Honkballen vanuit een onderstroom van hartstocht

Uit: Eeuw honkbal met gouden glans

Hudson John als collectors item in zijn 50 jaar oude jack van Sparta

door Johan Carbo
Achter zijn woorden smeult de passie. Het honkbal vrat hem altijd op met huid en haar. “Geen ene rotcent heb ik er aan overgehouden. Maar toch had ik het van mijn levensdagen nooit willen missen. Als lasser werkte ik het liefst voor koppelbazen en kiende ik het zo uit dat de baan zich aanpaste aan het honkbal. Maar zo bouw je natuurlijk nooit een pensioen op. Stappen en op zaterdagavond aan de boemel toen Den Haag nog een heerlijke uitgaansstad was? Ik zat op zaterdagavond thuis met honkbalhandschoen en bal heel braaf en glazig naar Willem Duys en z’n vissenkommetje te staren. En naast me zat vanachter een schaaltje chips mijn verkering me af en toe een liefdevolle blik toe te werpen”.
Hij is er nog één van de oude stempel: honkballen vanuit een onderstroom van ongekunstelde hartstocht. En juist die hartstocht, die bevlogenheid, die mentaliteit van er alles voor opzij willen zetten – Hudson John mist het node. “Kan ik om janken”. Het kan langs de velden momenteel zo akelig stil zijn. Wie betreedt voor een uitwedstrijd nog met samengeknepen billen vijandelijk gebied vol boobytraps en vervaarlijk gillende keukenmeiden? Waar is de grandeur van weleer gebleven? “Zo is het maar net”. De klad zit er een beetje in. Vindt ook hij. Na de vele groeistuipen staat het honkbal stil. Niet speltechnisch, allesbehalve zelfs, maar wel qua entourage en beleving. Is het een tijdsverschijnsel? De hoogconjunctuur ondanks de recessie? Of is er meer aan de hand? Was het vroeger allemaal beter dan nu? Het woord mentaliteit wil nog wel eens vallen in het gesprek tussen twee honkbaladepten die samen 130 jaar oud zijn. Bezondigen ze zich misschien aan oude mannenpraat?
De honkbalklassieker Hudson John proeft die laatste woorden op de tong gelijk een gelauwerde Michelin chef-kok uit een veelsterrenrestaurant zijn geraffineerde vissaus. Oude mannenpraat? Hij slikt inmiddels een pilletje voor het één en ander, maar oude man? Hij wil ook zeker niet overkomen als ‘een ouwe mopperkont’. Of we dat alsjeblieft even willen noteren. “En zet er maar bij in dat blocnote dat ik alleen dingen zeg waarvan ik voor de volle honderd procent zeker ben”. Maar akkoord, hij mist de betrokkenheid als in de tijd waarin hij tot een grand cru rijpte. Plotsklaps haalt hij van achter zijn stoelleuning het knalrode glimmende jack tevoorschijn met achterop heel sierlijk de naam Sparta. Met stemverheffing alsof Ko van Dijk uit zijn graf is opgestaan: “Dit jack is veertig jaar oud. Wat zeg ik je mijn vriend, veertig jaar? Ik overdrijf niet als ik zeg dat dit jack bijna vijftig jaar oud is. Een halve eeuw zowat. Pak maar beet. Als nieuw, nog steeds zo goed als nieuw. En je kunt me er in uittekenen hoor! Zodra ik thuiskom, hang ik dit jack weer keurig aan een knaapje terug op zijn vaste plaats in de kast. Vlekjes, ik haal ze er meteen uit. Wat zeg ik daar? Ik zorg gewoon dat ik niet mors. Kijk, dat bedoel ik nou met mentaliteit en ergens heel zuinig op zijn. Verknochtheid, jongelui zullen me erom uitlachen.”
Gezeten in van die prachtige okergele lederen designstoelen in de boezem van het verlaten stadion van Neptunus mijmeren we met de 70-plusser Hudson John over vroeger en nu. En over de vraag, ja vooral die ene prangende vraag, of de tribunes ooit weer eens zo druk bevolkt zullen zijn als in de tijd dat hij die bal een ram gaf. De in 1964 als zeeman in Rotterdam aangemeerde Hudson John heeft zijn felrode collectors item weer netjes om de stoelleuning gedrapeerd. Hij sleept ons met zijn verhalen nu ‘met permissie’ mee naar Wassenaar. “Mag ik met jou vaststellen dat een handschoen tot het belangrijkste gereedschap van een honkballer behoort?” Welnu, in Wassenaar vond hij een tijdje terug eens ‘een grandioos mooie honkbalhandschoen’. “Die had me een paar duiten gekost hoor! Ik breng ‘m naar de kantinebeheerder zoals dat hoort. Gevonden voorwerpen. Ik dacht bij mezelf, Hudson, zou jij zo’n handschoen nou vroeger ooit hebben laten slingeren en vergeten zijn mee naar huis te nemen? Je bent op zo’n handschoen toch net zo zuinig als op je verkering! Kom ik na een hele poos weer eens in Wassenaar, staat daar nog steeds diezelfde kantinebeheerder en zeg ie tegen me: ‘Hudson, neem die handschoen maar mee naar huis, er is nooit iemand voor geweest’. Hij wil een pantomime opvoeren, maar bedenkt zich.
Maar dat bedoelt hij nou: wat maakt het uit, pa en moe Pinpas kopen wel weer een nieuwe handschoen. “Die gasten van tegenwoordig hebben alles, die leven in overvloed, die hechten nergens meer aan, laten waardevolle spullen slingeren, en neem het ze eigenlijk eens kwalijk. Het is allemaal voor zolang het duurt. Honkbal? Leuk, maar voor even. Dat handjevol dat er nog op de tribune zit, dat is vooral de oudere generatie, jij en ik.” Hij valt even stil. Zijn grijze slapen vallen plotseling op. “Afijn, ik heb die handschoenen uiteindelijk cadeau gedaan aan Frank Lindsey. Die ken je misschien nog wel. Die was in de jaren ’60 en ’70 catcher bij Ajax, ABC en Quick Amersfoort. Hij organiseert tegenwoordig voor een Caribische stichting spelactiviteiten. Lindsey werd als catcher ondergewaardeerd, schrijf dat maar gerust op, hij had destijds een vaste waarde in het Nederlands team moeten zijn. Maar goed, hij was natuurlijk heel blij met die handschoen. Maar snapt jij nou zoiets? Je had mijn spikes vroeger moeten zien. Altijd gepoetst. Als spiegels”. Begint dan te grinniken. “Ik moet plotseling denken aan die mevrouw Crouwel, de moeder van Wim en Karel. Kwamen we bij OVVO de spelersbus uit, slaat die vrouw haar hand voor haar mond: ‘Allemachtig, moeten wij daar vanmiddag van winnen?’ Je had ons ook eens moeten zien – in die tijd, vergeet even niet in welke tijd dat was! We kwamen allemaal als macho’s in clubkostuum uit die bus: grijze pantalon, scherpe vouw, ja vergeet die vlijmscherpe vouw niet, sjiek donkerblauw colbert met het embleem van Sparta erop, iedereen met zo’n zelfde rode sporttas – nu is alles zo vanzelfsprekend, je krijgt wat je hebben wilt, maar toen niet”.
Achter zijn woorden smeult, zoals al eerder aangehaald, de passie. Zoals het honkbal altijd bij hem de koorts tot boven de veertig graden deed oplopen. Hij is naturel, deze mahoniehouten handelsreiziger op honkbalspikes die de aanvalslinie van Sparta ooit deed klinken als een symfonieorkest. Maar die ook even gloedvol voor Feyenoord roffelde. En voor Neptunus. En voor Storks in zijn woonplaats Den Haag. “Je verkocht je sport aan het publiek. Stretchen als eerste honkman, rammen als slagman”. Hij trekt een quasi geleerd gezicht zodra hij zich over de spreekwoordelijke glazen bol buigt. Mompelt iets over bestuursleden vandaag de dag die thuis niet eens een telefoon blijken te hebben. Maar eerst van zijn kant nog even een kleine aanvulling. We zouden bijna Kinheim vergeten dat toen in Aktie ’68 was omgedoopt. Het geruchtmakende speeltje van een zekere avonturier Rob Muller dat begin jaren ’70 de hele honkbalnatie aan de kalmeringstabletten bracht met een tot dan toe ongekende vercommercialisering. En laten we de stunts even aanstippen als de ronkende presentatie van om de haverklap nieuwe dure spelers die zo met een helikopter uit het luchtruim kwamen vallen. Ja, Hudson was van alle windstreken, hij trok ook van de weeromstuit het pak van Aktie ’68 aan. Over de goeie ouwe tijd niets dan goeds. Nog even en er kwamen in de jaren ’60 geen 6000 toeschouwers bij een thuiswedstrijd van het goudomrande Sparta maar 60.000… Maar alle gekheid op een stokje, hoe ziet volgens hem de toekomst van het Nederlandse honkbal eruit?
De international uit de zestiger jaren trommelt als een veldheer op het tafelblad. Stilte… Laat vervolgens het woord computer vallen en de oude vos brandt pas echt los. Nu gaan we van Wassenaar naar de Rotterdamse nieuwbouwwijk Beverwaard vlakbij Barendrecht waar een merkwaardige bloedgroepencocktail tegenwoordig domicilie houdt: Sparta geklutst met Feyenoord. Vindt hij eigenlijk ook wel. Hudson komt er nog geregeld over de vloer. “Volkomen met je eens: hoe halen ze het in hun hoofd om daar in de kantine een rijtje computers neer te zetten en dat ook nog eens voor gratis gebruik. Maar zullen ze me begrijpen? Broeinest van bacteriën die smerige toetsenborden? Dat zal wel, niet eens op gelet, was me nog niet eens opgevallen, maar waar ik me aan stoor: die jonge gasten moeten niet in zo’n sportkantine worden aangemoedigd om te gaan zitten computeren, ze moeten honkballen”. Hudson ‘snapt er de ballen van’ – gratis het internet op en wat al niet meer. Ook weer zo’n fraai voorbeeld van verkeerde verwennerij, stemt hij in – zo maak je van de veelal exotische straatjeugd uit de achterstandswijken van Zuid natuurlijk nooit hongerige slagkanonnen zoals hij er eertijds één was. “Die fusie heb ik trouwens nooit begrepen. Moeilijk te verteren ook. Sparta moest voor de aanleg van een nieuwe metrolijn weg van Nieuw-Vreelust, dat is wat ik er van weet. Ze konden zes of acht ton van de gemeente Rotterdam beuren om bij vliegveld Zestienhoven een verbeterde honkbalaccommodatie aan te leggen. Ze konden ook onderhuurder worden bij Neptunus. Maar nee hoor, naar Zuid waar alles Feyenoord is. Mij maakt dat niks uit, maar die supporters wel hoor. Ik zie daar Aad lopen, ik roep hem er even bij. Aad is al zijn hele leven Spartaan, vandaar”.
Hudson had het niet beter kunnen zeggen dan Aad, stelt ie even later tevreden vast. “Je hebt gehoord wat Aad zei? Samen met Feyenoord, dat hadden ze bij Sparta dus niet moeten doen. Nooit niet. Nou had jij het over je schoonzuster die uit Noord in Rotterdam komt en die hooguit naar Zuid gaat als ze er niet onderuit kan. Je hebt het zo-even ook zelf van Aad kunnen horen: echte Spartanen gaan niet van West naar Zuid om daar hun club te zien honkballen – dat vertikken ze. Die schoonzus van jou en die Spartanen uit West, wat mankeert ze!” Hij moet er zelf het hardst om lachen. Nog geestiger wordt het als niet veel later zijn mobieltje afgaat. Hudson slaat met de vlakke hand op zijn voorhoofd. De beller is ‘niet goed wijs’. “Je vader zit in Rotterdam, bij Neptunus, kom hiernaartoe man, nee?, zoek het dan ook maar even uit”. Hij veegt hoofdschuddend wat zweetdroppels weg onder de klep van zijn honkbalpet (van Sparta-Feyenoord – ook nog als nieuw). “Mijn zoon Robert. Was van ADO. Hij is al een poos helemaal georiënteerd op Haarlem en op Amsterdam. Hij had niks te doen. Maar denk nu maar niet dat hij naar Rotterdam komt om er met mij, zijn oude vader, honkbal te gaan kijken. Wat is er mis met Rotterdam, daar vraag ik je? Die zoon van mij blijft weg van het World Port Tournement omdat het geen Haarlem is. In wat voor een wereld leef ik?!” Hij spreidt zijn armen als molenwieken en wacht het antwoord niet af. Hij betreurt de matige opkomst bij het WPT van 2011. “Dat moet zó niet doorgaan. Maar niet opgeven, in godsnaam niet opgeven”. Kader? “Ik zie dus nog wel eens mensen in een bestuur kruipen die thuis niet eens een telefoon en een pc hebben. Dan denk ik: waar beginnen jullie aan? En dat World Port Tournament zou eens beter moeten gaan nadenken over zijn deelnemersveld. Kom eens met wat nieuws. Kom eens met Venezuela, Nicaragua, Panama, Brazilië, Zuid-Afrika of Australië. Dat Taiwan en de tweede of derde keus van Cuba dat weten we nu zoetjesaan wel. We leven in overvloed, we hebben veel te kiezen, en dan moet je daar met je toernooi rekening mee houden”.
Niet aan Rotterdam, maar opmerkelijk genoeg aan Haarlem bewaart Hudson John zijn allermooiste honkbalherinnering. Ook al vormde hij breedgeschouderd bij Sparta met Hamilton Richardson en Simon Arrindell een supertrio, nee hét supertrio, dat met zijn aanvalslinie vijandige werpers ijskoude rillingen bezorgde. Denkt hij best nog wel eens aan terug. Maar voor deze icoon die op jonge leeftijd in de machinekamer van een groot schip werkte en die in 1964 na afloop van zijn contract via Southampton naar Pernis kwam en vandaar al gauw bij Sparta binnenrolde – voor deze Hudson John verdient ‘toch zeer beslist’ een regelrechte theatervoorstelling uit 1977 de ‘absolute’ hoofdprijs. Voor Hudson John overstijgt het galanummer home runs slaan in de schaduw van wereldster Hank Aaron in het afgeladen Haarlemse Pim Mulierstadion ‘werkelijk alles wat ik aan prachtbelevenissen mocht meemaken’. “Dat was in 1977, jazeker, ik heb een computer in mijn hoofd. Noteer: computer in zijn hoofd! Lang daarvoor was ik als jochie al gefascineerd door Hank Aaron, bij de majors de koning van de home run. Speelde bij Milwaukee en voor Atlanta. O, dat weet je. Een fenomeen die Aaron, zeg zelf. En toen zag ik hem in levende lijve”. Beide armen gaan in triomf naar het plafond. Oh heerlijke dromen. “Met Hamilton Richardson, King Zschuschen van ADO en de Amerikaan Kevin Keith die toen bij Kinheim zat, nam ik het op tegen Hank Aaron die van ons allemaal natuurlijk de meeste ballen onder daverend gejuich het stadion uit sloeg. Man, wat een feest was dat! Kijk, met zulk spektakel win je zieltjes, dat kweekt interesse voor honkbal”. De dingen die voorbijgaan en nooit meer terugkomen?
Sommige dingen zijn nu eenmaal zoals ze zijn. Weemoed ook naar de tijd dat honkbal er publicitair nog toe deed. De kranten pakten vanaf de jaren ’50 van de vorige eeuw decennia lang op maandag uit met minstens een halve pagina over honkbal. En de handzamere tabloids moesten toentertijd in Nederland nog worden uitgevonden. Kun je nagaan. “Tegenwoordig bijna geen letter meer. Je zoekt je rot naar een paar uitslagen. Tenminste bij ons in Den Haag. Is dat in Utrecht ook zo? En elders? Hier wil Aad ook wel even iets over kwijt. Hij was er voor de gezelligheid maar even bij blijven zitten. Ook in Rotterdam hooguit wat kruimels over honkbal, weet Aad. “Maar Aad, hij heeft wel gelijk als hij zegt dat je niet moet zeuren over te weinig positieve aandacht. Die journalist hoeft de tribune niet vol te schrijven”, komt Hudson John tussenbeide. Maar toch, ‘een beetje zoals vroeger met de media, het zou een opsteker zijn’. “De vele publiciteit bracht een hoop volk op de been”.
Maar als de spreekwoordelijke berg niet naar Mozes komt dan maar andersom. Hetgeen bij Sparta-Feyenoord niet aan dovemansoren gericht bleek. Hudson John knikt instemmend, maar wordt ook voor even opmerkelijk zwijgzaam. We zijn intussen voor een vervolggesprek naar het strand van Kijkduin gereden, want deze vroegere zeeman (met in plaats van een honkbalpet voor deze gelegenheid een zeemanspet op) moet nog steeds dagelijks de zee zien. Ze willen hem, en vandaar die plotselinge zwijgzaamheid, nog wel eens vergeten, Sparta-Feyenoord dat een toernooi naar hem heeft vernoemd en hem nadrukkelijk als boegbeeld wenst te beschouwen. Het riep in samenwerking met de KNBSB en Rotterdam Sportsupport een projectbureau in het leven. Een appendix die de straatjeugd uit de sociaal zwakke milieus van de dichtbevolkte en weinig groene multiculturele achterstandswijken als de Afrikaanderbuurt, Feijenoord, Hillesluis en Beverwaard opzoekt en er letterlijk van de stoep plukt. Geen lijdzaamheid maar initiatief, en een eigentijdse talentenjacht tot op de diverse hangplekken – het klinkt Hudson John als muziek in de oren. Sparta-Feyenoord struint onder aanvoering van een jongerenwerker met zaklantaarn de gehele zuidelijke agglomeratie van Rotterdam af op zoek naar aanwas. De verschillende projecten luisteren naar namen als: ‘De Schoolsportvereniging’, ‘Honkbal op de stoep’, ‘Meedoen allochtone jeugd door sport’ en ‘Tijd voor honkbal en softbal op Zuid’. Bij de schoolsportvereniging mogen leerlingen eerst uit een heel scala aan keuzemogelijkheden hun favoriete sporten aankruisen. Voetbal, tafeltennis, hockey en honkbal/ softbal scoren het hoogst. Bij voldoende aanmeldingen volgen eerst kennismakingstrainingen in de gymzaal van de eigen school. Daarna worden de blijvertjes in clubverband opgenomen en de reguliere competities binnengeloodst. Zo meldden zich voor honkbal eens op een school in Beverwaard 32 nieuwsgierigen van Pakistaanse, Kaapverdische, Dominicaanse, Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en natuurlijk Antilliaanse origine. Een smeltkroes van culturen en identiteiten waaruit de keurmeesters van Sparta-Feyenoord na de kennismakingstrainingen een paar talentjes meenamen naar de eigen accommodatie. Er loopt een heel arsenaal aan sporttalent rond aan de zuidas van Rotterdam. Die bevestiging levert ook Ahoy. De podia van North Sea Jazz waren nog maar nauwelijks afgebroken of deze arena vormde voor twee weken vol kakofonie het decor van de vakantieontspanning voor de multiculturele straatjeugd van de havenstad. Wat had hij zich graag als gasttrainer laten strikken, maar nee, zijn telefoon ging niet over.
Hier raken we een gevoelige snaar. En hij heeft gelijk, hij krijgt gelijk in zijn slotakkoord! “Prachtige initiatieven, maar ik heb mijn reserves. Op welk niveau vinden die trainingen plaats? Je hebt er zelfs eens naar gekeken. Je had je bedenkingen. Wat is het rendement? Ik zie om me heen goedwillende vaders die zelf nooit op enig niveau gehonkbald hebben maar die evengoed met opgestroopte broekspijpen voor de vuist weg als coaches en trainers van kinderen optreden”. Maar van melodramatisch pruilen wil hij niets weten. Met amusante stemverheffing: “Dat noteer je toch wel even hè? Hudson zit niet te pruilen. Als je kinderen voor het honkbal wilt interesseren en beter wilt maken dan moet je er verstand van hebben. Ik zwerf nog steeds overal rond en ken de mentaliteit van de clubs. Of het nu Sparta-Feyenoord is of ADO, ik woon er zowat om de hoek, of noem maar een dwarsstraat: het mag geen geld kosten, er wordt niet echt in jeugdopleiding geïnvesteerd”. Dat is volgens hem de crux. Goedwillende clowns die een beetje met een honkbalknuppel staan te zwaaien maar nooit zoals deze honkbalromancier het zweet van de kleedkamer hebben geproefd, laat staan de hoogspanning kennen van het slagperk met achter de back stop dierlijk joelende tribuneklanten. “De jeugd is vaak gemakzuchtig, maar de clubs zijn al even laks. Ja laks! Laat de conclusie zijn dat de verenigingen meer hun verantwoordelijkheid in visie en beleid moeten nemen. Ik bedoel dat opbouwend. Ik zie te veel. Ik ben te kritisch. Dat motten ze niet. Maar ik wil niemand afkraken hoor. Ik ben eigenlijk Aziatisch ingesteld. Die Aziaten hebben de juiste benadering. Petje af, beleefd luisteren, en granieten discipline. Buiginkje, petje weer op, prachtig. Zet daar Curaçao eens tegenover. Ik grijp terug naar het WPT in Rotterdam. Als hun coach een time out aanvraagt en instructies wil geven moet de één plotseling poepen en de ander rent naar zijn half ontklede vriendin op de eerste rij van de tribune. En daarna gaan ze verder en weet de één wel wat er is afgesproken maar het merendeel weet geen barst. Hopeloos”.
Of hij veel vrienden aan een heel honkballeven heeft overgehouden? We hadden die laatste vraag misschien niet moeten stellen. Hij kijkt weg. Hij peinst. Tuit zijn lippen. Hij zoekt pluisjes die er niet zijn. “Weet je, in mijn glorietijd woonde ik in de Haagse binnenstad waar ik thuis een feestzolder had. Daar is buiten het seizoen veel lol gemaakt. Wie ik van die feestzolder heb overgehouden? Iedereen is bezig met zichzelf. Laat ons maar een pilsje bestellen mijn vriend”.