweg en onze politieke elite die met samengeknepen billen en angstzweet de oorlogsverklaring van het stemvee buiten door de kerkmuren heen hoorde. In de Puinhopen van Paars (toen net verschenen) waarschuwde Fortuyn al voor de zorg in Nederland die er alleen nog maar rampzaliger en ontluisterender op zou worden.   

Het jaar 2002 bracht alles, maar dan ook ronduit alles, het bracht zelfs meer dan wat een universitair docent journalistiek zich voor zijn 22 studenten mocht wensen. Ik combineerde de Erasmus in de avonduren met de Hogeschool voor Journalistiek in Utrecht. Waar ik destijds alle energie vandaan haalde, mag god weten, denk ik achteraf wel eens. Eind 2002 was het vooral Ellen die aan het bestaan van kleine zelfstandige een einde maakte. De financiële basis onder de postdoctorale opleiding journalistiek bij de faculteit Letteren aan de Erasmus was toch al niet zo stevig, en stel je eens voor dat daardoor mijn contract ooit eens zou worden opgezegd. Ze had op de keper beschouwd gelijk. Er werd voor vastigheid gekozen, en die vastigheid bood de academie in Tilburg waar Jeannette Klusman al gauw een van mijn beste collegae werd. Die schreef indertijd voor De Groene Amsterdammer. Ze was een beetje grachtengordel, en ook weer niet. De linkse intelligentsia. Maar niet met gedans om meibomen, dat weer niet. De studenten waren dol op haar, veel collega’s van onder de rivieren daarentegen een stuk minder. Die vreesden haar scherpe tong. Moordwijf die Jeannette. Maatje jarenlang bij een veel omvattend krantenproject. De invoering van het malle rabiate competentiegerichte onderwijs, dat de docent voornamelijk aan de computer bracht in plaats van in het leslokaal, betekende haar vrijwillige vertrek bij het hbo. Mijn (de moderne onderwijswereld relativerende) toespraak bij haar afscheid in een kapel (pantheon bijna) met aan de muur Moeder Maria leverde me naderhand de directionele wanhoopsvraag op van: ‘Waarom moest dit nou?’ Studenten en docenten hadden zich er vrolijk mee vermaakt, Jeannette voorop, de door haar zo verafschuwde onderwijsmanagers van de kroonluchters en de gelambriseerde vensterloze heiligdommen daarentegen niet. Nou en.

Altijd contact met haar blijven houden. Om de zoveel weken eet ik een hapje mee met Jeannette en haar man Marc nabij Carré in Amsterdam. Tilburg heeft mijn periode als universitair docent nooit kunnen doen vergeten, maar leverde Ellen en mij afgezien van Jeannette wel een paar vrienden voor het leven op. Jeannette en Marc kunnen beiden nog op een goede gezondheid rekenen en kennen nog altijd de luxe van gaan en staan waar ze willen. Ze zijn soms voor vier maanden op stap. Jaloersmakend? Jazeker. Maar het is ze van harte gegund. Ook vanuit hun huis in Frankrijk houden ze contact. Ik ben ze er dankbaar voor. Een voor ons doen korte correspondentie vandaag als blog, als voorbeeld ook van hoe hartverwarmend en onmisbaar bij ziekte de onverbrekelijke steun van vrienden wel niet is.

Lieve Johan en Ellen!

Daar ben ik dan weer na (her)lezing van diverse columns van jou op de site gelezen te hebben. Goed gedaan Carbo, blijf ze wakker schudden! Gek genoeg kan ik die over de dure incontinentiemiddelen die maar liever niet te vaak verwisseld moeten worden niet meer terugvinden. Die zal toch niet verwijderd zijn wegens te opstandige toon? ‘Marlene Dietrich’ staat onder 21 juli terwijl ik die echt al eerder gelezen heb. Nou ja, dat is niet de essentie van de zaak. Dat de patiëntenfederatie kritische geluiden (en meer!) laat verschijnen, verbaast natuurlijk niemand. Maar ik mag toch hopen dat ook meerdere officials de websites en de kritische columns lezen en er iets mee doen. Hoe fijn en belangrijk het ook is dat je door velen gelezen wordt en positieve reacties krijgt, het gaat je uiteindelijk toch om het effect in de praktijk. Goed trouwens dat je die ‘grondwerkers’- prachtige kwalificatie – steeds prijst, ook daar waar sommigen er een potje van maken. Wat hartverscheurend, de huilende Ellen bij Albert Heijn en tot haar eigen verbazing eerst oog in oog met haar piano en dan zelfs met een vinger op de toetsen. Wat zou je hopen, dromen en haast bidden en smeken dat ze ineens een Geistesblitz kreeg en wel weer zomaar mooi kon spelen.

Ach Johan, wat heb ik daartegenover te melden uit ons brave dorp, waar een bijtende hond al een happening is? Dat we de finale van het EK op straat achter het plaatselijke café-restaurant in ons buurdorp hebben gezien. Op straat op zo’n zwoele zuidfranse avond omdat het café het record aantal bezoekers van wel dertig man niet aan kon! Wat zijn die Fransen beschaafd – in dit opzicht. Slechts één persoon met een voetbalpruik op, iemand van mijn geslacht met tien jaar erbij, niemand bleu blanc rouge opgetjet, niemand dronken of aan het schreeuwen tegen de Portugezen, de scheids of de grensrechter. Kort voor het einde, toen voor iedereen duidelijk was dat de Fransen hun achterstand nooit meer zouden inhalen, slopen ze langzaam zwijgend weg. Eerst netjes hun twee biertjes betalen. Wijn is uit als drankje, en pastis drink je vooral des ochtends – of nooit, zoals ik. Verder lezen en schilderen , soms bezoek, wandelen, fietsen en verrichten we zuchtend (vanwege de hitte) hoognodige werkzaamheden aan huis en tuin. En natuurlijk verlaten we af en toe het departement. Montpellier voor musée, zee en diner. Lodève voor straattheater (heel aardig, moet ik zeggen). Het brave provinciegat le Vigan voor het festival du Vigan waar we op een bloedhete avond te midden van vrijwel uitsluitend generatiegenoten in de zelfs hete kerk barokmuziek hoorden. Dit samen met onze ooit eens echt levensmoede buurvrouw die haar leven verrassend snel weer aan het oppakken is, ook dankzij alle aardige mensen die zich om haar bekommeren. Verder is het volgen van de actualiteit (internet en radio) helaas ook een vast onderdeel van het dagprogramma, dat begrijp je wel. Nice is echt relatief dichtbij, we kennen er mensen en in München heb ik mijn oudste vriendin zitten die we in april nog opgezocht hadden. Niet dat het gaat om die eigen contacten, maar wel om die lange arm van terreurorganisaties die zich nu dus ook bedienen van de ongevraagd aangeboden diensten van gestoorden. Zo blijft het nieuws geen ver-van-je-bed show. Voor de media ook heerlijk omdat je niets hoeft te analyseren en de hele dag huilverhalen kunt schrijven. Ik heb nog nooit zo weinig oplossing gezien als het laatste jaar. Straks ook nog Trump? Denk niet dat ik nu echt cynisch aan het worden ben, maar dit gaat wel mijn voorstellingsvermogen te boven. En ik krijg de neiging de wereld de wereld te laten en dat vind ik niet goed. Jij hebt weer heel andere zorgen, maar zult wel dagelijks beseffen hoe vreselijk het is om al deze dingen niet meer echt met Ellen te kunnen bespreken. Goddank begrijp ik uit je columns dat veel mensen zich iets aan jullie gelegen laten liggen en dat jij nog steeds met Ellen erop uit trekt. Houd vol, Johan! Wij zijn rond 1 september weer thuis, voordien hebben we nog contact, daarna zien we elkaar weer. Ik neem m’n petje diep voor je af en stuur per glasvezel een ferme omhelzing waar Marc symbolisch in deelt. Dag Johan! Jeannette.

Lieve Jeannette, beste Marc:

Zopas terug van de Belgische zuidkust waar ik (bibberend in korte broek en windjack aan de vloedlijn) nieuwe mantelzorgenergie opdeed. En waar ik ook de voorbereidingen trof voor mijn nieuwe boek dat ik net als de twee vorige in de loop van december wil laten uitkomen. Je krijgt de neiging de wereld de wereld te laten, zo las ik – ik ben de neiging vaak al voorbij. Een weinig journalistieke attitude, geef ik toe. Mijn verhitte relaas over die rabiaat verbureaucratiseerde zuinigheid met incontinentiemateriaal staat zowel op mijn eigen site als die van de patiëntenfederatie. Niet gemuilkorfd dus. Stel je voor, ze zouden wel gek wezen zeg. Ze zijn er nu juist om misstanden aan de kaak te stellen. Hoorde pas geleden van een verpleeghuis waar een druiloor een bewoonster bij tropische temperaturen onder drie dekens had gelegd. Toen onze bevriende collega Taco dat hoorde ontplofte hij zowat met de woorden ‘werd de wachtlijst ze te lang’? Ook ik ben niet cynisch, maar je zou het wél bijna worden, Jeannette. Hoorde van een insider dat het grondpersoneel in de verpleegzorg elke futiliteit en quatsch in de computer moet opslaan. Hoe slecht moet je getafeld hebben om zoiets te verzinnen. Als bewoonster A. zoals altijd tussen de middag braaf haar twee boterhammetjes heeft opgegeten dan moet dat worden gemeld. Aan wie in godsnaam? Dus dan gaat die hopeloze computer weer aan. Waarom niet pas een notitie als mevrouw A. in hongerstaking dreigt te gaan? Die insider zei dat het gevolg van die losgeslagen computerrimram was dat verzorgers dermate door alle prietpraat in beslag werden genomen dat ze essentiële info gemakkelijk over het hoofd zagen. De wereld is gek geworden. Ik zie ons nog bezig in Tilburg met het urenlang op de computer invullen van die afgrijselijke competentieformulieren, daar waar we bij veel studenten aan een paar woorden genoeg hadden. In het verpleeghuis van Ellen zie ik ze ook voortdurend met de computer in de weer. Daar maken sommigen zich met wissewasjes drukker om dan om de bewoners. Die leven echt niet langer met al dat computeren, die hebben meer aan een beetje persoonlijke aandacht en een arm om hun broze schouder. Gelukkig heeft Ellen daar niks mee te maken. Alle dagen van de week is ze de hort op. Nog steeds. Met mij of met anderen. Hier spreekt een verpleeghuismoeë man. Terug uit De Panne hoorde ik dat onze Ellen met haar oud-collega Wil naar de fietsenmaker was geweest om de banden van de rolstoel een beetje te laten oppompen. Wil knoopte er meteen een uitje aan vast. Ellen geniet daarvan. Je staat soms echt perplex. Esmé die met Ellen een Surinaams broodje kipkerrie ergens at. Ellen die knoeide. Esmé die uitriep: ‘Oh jee’. Waarop Ellen: ‘Ach kind, Jopie wast toch wel’. Vorige week had Esmé opnieuw de grootste lol. Gingen ze samen voor nasi, kip, kousenband en worteltjes naar diezelfde toko. Hadden ze het op, zei Esmé: ‘Nou we gaan’. En Ellen: ‘Zozo en waar gaan we nu dan naartoe?’ De ene dag is ze beter dan de andere dag. Er zijn dagen bij dat ze geen woord zegt. Dan is het wel moeilijk ja, maar ik houd vol. ‘Ellen, zullen we een ijsje gaan halen of toch maar liever naar bed?’ Geen enkele reactie. Nog eens gevraagd, en andermaal. Ik hoorde alleen maar het ruisen van de bomen. ‘Nou dan zal ik de verzorging vragen of ze je naar bed willen helpen’. ‘Nee joh!’. Werkt het gehele reactievermogen in slow motion bij parkinson en dementie? Het lukt niet altijd mijn geduld te bewaren. Dan loop ik op mijn tandvlees. Maar als gezegd: ik houd vol. De Olympische Spelen komen er weer aan. Veel verspilling van geld natuurlijk opnieuw. Smijten met dollars en paupers die zich mogen vergapen als ze zich al een bril kunnen permitteren. Megalomane verkwisting. Ook Brazilië nu. Maar voor Ellen en mijzelf komen de Spelen desondanks als geroepen. Er valt veel te kijken. Maken we het thuis gezellig met zijn tweetjes. Ik geef je twee voorbeelden van hoe krankzinnig het trouwens in de topsport toegaat. Eigenlijk alle reden om ook die wereld de wereld te laten, die van de topsport dus.

Een televisieprogramma blikte afgelopen weekend met enkele coryfeeën terug op de Zomerspelen, die van 2000 in Sydney, als ik me niet vergis. Een zwemster en een zwemmer van toen verknalden het voor hun estafetteploeg door een honderdste van een seconde te vroeg van het startblok te komen. Estafetteploeg geen zilver maar gediskwalificeerd. Hoe die twee ‘illusieverknallers’ op dat Olympisch avontuur terugkeken na al die jaren? Ze hadden er een psycholoog aan overgehouden. Ze waren dus in een fractie van een fractie van een seconde te vroeg te water gegaan, kwamen eruit, iedereen wist hoe laat het was, geen medaille maar diskwalificatie, en de rest van de Spelen keurde niemand van de Nederlandse delegatie de twee nog een blik waardig. Ook de chef-de-mission niet. Die was drukker met hossen samen met toen nog Prins Pils. Twee mensen die nog tien dagen door moesten ver van huis en die met de nek werden aangekeken. Afgefakkeld, noemen ze dat. Die oud-zwemster begon er afgelopen weekend in de studio weer bijna om te huilen. Egoïstische egocentrische narcistische wereld – dat beeld riep de uitzending op. Trouwens, een aantal voormalige topsporters gaf het ruiterlijk toe. Bezeten van medailles waren ze. Zoals dat zwemkanon Pieter van den Hoogenband. In de aanloop naar de Spelen moest hij een verstandskies laten trekken. Dan maar uit voorzorg meteen allemaal, zei hij zijn tandarts. En die gehoorzaamde. Van den Hoogenband vertelde ook nog dat hij na die verstandskiezen had lopen piekeren of er nog iets in zijn lichaam zat dat hem van een medaille kon afhouden. Hij meldde zich bij het ziekenhuis. Of ze zijn blindedarm eruit wilden halen. Was er dan iets mis met die blindedarm, wilde het ziekenhuis weten. Nee, er was met die blindedarm niks aan de hand. Maar je kon nooit weten. Uit voorzorg, Jeannette! Om hem heen zag ik andere ex-topsporters knikken. Die begrepen daar alles van. Wie ik niet instemmend zag knikken was die zwemster die te vroeg het water was ingedoken. Die dacht wellicht: ik was met gekken op stap, ik had dat eerder moeten weten, dat had me een psycholoog uitgespaard.

Lieve twee, ik zie jullie in september graag terug maar voor die tijd is er zeker mailcontact. Trump wordt het overigens niet hoor, dat kunnen we de wereld niet aandoen. Straks haal ik Ellen weer op. Al zes jaar, en dat een paar keer per week, neemt de fysiotherapeut Piet haar onder handen. Grenzeloze bewondering voor deze jongen die nog dertig moet worden. Maar hij snapt het. Met dit soort gasten zou je zelfs niet de aanvechting krijgen de wereld de wereld te laten. En al helemaal niet om je maar alvast uit voorzorg aan je blindedarm te laten opereren. Ik vertelde Piet daar van de week over. Hij piepte de longen uit zijn lijf, zo hard moest ie lachen. Gisteren was het voor Ellen een pijnlijke sessie. Spieren moesten worden opgerekt. Ellen huilde dat ze nog niet dood wilde. Hoor het Piet nog zeggen: ‘Maar meisje je gaat nog niet dood, dat is nu juist wat we geen van allen willen’. Las net bij de nieuwsflitsen dat studenten in Texas een wapen mogen meenemen naar de universiteit. Je kunt mijn slotzin al raden.

Zoen, ook van Ellen. Johan.

 

Bij een tapbiertje deed de puntenslijper zijn werk

Ze trof op haar nachtelijke ronde door het verpleeghuis een bewoonster aan onder drie dekens bij een temperatuur van 28 graden – ja u leest het goed, onder drie dekens terwijl we toen juist die paar snikhete tropische julidagen beleefden. En toen? – vroeg ik in heel mijn onnozelheid naar de bekende weg. ‘Die arme ziel was natuurlijk drijfnat. Het goeie mens zwom haar bed uit. Dit komt heus vaker voor in de Nederlandse verpleeghuizen. Het is gewoon stompzinnig je hersens niet gebruiken’. We bestelden nog maar eens een Stella Artois op het buitenterras in De Panne naast Onze Lieve Vrouwe van Fatima, een in de omgeving volstrekt detonerende kerk.

Het was een stomtoevallige ontmoeting met een Nederlands stel op mijn vakantieadres aan de Belgische zuidkust. En welhaast toevalliger nog: zij bleek verpleegkundige in een verzorgingstehuis in Nederland. Ze had tijdens die enkele transpiratiewarme julidagen die ons waren vergund nachtdienst gedaan. Vanuit een kamer wanhopig geroep. ‘Zuster, help me toch, zuster, ik heb het zo verschrikkelijk warm’. De rondemis ernaartoe. En? ‘Een dementerende bejaarde die huilde dat ze wegsmolt. Ja dank je de koekoek. Ze lag op een ongelofelijk benauwde kamer als gezegd onder drie dekens?’

Maar welke idioot verzint zoiets, vroeg ik de verpleegkundige. Zo’n verzorgende die deze mevrouw naar bed bracht is toch zeker niet van lotje getikt? Welke halve gare in een verpleeghuis kookt een bewoonster bij tropische temperaturen gaar onder drie dekens? Waar komen al die dekens middenin de zomer zo ineens vandaan? ‘Verkeerd personeel’, klonk het misprijzend. Iemand verantwoordelijk maken dus die maar wat aanklooit. Ongeschikt gewoon. Dat wicht zou bij een ander al eens vergeten zijn de houten beveiliging aan weerskanten van het bed omhoog te trekken. ‘Die bewoonster is ’s nachts behoorlijk onrustig – die had zo maar uit haar bed kunnen rollen en een smak kunnen maken’.

‘Die had een heup kunnen breken, of haar nek, in één klap dood, of niet soms? Ik steigerde. De gebeurtenissen waren gemeld. Intern. En verder? De fluwelen handschoen? Een standje hooguit? Zulk personeel hoort toch niet in de zorg? Een verontschuldigend schouderophalen. Ik vertelde dat mijn vouw in haar verpleeghuis krek hetzelfde was overkomen in de uitbundige zonovergoten zomer van 2015. Kwam ik eens op een ochtend binnen en lag ze met volle bepakking in een broeierige kamer met alles potdicht en zonder ventilatie onder haar dekbed. Ook toen tropisch warm. Een oelewapper had Ellen met al haar kleren aan nog even onder de wol gestopt in afwachting van mijn komst. Kon ze nog even een slaapje doen. En het onduidelijke verhaal wilde dat het uilskuiken in feite Ellen daarna vergeten was. Het bloed steeg weer naar mijn hoofd toen ik eraan terugdacht.

‘Komt maar al te vaak voor en er kraait voor de buitenwacht geen haan verders naar’, gromde de verpleegkundige. We waren het grondig met elkaar eens: in de verpleegzorg keurt de slager zijn eigen vlees. Daarom zouden er ook met onaangekondigde visites veel scherpere controles van buitenaf moeten komen in de verpleeginstellingen. Met dat voortdurende computeren staat alles heel mooi op papier, maar nu de echte werkelijkheid, die van de praktijk. En de waardeloze verpleeghuizen aan het kruis nagelen. Laatst met die zwarte lijst waren de verpleeginstellingen die de veiligheid en gezondheid van de bewoners in gevaar brachten en daarmee in feite de mensenrechten schonden twee dagen lang voorpaginanieuws. Was alle aandacht allang weer aan het verflauwen? Zo van: ze deden een plas en alles bleef zoals het was?

Inmiddels had zich een barokke Belg uit Antwerpen met zijn tapbiertje bij ons gevoegd. Hoe dat met mijn vrouw toen verder afliep? ‘Het afdelingshoofd erbij geroepen uiteraard. Meteen de balkondeur wagenwijd open. Afdelingshoofd en ik het hoofd van mijn vrouw deppen met koude kletsnatte washandjes. Ellen leek wel buiten westen’.

Vorig jaar zomer was het met de personele bezetting bij mijn vrouw met veel ad hoc ondermaats geregeld. Voor de verpleegkundige een punt van herkenning. Te vaak oproepkrachten die hun vak niet verstonden. Of luitjes die maar even kwamen bijklussen. Die ombouw als bedbeveiliging waren ze ook een keer bij Ellen vergeten. En weer was het een ochtend dat ik onverwachts binnenliep. Ik ben daar in het verpleeghuis een paar keer verschrikkelijk te keer gegaan. Ik ben uitgevaren tegen onnadenkende gemakzuchtige lapzwansen. Of me dat de reputatie van kort lontje bezorgd heeft, kan me geen moer schelen. Ik zei tegen het afdelingshoofd dat een bepaalde blondine een brokkenpiloot was die ik niet meer bij mijn vrouw wenste te zien. Ze had alle benodigde papieren, kreeg ik als verontschuldigend antwoord. Reisbescheiden voor een loopbaan in de zorg of niet, mooi dat ze via de achterdeur verdween om nooit meer terug te komen. Deze zomer is het stukken beter in ons verpleeghuis. Er zit meer lijn in. Het is nu zoals het hoort.

Ik vertelde in de paperback ‘Havana zonder make-up’ van de diplomaat en schrijver Herman Portocarero een rake te zijn tegengekomen: ‘Opbouw van vertrouwen begint bij individuele personen voordat het überhaupt naar instellingen kan overgaan’. Ik noemde aan het terrastafeltje jonge nieuwe mensen als Mick, Benjamin, Liliane en Rianne die vertrouwen inboezemden als aanvulling op het kernteam op de afdeling van mijn vrouw. Er liepen geen verzorgers meer rond aan wie ik de verantwoordelijkheid voor Ellen niet durfde over te laten. Anders had ik niet hier in De Panne gezeten.

Maar hoe kan zoiets, wilde de Belg uit Antwerpen weten. De verpleeghuizen hebben toch geschoold personeel?

‘Dat zegt niet altijd iets, zo’n diploma’, verzekerde de verpleegkundige. ‘Een afgeronde opleiding op niveau mbo of hbo garandeert vaak heel weinig. Het gaat erom hoe je in je werk staat’. Ze zocht naar haar hartstreek.

Daar kon ik het als voormalig docent journalistiek van harte mee eens zijn. Tot mijn ergernissen van destijds behoorden aartsluie talentloze studenten die de onvoldoendes als een parmantige kralenketting aan elkaar regen en die volgens de voorschriften tot sint-juttemis mochten blijven herkansen. En het bleef in veel gevallen brandhout al dat vruchteloze herkansen waaraan tenslotte maar met een genade zesje een verdrietig einde werd gemaakt. Hoepelden zulke studenten eindelijk op. Want de student die door de propedeuse was gekomen, kon in de daarop volgende jaren onmogelijk nog naast het einddiploma grijpen. Gespeend van elke realiteitszin. Dus hoeveel waarde moest nu eigenlijk aan zo’n papiertje worden gehecht? Wat voor Journalistiek gold zou waarschijnlijk net zo zijn voor een studie als Verpleegkunde. Het liet zich raden met het uniforme competentiegerichte onderwijs waartegen Beter Onderwijs Nederland terecht te hoop liep.

De Belg uit Antwerpen begon over de nonnen en de onderwijszegeningen van het katholicisme. Deden veel Nederlandse ouders uit de Brabantse grensstreek hun kinderen niet in België op school omdat het onderwijs daar hogere eisen stelde en op een beter niveau lag? Of ik aan mijn docentschap veel frustraties had overgehouden? Maar een docent maakte toch ook hele mooie dingen mee? Ik vertelde het gezelschap, het schoot me ineens te binnen, waarschijnlijk omdat de Belg uit Antwerpen kwam, ik vertelde over de afstudeerbegeleiding van een student die Stijn heette, uit de omgeving van Eindhoven. Een klein krantenberichtje repte indertijd over trammelant in de hoerenbuurt van Antwerpen. Ik zei me vaag te herinneren dat het om een uit de hand gelopen avontuur van sadomasochisme ging. Of Stijn daar voor zijn eindexamenproductie eens mocht induiken? Als paranimf ging ik met zijn suggestie akkoord. Op eigen kosten dan. Bij de diploma-uitreiking voerde ik het woord en kon ik niet nalaten uit het werk van Stijn te citeren. Een dompteur in sadomasochisme uit de betreffende wijk in Antwerpen had Stijn verteld dat één van haar klanten een tamelijk bekende Belgische politicus was. Deze man vond het heerlijk om spiernaakt op handen en voeten aan een halsband door het peeskamertje te lopen. Hem werden dan ook wat hondenbrokken toegeworpen en dan begon de politicus opgewonden te blaffen en die brokken op te peuzelen. De zaal lag dubbel.

Het leek de anderen een sterk verhaal. Uit de duim gezogen natuurlijk. Broodje aap zogezegd. Maar niets van dat, dit eindexamen met het sadomasochisme speelde zich wel degelijk af in 2006 of 2007. In die koers. De productie werd ook gecheckt alvorens die voor het eindexamen meekon. Vraag het bij de journalistenacademie in Tilburg maar op, zei ik tussen twee slokken bier door. Ellen zat in de zaal toen Stijn en enkele van zijn jaargenoten hun diploma kwamen ophalen. Waarom ik het me nog zo goed herinnerde? Mijn studenten hadden voor de diploma-uitreiking speciaal om de aanwezigheid van Ellen gevraagd. In de volle aula van de hogeschool gingen ze aan het einde van de bijeenkomst met bloemen naar haar toe. Een van de geslaagden pakte de microfoon: ‘We dreigden de deadline voor het inleveren van onze examenstukken niet te halen. We waren genoodzaakt in het weekend door te schrijven. Of we ook in dat laatste weekend voor advies en correcties bij onze docent schuine streep begeleider terecht konden. Dat moesten we maar aan zijn vrouw vragen, aan u’. Ik zag vanaf het podium Ellen blozen. Voelde ze zich een beetje opgelaten onder al die aandacht? De afstudeerders hadden inderdaad Ellen opgebeld. Hun laatste microfoonwoorden op weg naar het buffet waren echt onovertroffen: ‘Dank u Ellen dat wij hem van u mochten lenen, en zo te zien bent u toch óok nog met hem naar het strand geweest’.

‘Wat zou er van hem geworden zijn’, vroeg de hartelijke Belg nieuwsgierig. ‘Van Stijn? Nee, van die politicus natuurlijk?’ ‘Dat kun je wel raden’, merkte de verpleegkundige droogjes op.

Als het leven niet meer klopt – wat dan en (vooral ook) hoe dan? Hij spookte door mijn hoofd, die prachtig geformuleerde volzin van een oude kennis van me, een filosoof en dominicaan. Zodra het leven niet meer klopt? Dan rijd je drie uur in je eentje naar De Panne (en drie uur terug), op het gevaar af dat je in het weekend van die beroerde 1 augustus met Zwarte Zaterdag de rest van je leven in de file staat. Daar in De Panne kwam als beloning voor alle moeite de regen ineens weer rechtstandig naar beneden. Het zonnescherm bracht uitkomst. Om de armoe een gezicht te geven had ik al eerder ’s middags in korte broek en met een jack dicht geritst tot aan mijn adamsappel op een klapstoel van de Marskramer langs de vloedlijn zitten lezen. En maar naar boven spieden waar de zon bleef. Mijn dagje mantelzorgverlof.

Ik moest onder het afdakje bij Onze Lieve Vrouwe van Fatima toegeven dat de nieuwscarrousel zich meestal nagenoeg volledig laat leiden door de waan van de dag. Niets verdampt zo snel als nieuws. Maar ja, om de aanslagen, nu in Duitsland, en die dorpspastoor in Frankrijk, kon je natuurlijk journalistiek niet heen. Moesten we niet willen. Onze Belg waarschuwde voor fikse vertraging als je naar of van Duinkerken de grens over wilde. Nou wilde het toeval dat niemand dat van plan was. Scherpe controles daar en ze pikten er voortdurend willekeurig een automobilist uit die naar de kant mocht voor zijn persoonsgegevens. Maar de mensonwaardige omstandigheden in sommige verpleeghuizen moesten natuurlijk niet volledig ondergesneeuwd raken door een aan een halsband voor hondje spelende politicus of bloedige aanslagen van extremistische fanatici hoe afschuwwekkend ook. Dat was waar. Ik dacht aan Ellen die het momenteel weer heel goed getroffen had met het verpleeghuis. Ik had ze gevraagd haar tussen de middag vanwege de parkinson voor extra energie een bordje chili con carne gegeven. Hadden ze gedaan. Thea, al 28 jaar wekelijks onze hulp, zou nu wel bij haar op bezoek zijn, bedacht ik. Maar die vrouw die door een kneus onder drie dekens was gestopt op een tropisch warme dag? Ze spookte door mijn hoofd. Die vrouw was in betere tijden toch vast en zeker ook wel eens beloond geweest met een bloemetje door een Stijn of weet ik wie? Moest die in een inrichting de moord stikken onder drie dekens bij 28 graden? Die andere dementerende vrouw die na de oorlog al evenzeer aan de wederopbouw van ons land moest hebben bijgedragen – moest die in een inrichting het loodje leggen door een infantiele slordigheid met een val uit bed? Al die verwaarloosde dementerende stumpers in natte incontinentieluiers in ondeugdelijke verpleeghuizen die gesloten zouden moeten worden – stond onze samenleving niet zwaar in het krijt bij deze mensen die het ook niet konden helpen dat de ouderdom met gebreken kwam, en erger? De gedachten aan thuis en aan een leven dat niet meer klopte duikelden in De Panne in rap tempo over elkaar heen. Ik zwoor stilletjes eeuwige trouw aan mijn lieve Ellen. Maar dat hoefde eigenlijk helemaal niet. Ik was haar trouw, en bleef dat onuitgesproken. Er viel niets te zweren. Alhoewel? Ik besloot daar onder dat verregende zonnescherm door te gaan met mijn kritische blogs over de verpleegzorg in Nederland tot ik er bij zou neervallen. Vrienden hoefde ik met die blogs niet te maken. Ik dacht aan The Elements of Journalism van Kovach en Rosenstiel in Amerika. De eerste loyaliteit van journalisten ligt bij de burgers, niet bij organisaties. En wenste ik niet voor altijd journalist te blijven? De journalist diende te streven naar publicatie van zaken van belang en die te presenteren als interessant en relevant. Journalisten moesten hun eigen geweten volgen en ook achteraf kunnen concluderen dat zij in volle integriteit hun werk hebben gedaan. Ook een publicerende mantelzorger was geen lakei van de verpleegzorg. Waar zo’n stomtoevallige ontmoeting in De Panne al niet goed voor was. De puntenslijper had z’n werk weer gedaan.  

 

 

  

 

 

 

 

 

Het oorkussen van de complete ledigheid aan zee

‘Volgens de doktoren zijn sommige mensen in staat hun eigen hersenen met trucjes aan de gang te houden’, las ik van Jelle Brandt Corstius over zijn vader. Hoe herkenbaar. Dat was mijn Ellen ook heel lang gelukt, achteraf bekeken. ‘Natuurlijk gebeurden er rare dingen’, schreef de interviewer van ooit Zomergasten, ‘maar de scheidslijn tussen een rare vader en een beginnend dementerende vader is flinterdun. Als hij op vakantie in Portugal na een paar uur verward uit de bosjes tevoorschijn kwam, met schaafwonden op zijn hoofd, moest iedereen daar gewoon hartelijk om lachen. En dat hij telkens hetzelfde verhaal ophing, ach dat deed hij toch al jaren?’ Het wiskundegenie, de taalpurist, columnist onder eindeloos veel pseudoniemen en gevreesde polemist Hugo Brandt Corstius overleed al een half jaar na de diagnose dementie. Twee maanden later fietste zijn ontheemde zoon 1620 kilometer met de as van de beroepsprovocateur in een purperen satijnen zakje met een strik naar de Middellandse Zee. Daar verstrooide hij de as van de eigenzinnige non-conformist die altijd zijn fietsmaatje was geweest. Die ene fietstocht met zijn vader in alleen een purperen satijnen zakje op de bagagedrager was de eerste en laatste ‘zwoegexercitie’ zonder voortdurend mot met zijn ouwe heer.

Ik verslond ‘As in tas’ in de Belgische kustplaats De Panne. Maar ik mocht van mezelf daarin niet te veel vaart maken. Stel je voor zeg. Ik wisselde dit werkelijk amusant meeslepende boek af met de al even boeiende memoires ‘Dubbelspoor’ van jurist, historicus en biograaf Cees Fasseur. Geen van beide wilde ik te snel uithebben. Kwam ik niet bij Fasseur de opmerking tegen dat Ivo Opstelten alreeds voorafgaande aan zijn burgemeesterschap en kabinetsdeelname een gebrek aan dossierkennis voor buitenstaanders maskeerde met een basstem uit een massief lijf? Toen al een windbuil? Voor een paar dagen relaxen was ik dus weer eens neergestreken in De Panne dat een toevluchtsoord voor mij aan het worden is. Ik ben een beetje verliefd op die Belgische badplaats zo vlak aan de grens met Frankrijk. Ik voel me er op mijn gemak, ik kom er tot rust. De Panne doet een beetje denken aan de Nederlandse kunstenaarsdorpen Laren en Bergen. Werkelijk een lust voor het oog is de tegen de duinflanken aangebouwde kunstzinnige wijk Dumont, vernoemd naar de architect Albert Dumont. Tussen 1890 en de Eerste Wereldoorlog ontwierp deze geweldenaar villa’s en paviljoens in cottagestijl, in art deco, neoclassicisme en wat al niet meer. Bedenk er de hoogteverschillen bij en een zee die bijna valt aan te raken en het beeld van hartstocht en weldaad is compleet.

Bijna was ik donderdag 21 juli niet eens in de auto naar De Panne gestapt. Ik had de avond tevoren de wekker op vier uur ’s ochtends gezet. Even voor vieren werd ik uit mezelf wakker. De wekker toch maar liever een uurtje later. Om vijf uur hetzelfde liedje. Wat haalde ik me eigenlijk op de hals met De Panne? Had ik niet een paar dagen eerder de hele wereld voor mijn ogen zien tollen? Ook de dagen erna behield ik met duizelingen de naweeën van die flauwte of wat het ook geweest mocht zijn. Een paar dagen alleen op stap – riepen die niet impressionistische sentimenten op en leidden die niet tot zinloze emotionele ontladingen? Om zes uur die donderdag toch mijn bed uit. Ik zou wel zien hoever ik kwam. Veel aan bagage had ik niet nodig. Slippers aan mijn voeten en een reservepaar in het rode plastic kratje. Een mouwloos spotgoedkoop T-shirt aan en één voor in het kratje, plus een beschaafde polo voor het avondeten in hotel Cajou. Een korte broek aan en één in het kratje. Voor de rest wat toiletartikelen – dat was het wel zo ongeveer. Oh ja, Brandt Corstius en Fasseur natuurlijk ook mee. Op vakantie kun je vuile kleren ook even met shampoo in de wasbak uitflodderen, zei Ellen vaak. Uitflodderen, woord van Ellen. Zoals ook: ‘Jopie, je werkt te hard en geef ook eens aan je vermoeidheid toe’. Kalmeringsmiddel van Ellen. Het terugdenken maakte melancholisch. Om zeven uur van huis, na eindeloos vaak aan de voordeur te hebben gevoeld of die wel goed dicht was. De autorit ging van een leien dakje. Maar ik vond de E17 vanaf Antwerpen toch wel erg lang duren en begon me ongerust te maken. Waar bleef nou in godsnaam de E40 die dwars door België loopt van Brussel tot aan de kust? Waar bleef nou de afslag naar Gent en zo verder? Had ik onder het luisteren naar het nieuws niet opgelet? Ik verzoende me al met de gedachte dat ik via Kortrijk zou moeten. Maar gelukkig was daar de afslag naar de E40. Na verloop van tijd het bord met Jabbeke dat gelijkenissen oproept met eertijds de aanduiding St.-Job-in-‘t-Goor. Bij Jabbeke is het links af, en verderop de brug over de IJzer over, en het gebied in van Ieper en Nieuwpoort en al die andere historische plekken waar zoveel en zo intens gevochten werd in de wereldoorlogen. Ik beloofde mezelf te ontspannen tijdens de drie snipperdagen Belgisch strand die ik mezelf als mantelzorger cadeau had gedaan. Het lukte. Want ik wist dat Ad en Marijke naar Ellen zouden toekomen, en ook Agnes, en Wil, Charles en Ceciel, en vlak voor mijn terugkeer ook ‘onze aangenomen dochter’ Esmé van wie ik toen nog niet wist dat ze me een prachtmail over een vermakelijke Ellen zou sturen. Tipje van de sluier: ‘Oh jeetje Ellen je knoeit met je Surinaamse kerriekip’. ‘Ach kind, Jopie wast toch wel’.

De verwelkoming door de gerant van hotel Cajou in De Panne was joviaal. Het speet Bruno dat ik de zorg voor Ellen niet had kunnen organiseren waardoor ze er niet bij was. Maar waarom dan niet ‘die corpulente vriend’ van me meegenomen? Corpulente vriend? Ja die van de vorige keer, die vriend met wie ik zulke spannende journalistieke avonturen had beleefd. Ach Taco natuurlijk! Hij bedoelde Taco. Die was, legde ik uit, bewindvoerder geworden van iemand die door zijn familie werd kaalgeplukt. Die corpulente had zich een heleboel rompslomp op de hals gehaald, die moest zich officieel met allerlei ambtelijke haarkloverij als bewindvoerder laten beëdigen. We deelden inderdaad memorabele journalistieke ervaringen, Taco en ik. Als politieverslaggevers behoorden we tot de weinigen die enthousiast werden van een ontvoeringszaak. Maar bijzonderder was wellicht nog onze gemeenschappelijke tijd als universitair docent journalistiek aan de Erasmus. Het vormde voor ons beiden de kroon op ons journalistieke werk in meerdere disciplines. Het was een eer om voor dat universitaire docentschap geselecteerd te worden. Was Jan Blokker bijvoorbeeld ons niet voorgegaan? Bij verschillende krantenredacties en televisieprogramma’s lopen momenteel gevierde journalisten rond die bij Taco en mij het vak min of meer hebben geleerd. We waren goed op elkaar ingespeeld en vormden bovendien bij tijd en wijle een hilarische stel – helemaal als onze excentrieke prof Henri Beunders er ook nog bij was. Beunders had een hele jonge vriendin in een opmerkelijk strakke spijkerbroek. Met onze studenten vroegen wij ons af hoe die vriendin toch in die spijkerbroek kwam en (vooral ook) hoe er uit? De meesten wilden graag met Henri ruilen. Ook zo’n vraag die wij ons op de universiteit stelden: op welke hoge temperatuur zouden die spijkerbroeken gewassen worden? Of zette Henri zijn liefje met spijkerbroek en al onder een hete douche? Taco had legio bijnamen voor de vriendin van Beunders. Ik noem ze hier niet. Onze mediagenieke prof zagen wij in die tijd vaker op de tv dan in ons leslokaal. De studenten vonden dat jammer en wij wisten waarom. Henri was onvergetelijk. Kookte geregeld voor zijn studenten en docenten. Ook Ellen was dan altijd van de partij. Student Robert Doggers op zo’n avondje bij Henri thuis in Amsterdam: ‘Heb je soms ook een dochter? Die moet anders wel op haar moeder lijken hoor. Dan trouw ik haar ongezien’. Er liep op de Erasmus ook nog zoiets vaags rond als de secretaris van de secretaris van de vakgroep van de faculteit.  Maar dan moest hij wel wind mee hebben op de Maasboulevard. Kortjakje noemden we hem. Bij Fasseur las ik hoe die van het universitaire leven had genoten – nou anders ik wel.

Zonder Taco zou ik het ook wel redden in De Panne als ik maar op tijd een strandbed kon scoren, bedacht ik. Dan moest ik snel zijn, kreeg ik aan de hotelreceptie te horen, want het was een nationale feestdag in België, en het zou gemakkelijk storm kunnen lopen bij Jerôme vlak om de hoek. Wat viel er voor de Belgen eigenlijk te vieren? Dat wilde de hotelgerant me wel vertellen, maar het zou waarschijnlijk een heel lang verhaal worden. Liever niet nee. Eerst dat strandbed. Jerôme verhuurt overigens niet alleen strandstoelen en -bedden met parasol maar ook pony’s waarop kinderen met een gids langs de kustlijn en door de duinen een tochtje maken. Het hele tafereel met Jerôme en zijn pony’s deed me terugdenken aan de jaren dat Ellen en ik kleindochter May voor een vakantieweekje meenamen naar Texel. Daar hadden we de kleine May eens een pony in het vooruitzicht gesteld. Eenmaal bij de manege bleek die pony wel erg groot uitgevallen. May kreeg een cap en een paar rijlaarzen aangemeten en beklom met een ladder het paardje. Ellen trok die zondagmiddag op Texel wit weg en vroeg zich bloednerveus af waar we in vredesnaam aan begonnen waren. Als dit maar goed afliep. Alle deelnemers waren een kop groter dan May. Wat zat dat kind die middag hoog te paard. We konden niet eens meer bij haar handje. Ellen en ik bleven in de manege achter. Tergend langzaam verstreek de tijd. We hoorden een ambulance en het kon natuurlijk niet anders of dat moest wel voor ons kleinkind zijn. Als opa en oma gaven we mekaar de schuld van wie op dat onzalige idee van die ponyclub gekomen was. Toen we het zo’n beetje aan onze rikketik dreigden te krijgen, zagen we May enthousiast zwaaiend in de verte weer aankomen. Opluchting. Maar bij Ellen toch weer aanleiding zich vertwijfeld af te vragen of het niet verstandiger van May was de teugels goed vast te blijven houden. Toen het kind weer veilig op de begane grond stond, vond ze dat we zó trots op haar moesten zijn dat ze wel een ijsje had verdiend. Na dat ijsje meldde ze dat de dag niet zonder een pizza kon. Ik bleef op mijn standbed in De Panne nog een hele poos in die herinnering hangen. Verder werd het daar slapen in de zon, lezen, slapen, lezen en een wandelingetje naar de winkelstraat vlakbij voor De Standaard, voor mij zowel inhoudelijk als visueel de mooiste krant van België. Naar de boekhandel dus en een deur verder een stuk stokbrood met kaas en tomaat (waren ze potdomme de boter vergeten) als een ietwat uitgestelde lunch.

Terug naar Jerôme en weer slapen, lezen en slapen gelijk een repeterende breuk. Ik kan dit elke mantelzorger aanraden en ik hoor het mezelf zeggen. Hoe schaamteloos kunnen adviseurs zijn. Want als iemand het moeilijk vindt de mantelzorg los te laten, al is het maar voor een dagdeel, dan ben ik het wel. Zouden ze er in het verpleeghuis wel voor zorgen dat Ellen niet op haar kleren morste vanwege onverwachte schokjes door bezoek van Mister Parkinson? Zouden ze de zonnebrand niet vergeten die ik had klaargezet op haar kamer? Zouden ze er wel aan denken dat…. Gelukkig viel ik voor de zoveelste keer in slaap. Een tamelijk koude bries uit zee deed me ontwaken. Hoe laat zou het zijn? Al over vijven? Jammer dat ze hier in navolging van de Fransen zo laat aten ’s avonds. Eerst maar weer een wandeling door de straatjes met pittoreske cottages van bouwmeester Albert Dumont en voor ‘Havanna zonder make up’ van auteur Herman Portocarero naar de boekwinkel. Daar in de buurt uitverkoop bij een chique zaak in huishoudelijke artikelen. Er is een naam voor zulke winkels, ik weet ‘m even niet. Stond ik er met een prachtig Tunesisch mozaïekbord van afgeprijsd vijf euro in mijn hand. Kopen voor op mijn bureau thuis? Of toch maar niet? Toch wel? Ik legde het bord terug en pakte het opnieuw. Liep zonder het cadeautjes voor mezelf die bekakte deftigheid van de upper ten uit. Draaide me om en ging weer naar binnen. Begon mijn gezeik opnieuw. Bord pakken, bord terug. Kwam er een zwaar geparfumeerde mevrouw naast me staan. Die vertelde dat ze er zelf een dag eerder zes had gekocht. Iedereen van de beau monde in De Panne sloeg hier elke zomer zijn slag. Dat gaf de doorslag. Eventjes wilde ik tot de beau monde van dit smaakvolle plaatsje behoren. Ik dacht aan Ellen, natuurlijk dacht ik weer aan haar. Ik dacht aan hoe het nog allemaal geweest kon zijn als ze niet ziek was geworden. Dan hadden wij ook zes van die borden gekocht voor het toetje bij etentjes met vrienden. En hoe zat dat met ‘Havanna zonder make up’ in het andere tasje? We hadden graag naar Cuba gewild zolang Fidel Castro nog leefde. Het was er om de één of andere reden niet van gekomen en het zou er ook nooit meer van kunnen komen. De bittere pil. Ik moest maar gauw een Stella Artois nemen op een terrasje en verder gaan in de fietstocht van Jelle Brandt Corstius met in zijn bagage zijn vader in het purperen satijnen dichtgestrikte zakje. Hij had op weg naar de Middellandse Zee de Ardennen al achter zich gelaten.

Als ik dit voor mezelf allemaal terughaal is het deze zondagochtend net acht uur geweest. Deur naar het balkon wagenwijd open. Serene rust. Warme wind waait me tegemoet. Ik begon om zes uur te tikken. Klaar wakker. In De Panne voor dagen achtereen liggen maffen. De kan verse koffie is leeg. Ontbijten doe ik met een kleine Surinaamse rijsttafel die ik bij terugkeer vlak voor sluitingstijd nog even snel in de Vomar wist te scoren. Maar waar was ik gebleven met die eerste dag in De Panne? Oh ja, bij een biertje op het terras naast de Onze Lieve Vrouwe van Fatima, een kerk. Daar nu eens naar binnen gaan voor een kijkje of aan de overkant voor de derde keer deze dag de boekwinkel en er naar info struinen over nationale feestdagen in België? Want dat bleef me intrigeren. Of ik daar alweer was, wilde de boekhandelaar weten. Zijn dubbelganger, merkte ik flauwtjes op. Of de boekhandelaar mij misschien nader kon informeren over waarom de Belgen vandaag een nationaal feest vierden? De boekhandelaar liep naar een schap, maar hij wilde het me ook wel vertellen. Dat laatste maar. Ik gaf mijn geld liever aan andere boeken uit. Ik kreeg van de boekhandelaar te horen dat we terugmoesten naar 1831. Het ging om een zekere Leopold van Saksen-Coburg, de latere koning Leopold 1. Of ik het verhaal soms liever wilde horen van Geurt (of zei hij Geert?) Van Theyne (ook hier een spelling waarvoor ik mijn hand niet in het vuur steek). Genoemd personage was stadshistoricus en kon door de boekhandelaar probleemloos voor een afspraak worden gebeld. Waar was ik aan begonnen! Het leek me beter dat de boekhandelaar gewoon zijn verhaal afmaakte. Kort graag, daar houd ik van. Of de boekhandelaar zo vlak voor sluitingstijd alle poespas wilde weglaten alsjeblieft. Mijn bier aan de overkant verschraalde. Welnu, Leopold van Saksen-Coburg, die vanaf 1813 in het Russische leger tegen Napoleon streed, zette op 21 juli 1831 vanuit Frankrijk voor het eerst voet op Belgische bodem, en nog wel in De Panne. Datzelfde jaar aanvaardde hij de Belgische troon. En nu de boekhandelaar toch tegenover een Hollander stond: Een Nederlandse inval in augustus 1831 kon Leopold met Franse steun tijdens de zogeheten Tiendaagse Veldtocht afslaan. Leopold 1 stond voor het unionisme, en ik kreeg ook nog te horen dat hij de oom was van koningin Victoria. Zou de gerant van mijn hotel me dit ook allemaal hebben willen vertellen? Vast wel. Alhoewel, toen de Belgen op het EK door Wales werden uitgeschakeld kon het hem geen bliksem schelen.

Het was na het geschiedenislesje die eerste dag van drie in De Panne weer eens hoog tijd voor een tukje. Zou Jerôme zijn strandbedden al hebben ingeklapt en hebben teruggezet in het schuurtje? Nog een uurtje de stretcher. Hotel Cajou valt volgens de restaurantrecensies veelvuldig in de prijzen en het avondeten daar bracht me naderhand aan een tafeltje voor de alleenstaande man. Aan mijn linker zijde nog zo’n zelfde tafeltje met daarachter zo’n zelfde alleenstaande man. Zou hij gescheiden zijn, weduwnaar, echtgenote net als de mijne in een verpleeghuis? Ik durfde het hem niet te vragen. Ik had al lang genoeg naar de boekhandelaar geluisterd. We beperkten ons tot het aanprijzen van de spijzen. Rechts van mij een iets ruimer tafeltje met een ouder echtpaar en kleinkind. Het echtpaar herinnerde ik me nog van een vorige keer. De vrouw zag mij net even te lang naar haar dociele en met een lege blik strak voor zich uit starende echtgenoot kijken. Ze verontschuldigend zich met een grimas van machteloosheid. Maar kon zij weten dat ik op dit terrein een ervaringsdeskundige geworden was? Ik meende te weten en te voelen wat er in haar om ging. De vrouw stalde voor haar kleindochter van pakweg vijf een hele batterij aan kleurpotloden en tekeningenboekjes uit. En weer eens moest ik aan mijn lieve Ellen denken. De Franstalige oma zocht troost bij haar kleinkind en opa, met de verschijning van een kamergeleerde in een abstract bètavak, keek onophoudelijk in het vage niets. Geen besef, zo leek het, van wat er allemaal op zijn bord lag. Mijn alleenstaande buurman links liet net als ik zijn smaakpapillen verwennen met twee bolletjes ganzenlever. Een vette knipoog toen de gerant kwam vragen of alles naar wens was.. Ik dacht terug aan de maand in de Dordogne en de maaltijden in Sarlat. Daar overal ganzen met een trechter. Niet aan denken. Het was de zomer waarin ik als chef buitenland onvoldoende scherp de consequenties had ingeschat van de inval van Saddam Hussein in Koeweit. Een paar maanden later beleefden we de Eerste Golfoorlog gedurende welke Ellen elke nacht ontbijtpakketten meegaf voor mijn zwoegende en tenslotte afgepeigerde redactie van minimaal zes man. Daartoe behoorde ook onze inmiddels overleden vriend Jan Boerop, de echtgenoot van vriendin Nelly. Ik heb aan die jaren het matineuze dagritme overgehouden. En verdomd, aan tafel in het restaurant van Cajou had ik bij alle herinneringen van weleer wel weer eens zin in een klein slaapje.

Een klapje op mijn schouder. De gerant die op fluistertoon informeerde of alles goed ging en of het vakantiegevoel er al een beetje was. Ik antwoordde hem dat hij en zijn mensen er deze dag voor mij een klein feestje van hadden gemaakt waarvoor heel veel dank. Ik belde met het verpleeghuis. Met Ellen alles prima. Ze wilde alleen aanvankelijk niet eten. Want eten, vertelde verzorgster Denise, dat deed Ellen thuis. Ze wilde naar huis. Even later weer die hand op mijn schouder, weer die fluistertoon en ik moest het me maar laten smaken. Tweede glas sublieme chardonnay voor mijn neus. De witte wijn kreeg ik deze eerste avond van het hotel. Ik joeg ze niet op kosten, twee glazen wijn waren meer dan voldoende. Naast me ging het kleuren door. Niet door het kleine meisje, dat dommelde net als haar opa, het was oma die met de kleurpotloden in de weer was. Ook dit beeld herkende ik. Later op de kamer boven hoorde ik Ellen roepen dat ik lang genoeg onder de douche had gestaan, en dat ik er maar eens eindelijk onder vandaan moest komen. Ik liep naar het bed en keek naar het kussen naast me. Daarop lag het boek van Jelle Brandt Corstius over zijn rare vader bij wie de scheidslijn met beginnend dement aanvankelijk heel lastig te ontdekken viel. Ik was met de auteur in Avignon aangekomen dat al zo heerlijk naar de Provence rook, maar waar een nooit vermoede shabby stationsomgeving detoneerde. Was ik daar niet eens met jou geweest, vroeg ik met een glimlach aan het lege kussen?

PS

De tweede en derde dag in De Panne verliepen krek hetzelfde. Ze waren een kopie van de aankomstdag 21 juli. Luieren, lummelen en lezen. Ledigheid als des duivels oorkussen. Voor terug naar huis bij Jabbeke rechts af. Bij St.-Job-in-‘t-Goor stond ik in de file. Het was maar goed dat Taco er niet bij was. Die zou voor zo’n oponthoud in de hitte al hemelaal niet het geduld hebben gehad. Thuis wachtte een formidabele verrassing met inmiddels het mezelf cadeau gedane bord naast mijn pc op mijn bureau. Een mail van chaperonne Esmé Wolf.

Zij schreef: Geweldige dag met Ellen achter de rug! Ze was zó goed! We zaten te wachten op ons Surinaamse broodje kipkerrie en Ellen keek bijna bij de buren de kroket van tafel af. Ze zei meerdere malen ‘Oh ik vind dit zó leuk’ en ‘Wat een verrassing’ – hierbij kwamen haar pretoogjes tevoorschijn. Ze morste een heel klein stukje kip. Oh jee. ‘Ach kind, Jopie wast toch wel’. Ik kwam niet meer bij! Terug in De Ingelanden gingen we op het dakterras nog even samen aan de appelsap. Ellen had net een slok genomen en greep snel weer naar haar glas. Ik pakte het maar liever zelf voor haar op. Zei ze grinnikend: ‘Hèhè, eindelijk, wat heb ik een dorst zeg’. Al met al zijn we 2.5 uur heerlijk samen geweest. Genoten.

You make my day Esmé, liet ik haar prompt weten. En vriendin Maggy naderhand: ‘Als een dochter die Esmé, als de dochter die jullie je zo gewenst hadden’. Inderdaad. Helemaal waar. De mail van Esmé gaat in het familiearchief.

   

Al even streng in de leer als de zwartekousenkerk

 Ik had nooit zo heel veel met softbal, anders dan met honkbal. Maar in die gouden jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw kon je bij UVV ook niet om het softbal heen, en zeker niet om Riek van Fulpen. Ze was pitcher en wat voor één. Ik herinner me haar als de beste softbalster bij UVV ooit. Heeft iemand haar nadien overtroffen? Ik geloof het niet, ik weet het eigenlijk wel zeker. Riek was de dochter van Flip Bertram en Flip was met UVV strenger in de leer dan alle gelovigen op de Veluwe van de zwartekousenkerk bij elkaar.

Herinner me een aardig voorval van destijds bij UVV. Riek woonde met haar ouders in de buurt van het Wilhelminapark in Utrecht. Ergens bij de Adriaan van Ostadelaan. Aan de Mecklenburglaan als ik me niet vergis. De familie Bertram had een hond. Die hond werd ziek, behoorlijk ziek, en het was zaterdag. Riek moest op zoek naar een dierenarts met weekenddienst. Had ze er uiteindelijk één gevonden. Gaf ze de naam en zijn adres door aan haar vader. Oh nee, geen sprake van, dan moest hun zieke hond maar tot maandag wachten. Want die dierenarts van de weekenddienst was van Hercules, dé voetbalconcurrent van UVV waaraan de oude Flip (behalve voetbal meer van cricket dan van honkbal en softbal) een gloeiende pesthekel had. Er kwam geen enkele Herculaan met zijn tengels aan de hond van Flip. Zo van: wie lid van Hercules was had vuile handen gemaakt. Inwendige pijn was beter te verdragen dan je overgeven aan de gunsten van een Herculaan. Want dan ging je vreemd. Nee, erger nog: je heulde met je allerergste vijand, je was een collaborateur. Riek zou nog hebben aangeboden de hond dan maar alleen naar de Herculaan te brengen, zonder haar vader dus. Kon ze mooi vergeten. De geloofsbelijdenis om in geen enkel opzicht zaken te doen met Herculanen had Flip behalve voor zichzelf ook afgelegd voor zijn vrouw, zoon en dochter. Daar viel niet aan te tornen. Doet me denken aan wat mijn bevriende geluidstechnicus Cees Muit me laatst vertelde. Hij had een oom die van Sparta was en die zijn hele leven op Spangen woonde. Die oom ging in een Volkswagen met zijn jonge gezin dwars door Rotterdam naar Zeeland voor een vakantie. Haamstede of iets dergelijks. Moesten ze noodgedwongen wel langs de Kuip van Feyenoord in het voor hem braakneigingen veroorzakende stadsdeel Zuid. Kregen alle inzittenden even tevoren van oom het bevel hun handen voor hun ogen te houden. De andere kant op kijken mocht ook. Als er maar geen oogcontact was met Feyenoord. Uit zo’n zelfde omgeving kwam ook Riek, maar bij haar draaide de gekte om UVV.

Ik weet nog dat ik als jochie keepte bij de aspiranten van UVV en dat de oude Flip eens in een lange beige regenjas bij een miezerig regentje op veld-3 achter mijn doel stond. Ik werd stapelgek van die man die maar niet ophield aanwijzingen te geven. Het waren meer commando’s als bij de cavalerie. Alsof die kleine driftkikker een paard stond te drillen, zo voelde ik me. Hij is al een eeuwigheid dood, maar ik zou zijn stem nog steeds uit duizenden herkennen. Liet ik een bal per ongeluk tussen mijn benen glippen het doel in. Ik dacht dat die oude Flip een hartaanval kreeg. Eén geluk: de tegenstander was niet Hercules maar Kampong, net even minder catastrofaal. Hercules dat zou ambulancewerk geworden zijn. Zelfs bij een voetbalwedstrijd van 10-jarigen liep bij Flip de bloeddruk nog angstaanjagend naar recordhoogten op. Overigens vertelde hij me eens jaren later dat ie heel goed kon relativeren. Over zelfbeeld gesproken.

Ik weet niet of Riek de traditie van thuis in de daarop volgende jaren heeft voortgezet, in die mate bijvoorbeeld – ik weet wel dat ze net als haar vader zeer fanatiek was, bloedfanatiek ronduit, rechtlijnig ook, uitgesproken rechtlijnig, een mopperkont als een wedstrijd niet liep zoals ze wilde, maar een op en top sportvrouw. Een Ranomi Kromowidjojo. Maar dan net een slag lichter van teint, en niet in het water, maar veruit de beste op grassprieten en het oranjerode gravel. Zij bracht UVV naar de hoofdklasse softbal met voor de rest uitsluitend Haarlemse clubs. Een doorbraak. Niemand anders dan werpster Riek van Fulpen zette eind jaren ’60 en beginjaren ’70 het Utrechtse softbal op de landelijke kaart. Ik herinner me uit die tijd Line Klein, Henk Konings, zijn vrouw Mien, de Brevetten, Loes en Ingrid van Reenen, of was het met een h?, ik herinner me José Janssen, dubbel s dat weet ik zeker, catcher Eerdmans van wie ik de voornaam niet meer weet, en wie allemaal niet – maar allen figureerden ze in de onmiddellijke nabijheid van werpster Riek van Fulpen. Ze waren slechts gedweeë boterbloemen – madeliefjes zo men wil – rond een statige alle aandacht opeisende majesteitelijke boom. Ik herinner me haar man René met kindertjes en veel speelgoed, en een hond aan de riem achter de back stop op sportpark Hoge Weide dat later Verthoren ging heten. Het zal vast en zeker niet de hond van de oude dogmatische Flip zijn geweest. Al overleefde die de potsierlijke dierenartsonthouding gelukkig wel. Groot fan van Riek was onherroepelijk bondsarchivaris Leseman. Als haar naam viel werd hij lyrisch.

Riek was eveneens een buitenboordmotor bij het hockey van Voordaan. Ook daarmee haalde ze vaak de maandagkrant. Ook in hockey blonk ze uit. Later mepte ze er op los bij de golfvereniging van Nieuwegein. De laatste jaren zweepte ze langs de lijn als oma haar kleinkinderen op bij hun sportwedstrijden. ‘Geef hem toch een rotschop! Nee, niet die arme jongen verdomme, idioot, die bal natuurlijk, ik bedoelde die bal’. Ook voor Marijke Brevet was Riek van Fulpen de koningin van het bal. ‘Een eer om met haar te spelen. Maar ik was wel een beetje bang voor haar, ik was een tikkeltje onzeker om in haar buurt fouten te maken, op het derde honk bijvoorbeeld, ze gaf je er dan ongenadig van langs, deed ze gewoon waar iedereen bij stond’.

De afgelopen week overleed ze, 74 jaar oud, aan borstkanker. Haar crematie was gisteren. De oud-voorzitter van hockeyclub Voordaan uit Groenekan voerde het woord. Hetgeen ook gold voor de voorzitter van de Nieuwegeinse golfclub. UVV liet het afweten aan de microfoon. Geen spreker namens het softbal dat vooral door Riek van Fulpen het hoogst haalbare in Nederland haalbaar maakte. Dat UVV deze gelegenheid in stilzwijgen voorbij liet gaan, paste in feite in een korte maildiscussie van diezelfde vrijdag 15 juli. Met de vroegere speler van UVV en de voormalige honkbalinternational Jan van Ewijk bood ik UVV in maart aan, een museum voor honkbal (en dan uiteraard ook softbal) op geheel vrijwillige basis te gaan opzetten, ten einde het rijke verleden te visualiseren en voor het nageslacht levend te houden (zo niet eerstens te reanimeren). Jan en ik, beiden toch al niet zo dik, wij hadden geen zin te wachten op bestuurlijke medewerking en voortvarendheid totdat we nog slechts een ons zouden wegen. Plannen naar de vaalt. Geen rancunes trouwens. Dat voor alle duidelijkheid. Hooguit jammer, hartstikke jammer. In zo’n museum had Riek van Fulpen zeker geglorieerd. Naast andere coryfeeën als Kees Hiele, Jan Kars, Line Klein-Desta, Henk Heinen, Peter Terstall en verder nog een hele batterij smaakmakers – grondleggers van zoveel kijkplezier die er ’s zomers telkens weer een familiefeest van maakten bij UVV. Hopelijk verrijst er hoe dan ook ooit nog eens op de luxueuze nieuwe accommodatie Paperclip in Vleuten een eregalerij. Een uitstalling van hoe het ooit allemaal begon en het zich ontwikkelde. De bevlogen jaren ’60 en ’70 bij het honkbal en softbal van UVV bijvoorbeeld waren om nooit meer te vergeten. Ken en koester je clubklassiekers, huidige generatie!

Hopelijk maakt UVV toch werk van zoiets als een trots en veel nieuwsgierigen lokkend Utrechts honk- en softbalmuseum waarin de vele hoogtepunten naar harte lust kunnen worden terugbeleefd. Daarvoor immers kan de club bogen op een veel te mooie indrukwekkende historie. Want dat staat gewoon als een huis! Nog geen museum helaas, en ook niet de aanzet daartoe? Dan deze aflevering in mijn serie webblogs als een welverdiende ode aan de rechter arm van de softballende snelheidsmaniak Riek Bertram, later Riek van Fulpen. De arm waarmee ze – met op de millimeter nauwkeurige worpen – uit de heup schoot en waarmee deze sportheldin met haar andere ‘provincialen der Wild Cats’ een verbluffend einde maakte aan de schier onaantastbare hegemonie van Haarlem in het Nederlandse softbal. Het was een knap staaltje.

 

‘Ik moet er weer even inkomen hoor’

‘Ellen, je huilt’.

Bezig aan onze vrijdagse boodschappen. Ellen met het blauwe winkelmandje op haar schoot. Deed bij Albert Heyn net verlekkerd een inhalige graai naar de pikante pindasoep en de extra gekruide Thaise kippensoep van Conimex.

‘Waarom huil je? Heb je ergens pijn Ellen? Zeg me wat er loos is. Zo-even lachte je nog’.

Geen reactie behalve dikke tranen die over haar wangen biggelden. Een trillende bovenlip.

‘Ellen wat is er met je aan de hand, zeg het me alsjeblieft, je maakt me ongerust’.

Mijn parkinsonlief keek me met verdrietige wanhopige ogen aan.

Door de knieën voor de rolstoel naast het schap met ook bouillon en vermicelli. Haar hoofd in mijn handen. Mijn ogen zo dicht mogelijk bij die van haar. Neus tegen neus. Voelen of ze misschien ergens pijn had. Knijpen in armen en benen. Geen enkele indicatie van pijn. ‘Zeg me Ellen waarom je huilt’.

‘Ik wil ook kunnen lopen’.

‘Net als al die mensen hier om ons heen?’

Ze wilde ook kunnen lopen, dit had ik toch dondersgoed gehoord.

Ze pakte mijn hand stevig vast. Haar blik volgde iemand met een winkelwagentje. Ik streek haar een paar keer door het haar. Ik kuste haar lippen. Een voorbijgangster vroeg of alles goed was. Ja alles was goed, een bedankje voor haar attente bezorgdheid. Alles was oké.

‘Maar lieverdje, dat lopen dat kan helaas niet meer. Je hebt ooit eens je heup gebroken. Als we sommige boodschappen nu eens gingen terugzetten en als we nu eens bij de visboer aan de overkant haring, gerookte paling en een joekel van een quiche haalden – zou dat je weer opvrolijken?

Ze glimlachte door haar tranen heen. Nog steeds die hand die de mijne omklemde.

‘Vis is lekker’.  

‘En geeft vis geen rooms tintje aan de vrijdag? Zullen de pastoors en monseigneurs in alle paapse bisdommen blij mee zijn. En ook die rare niet te definiëren Limburger Camiel Eurlings die vandaag de krant haalt met aangifte tegen een vrouw die aangifte tegen hem deed. En dat allemaal nog vlak voor zijn vertrek als gladde bobo naar de Spelen van Rio. Zou hij met de KLM vliegen? Vast wel’.

‘Meneer, u vergeet uw soep’.

Ik praatte op weg naar de vis over haar schouder heen over hoe gezellig we het nog steeds hadden. ‘Was je niet met Wil, Agnes en de baronesse Frau Marlene Dietrich Von Kethel uit eten geweest deze week?! Vroeg gastvrouw Elly Wolf aan tafel wie van jullie nog wijn wilde. Antwoordde Wil dat jullie voldaan waren. Zei jij: Nee hoor, ik lust nog wel wat. Had iedereen verschrikkelijk veel schik om. En gisteren Ad en Marijke bij ons in de tuin aan de wijn. Weet je nog Ellen dat Marijke door de laatste donkergroene plastic tuinstoel zakte die we hadden? Daar hadden we minder schik om, dat was wel even schrikken. Toen de eerste tuinstoel het begaf, had ik ook de andere twee veiligheidshalve moeten weggooien. Verkeerde zuinigheid. Marijke heeft geen stijve ledematen aan haar onfortuinlijke duikeling overgehouden. Jan van Ewijk wil je binnenkort komen bezoeken, liet hij weten. Eind van de middag, schat, gaan we naar Charles en Ceciel. Daar schenken ze vast en zeker de rosé klassieker Luc. En je ziet eind van de middag ook Esmé weer. Allemaal leuke dingen waar je bij kunt blijven zitten. Raar eigenlijk Ellen dat afgezien van hier de meeste supermarkten alleen nog maar die burgerlijke soepen verkopen en die exotische niet meer – snap jij dat nou?’

Ze dommelde in het al bijna vergeten julizonnetje. Ik sloeg mijn armen in een weids gebaar om mijn dementerende o zo dierbare en onmisbare echtgenote heen. Ik snoof haar parfum op. Ik zag haar weer naar me toekomen, precies een week geleden in de verpleeginstelling Lückerheide in Kerkrade waar ik op uitnodiging een spreekbeurt hield voor verpleegkundigen en mantelzorgers. Een volle zaal die spontaan en ontroerd voor haar applaudisseerde toen ze mooi opgemaakt en piekfijn aangekleed in het lavendelblauw na de pauze naar binnen werd gereden tot aan het podium. Daar zocht haar hand de mijne. Die hand ja, die hand die ik gelukkig nog dagelijks mag vasthouden. Kerkrade, alweer een week geleden intussen. We maken veel mee samen, we mógen ook veel meemaken saampjes. Zoals applaus voor het feit dat we ons er niet onder laten krijgen, wel of geen parkinson met dementie. En een gebroken heup.

Thuis bij de pui wees ze naar de uiterste hoek rechts. ‘Is dat mijn piano?’ Ze had er de afgelopen dagen al vaker een opmerkelijke belangstelling voor getoond.

‘Wil je soms misschien pianospelen?’

En daar zat ze dan in de rolstoel voor de piano die altijd zo’n belangrijke plaats in haar leven had ingenomen. Minutenlang tuurde ze naar de toetsen. Ik liet het zo, ik wachtte af. Heel voorzichtig ging er één hand naar voren alsof ze probeerde een vals hondje te aaien. Ik hielp haar een beetje. Ik drukte een vinger op een toets. Ze schrok. Ze keek me verwachtingsvol aan. Weer een vinger en weer een toets. Geluid, een klank. Ze zocht met haar voeten de pedalen. Als een automatisme. ‘Nou jij zelf Ellen, en dan maak ik ondertussen een overheerlijk bordje met haring, paling en stokbrood voor je klaar’. Aarzelend kwam ze op gang. Al een paar jaar had ik haar niet meer aan de piano gehad. En wat miste ik dat vertrouwde beeld van een pianospelende echtgenote te midden van puur huiselijke geluk. Ping pong, ping pong was het telkens, en ik zag haar schrikken van haar eigen piano. ‘Lieverd hij bijt niet hoor’.

De toetsen zwart en wit overweldigden haar. Welke zou ze nu weer eens uitproberen? Weer die associatie met een hondje. Maar dan niet een vals maar een vrolijk keffend. Ze gaf niet op.

‘Niet mooi hè? Maar ik moet er weer even inkomen hoor’.

  

Aan de schandpaal die onveilige verpleeghuizen!

Vernam dat de meeste verpleeghuizen deugen. Maar dat een aantal wegens wanprestatie (de patiëntveiligheid die in het geding is!) gesloten dient te worden of onder verscherpt toezicht moet worden geplaatst. Ongelofelijk! In één van die foute verpleeginstellingen woont trouwens de moeder van de verantwoordelijke staatssecretaris. Heeft hij er wel eens poolshoogte genomen? Komt hij eigenlijk wel eens bij zijn moeder? Verpleeghuizen waar bewoners gevaar lopen. In wat voor een wereld leven wij? Zet er maar druk op! De duimschroeven! Even op ons in laten werken, Nederland anno 2016: de patiëntveiligheid die in het geding is! Wie dat op zijn armzalige geweten heeft, verdient de rechter wegens misdadige schending der mensenrechten! Hoorde naar aanleiding van het rapport over de verpleeghuiskwaliteit een belanghebbende (overigens vergeefs) bazelen dat openbaarmaking van een zwarte lijst maar beter achterwege kon blijven. In het belang van de bewoners die immers geen kant op konden. Hoezo? Schijnheilige kletspraat. Dus in het belang van degenen die in een slecht verpleeghuis wonen is het beter de bevindingen onder het tapijt te moffelen. Je moet maar durven.

Weer illustratief voor horen, zien en zwijgen. Het bekende liedje. En exemplarisch voor: wij weten wel wat goed voor stumpers is. Moest aan de vooroorlogse regenten Gerbrandy en Colijn denken en kreeg prompt brandend maagzuur. Wie kan met een slecht rapportcijfer geen kant op? De verpleeghuisleiding toch hopelijk. Die zal in de volle openbaarheid rekening en verantwoording moeten afleggen. Een zwarte lijst dwingt de knoeiers publiekelijk door het stof te gaan. Een schandpaal is functioneel. Vaker bewezen. Goede verpleeghuizen zien bovendien maar wat graag een zwarte lijst geprojecteerd. Hoeven zij niet bij alle gissingen en wilde speculaties (naar wie goed is en wie niet) onder de kwaden te lijden. En hoezo moeten we ons niet zo druk maken als de overgrote meerderheid van de verpleeghuizen ’toch maar mooi’ een voldoende haalt? Ook zo’n wijsneus. We hebben er recht op dat alle verpleeghuizen veilig en hygiënisch zijn. Niet één uitgezonderd. Je oude moeder zal er maar zitten. Als twee procent van een internationale troepenmacht zich vergrijpt aan inlandse vrouwen en meisjes zoals ooit in Angola dan zeggen we ook niet – anders dan de commandant ons nog probeerde wijs te maken – dat het wel meevalt, aangezien 98 procent niet in opspraak is gekomen. Ook wij kunnen rekenen. Maar het was apekool van die commandant. En hij heeft dat geweten. De gehele internationale pers viel over hem heen.

Het item dinsdag bij Een Vandaag was een slappe vertoning met twee sprekende poppen uit de zorg die niets toevoegden. Die verpleeghuisdirecteur om de hoek van het Mediapark bijvoorbeeld bij wie het kennelijk fantastisch was – hij kreeg alle ruimte voor zijn reclamefolder. Er werd door de actualiteitenrubriek weinig energie in dit kokendhete onderwerp gestoken. Bang hun vingers eraan te branden? Waarom geen kritische verpleeghuisbewoners over de problematiek aan het woord of een representatief familielid? Waarom niet het ‘gewone werkvolk’ uit de verpleeghuizen? Of mogen die van hogerhand voor een camera hun mond niet opendoen? Even snel een quote halen noemden we dat vroeger op de redactie. Het is maar goed dat de Inspectie en de Patiëntenfederatie er bovenop zitten. Waarvoor dank.

Er zijn er in de verpleegzorg nog te veel die zich onvoldoende rekenschap geven van de verantwoordelijkheid die ze op zich hebben genomen voor de gezondheid, veiligheid en satisfactie van chronisch zieke medemensen in heel hun betreurenswaardige afhankelijkheid. Het is allemaal veel te bedrijfsmatig geworden. Ziekelijk bedrijfsmatig zelfs. We hebben aan een Halbe Zijlstra maatschappij gesleuteld voor het recht van de sterkste schouders. Voorbeelden te over van de kille managerscultuur. We zien het ook elders: het onderwijs waar de docent met zijn krijtje van het schoolbord is verdwenen, het openbaar vervoer, de woningcorporaties. Voelde me deze week opnieuw genoodzaakt de verpleeghuisleiding van de afdeling van mijn vrouw een vriendelijke doch dringende mail te sturen. Met de vraag er alsjeblieft weer eens op toe te zien dat ik bij het dagelijks ophalen van Ellen haar kamer ordelijk en gezellig aantref. Het begint al met intrinsieke slordigheid. Sommigen zullen me een zeikerd vinden. Zo van: je kunt niet alles hebben in het leven. Ze komen er wel achter. Het personeel zou ook verplicht samen met de bewoners moeten lunchen – allemaal – en niet ondertussen apart in het grand café. De bewoners helpen met hun boterhammetje. Er worden bovendien wel erg veel rooktussendoortjes op het balkon genomen. Kapitaliseer dat eens. Onze zorgkoepel staat niet op de horrorlijst. Maar hopelijk geen reden om vergenoegd achterover te gaan leunen. Want ook hier nog volop verbeterpunten. De onderlinge communicatie bijvoorbeeld ook. En wat te zeggen van een lift die wekenlang kapot was en daardoor dus buiten gebruik! Risicovol? Ja natuurlijk. Je zult maar op stel en sprong bewoners moeten evacueren. Dan is elke kapotte lift er één te veel. Waarom moest dat zo verschrikkelijk lang duren? Apparatuur die uit het buitenland moest komen? Maar we vliegen al in een paar uur naar de andere kant van de wereld!  

Nam mijn vrouw mee naar een vriend in Rotterdam. Hij weet veel van de zorgsector. Ik citeer ‘m. ‘Recente miskleunen. Een hartpatiënt kreeg in zijn verpleeghuis verkeerde medicijnen. Verzuimd in het medisch dossier te kijken. Ze kwamen er later achter en lieten het zo. Ze lieten het nota bene zo! Ander geval. Mevrouw van 63. De ene tia na de andere. Heeft kind noch kraai. Naar een verpleeghuis. Ze vroeg er om haar spulletjes van thuis. Die bleken foetsie. De zorgkoepel wist bij navraag van niets. Niemand die aanvankelijk uitsluitsel kon geven. De aanhouder won. Zonder medeweten (laat staan toestemming) van mevrouw waren haar spulletjes uit huis gehaald en verkocht. Door het verpleeghuis. Farizeeërs. Honderd keer sorry maar ze hadden de boel gewoon belazerd. Ze kopen mevrouw nu af met tweeduizend euro. Die huilt de hele dag. Zo eindigt haar leven’.

Ook dit laten we even bezinken. En dan maar roepen de rotte appels niet openbaar te maken. Natuurlijk halen we die uit de fruitschaal. Natuurlijk die schandpaal. Onze maatschappij moet niet rotter worden dan rot. We zijn al te ver afgegleden.

We moeten van die hooghartige bestuurdersmentaliteit af

Sprak onlangs een meisje dat stage liep in een verpleeghuis. ‘Weet u’, vertelde het meisje onthutst , en ik vat haar woorden even kort samen – ‘Weet u, ik wilde etensresten in de pedaalemmer gooien en zag daarin tot mijn schrik medicijnen liggen. Ik liep er meteen mee naar één van de vaste verzorgers. Ze waren vergeten een bewoonster op tijd haar pilletjes te geven. Dus daarom maar de afvalbak. Alsof dit de gewoonste zaak van de wereld was. Of dit dan niet moest worden gemeld bij de overdracht? Nee hoor, dat hoefde allemaal niet. Geen haan die hier naar kraaide. Ik was met stomheid geslagen. Of ik maar zo vriendelijk wilde zijn over die pedaalemmer mijn mond te houden tijdens het verdere verloop van mijn stage. Wat doe je dan? Maar ik voel me wel medeplichtig’.

Kan het cynischer? Dat de verpleegzorg in Nederland er bij de meest recente inspectietocht slecht van af kwam, mag niet verbazen. Sterker nog: het zal ook niemand verwonderen. Er is in die wereld van alles mis. Het is ook in niet onbelangrijke mate als samenleving onze eigen schuld. We hebben de zorg vermarkt en dus verkwanseld en zitten nu op de blaren. De zorg ging dezelfde onzalige weg als het onderwijs en het openbaar vervoer. We moesten toch zo nodig?! We hebben met de zorg oliedom een belangrijk onderdeel van onze beschaving opgegeven. We hebben het lot van onze verpleeghuisbewoners toevertrouwd aan rekenmachientjes in zakformaat die vanuit zelfgenoegzame Raden van Bestuur meer het eigen persoonlijke carrièrebelang nastreven dan de verantwoorde goede verzorging van hun verpleeghuisbewoners. Wel de poen opstrijken maar er niet de kwaliteit voor leveren.

Het is me te gemakkelijk om tevens de beschuldigende vinger te wijzen naar het grondpersoneel in de zorg als zou dat voor een deel onvoldoende gekwalificeerd zijn. Ik doe er niet aan mee. Toegegeven: er wordt vaker dan me lief is een beroep gedaan op flexwerkers en uitzendkrachten. Niet goed. De bewoners trekken zich op aan een bekend gezicht. Verpleeghuiszorg verdient continuïteit en stabiliteit. Die is er niet altijd. Maar wiens schuld is dat? Mijn vrouw, met parkinson en dementie, haal ik dagelijks in het verpleeghuis op. Ik weet er blindelings de weg. Vaak blijf ik er ook slapen en breng ik met de dementerenden de nacht door achter het cijferslot. Een doorgewinterde ervaringsdeskundige kortom. Voor teamleider Ron en zijn ‘harem’ heb ik respect. Ik ben ook niet ontevreden. Met de kanttekening dat ze meer tegenspel aan de bestuurders en managers mogen bieden. Ze zijn te dociel. Te weinig assertief. Het mag wel iets minder conformistisch. En houden de verzorgers hun eigen vakliteratuur wel voldoende bij? Ik twijfel. Ik mag de kamer van Ellen ook netter en gezelliger aantreffen. Hoogzomer midden op de dag een pit aan het plafond die brandt, gordijnen logementachtig open gekwakt, een nat washandje op de grond, ergens een rondslingerende theedoek zoals vandaag, een bed slordig opgemaakt alsof de bewoonster er ligt opgebaard – waarom in een zorghotel zulke ongein niet en in het verpleeghuis wel? Een smet en ongemeen fikse irritatiefactor. Mijn kritiek op de verzorgenden heeft in de regel weinig met de bezuinigingen van doen. Het is inflatoire slordigheid. Een aanleg voor ongezelligheid die niet van thuis meegenomen hoeft te worden.

Niettemin een dikke voldoende voor Ron en de andere verzorgenden. De communicatie van boven naar beneden is in onze verpleeginstelling daarentegen om te janken. Ik leg mijn oor te luisteren en heb mijn ogen open. Ik constateer een angstcultuur. Die zou er elders wel eens de oorzaak van kunnen zijn dat een stagiair medicijnen in de afvalbak vond waarvan bewust in de overdracht geen melding was gemaakt. Angst en onzekerheid als uitvloeisel van een systeem waarin dure dames en heren vanaf het pluche ergens ver weg regeren – luitjes die in feite over geen enkele diepgewortelde betrokkenheid met de zorg beschikken. De overval laatst op een deel van de bewoners van ons verpleeghuis die met het valse gelegenheidsargument van kwaliteitsverbetering te horen kregen dat ze op stel en sprong moesten verhuizen is exemplarisch voor onvergeeflijk hooghartig mismanagement. Het legde maar weer eens de flagrant abjecte bestuurdersmentaliteit bloot. Daar moeten we van af. Daar moet het beginnen.

En wie een dergelijke mentaliteit etaleert, brengt een hele organisatie in gevaar. Dat is bij ons zo, en zal elders niet anders zijn. Ook collega-journalist Hugo Borst maakt daar in het AD uit de eerste hand gewag van. Onder het kopje ‘Verzorgers in de verpleeghuizen, sta op! ’, riep ik het ‘werkvolk’ op een vuist te maken tegen bestuurders die voor hun taak niet berekend zijn. Dat die weblog binnen de kortste keren 1300 keer werd aangeklikt, zegt voldoende. Hoe komt het dat leidinggevenden er een handje van hebben toezeggingen niet na te komen, afspraken te vergeten, een cliëntenraad in stand te houden waarvan we nooit iets vernemen en waarvan de notulen niet naar buiten komen? En waar en door wie werd binnen onze verpleeghuisorganisatie besloten op het incontinentiemateriaal te gaan bezuinigen? Niemand van het grondpersoneel die wist waar ie aan toe was en geen enkele mantelzorger die daarover tevoren was ingelicht (laat staan fatsoenlijk geraadpleegd).

De ‘handen aan het bed’ moeten het gevoel hebben dat ze gezien en gehoord worden. Ze moeten zich geen nummer weten. Bestuurders, managers en andere megalomane machtsdenkers die in de zorg niets te zoeken hebben, moeten voorgoed naar huis worden gestuurd. Daarin heeft de overheid als beschermheer van de zwakkeren nog altijd een taak. Eigenlijk zou er ook gesneden moeten worden in al die zorgconglomeraten. Ze zijn uit hun krachten gegroeid. Die gedrochten leiden immers bij de bestuurders louter tot hun eigen papieren werkelijkheid vanuit rendementsdenken. Deplorabele tijdgeest. Praat ik het verdoezelen van vergeetachtigheid met medicijnen goed? Natuurlijk niet. Maar als we goede gezondheidszorg nog steeds als een onmisbare verworvenheid en vanzelfsprekendheid beschouwen , iets waarin de klad is gekomen, dan moet de samenleving ingrijpen. Omdat zachte heelmeesters stinkende wonden maken, zullen alle zorgkoepels beoordeeld moeten worden naar nog verdedigbare omvang en hun bestuurlijke niveau in medemenselijkheid, leiderschap en fatsoen.  

Vernam op de tv dat de meeste verpleeghuizen deugen, maar dat een aantal wegens wanprestatie gesloten dient te worden of onder verscherpt toezicht moet worden geplaatst. Prima! Zet er maar druk op! Hoorde een belanghebbende bazelen dat openbaarmaking van de zwarte lijst beter achterwege kon blijven. Je moet maar durven. In het belang van de bewoners die toch immers geen kant op konden. Hoezo? Welk een kromme redenatie. Een zwarte lijst dwingt de verzakende verpleeghuizen publiekelijk orde op zaken te stellen. Een schandpaal is functioneel. En goede verpleeghuizen zien maar wat graag een zwarte lijst verschijnen. En hoezo moeten we ons niet zo druk maken als de overgrote meerderheid van de verpleeghuizen een voldoende haalt? Ook zo’n belanghebbende wijsneus met wartaal! We hebben er recht op dat alle verpleeghuizen in Nederland naar behoren draaien. Niet één uitgezonderd. Want je zal er maar je oude moeder hebben zitten. Als twee procent van een internationale troepenmacht zich vergrijpt aan inlandse vrouwen en meisjes zoals ooit in Angola dan zeggen we ook niet dat het meevalt omdat 98 procent zich fatsoenlijk volgens de regels gedraagt. Het behoort voor de volle honderd procent goed te zijn. En geen procent minder. Het item op Een Vandaag deze dinsdag 4 juli was maar een slappe vertoning met twee sprekende poppen uit de zorg die hun parochie de hemel in kletsten. Waarom geen kritische verpleeghuisbewoners over de problematiek of een familielid. Even een quote halen zeiden we vroeger op de redactie. Vakken vullen in plaats van doorwrochte journalistiek. Het is maar goed dat de Inspectie en de Patiëntenfederatie er bovenop zitten. Waarvoor dank.