Het moet zeker twintig jaar geleden zijn geweest dat ik haar voor het laatst sprak. Het was bij hun thuis, in hun van een ruïne kunstig omgetoverde woonboerderij aan de Linge tussen de fruitbomen in Deil. Het beeld van toen staat voor altijd op mijn netvlies geëtst. Ria Terstall die haar ernstig zieke man Peter uit de slaapkamer ophaalde vanwege mijn onverwachte komst. Peter die amper meer kon lopen. Zwaar ondersteund door Ria schuifelde hij naar me toe. Zijn haardos bleek weer aangegroeid, maar was vlassig en hing in slierten. Een geestesverschijning. Ria zette hem een kop bouillon voor. Ik moest vaker komen, sprak ze bijna vermanend, ik was veel te lang weggebleven, het ophalen van de vele zoete honkbalherinneringen deed het vuur in Peter weer oplaaien. Ik beloofde na het weekje vakantie met Ellen in Israël weer snel mijn gezicht te laten zien. Dat hoefde verdrietig genoeg niet meer. Peter overleed toen wij Jeruzalem en Bethlehem bezochten. Hij had kanker, overal uitzaaiingen, het kwaad zat door zijn hele lichaam, hij werd niet ouder dan 52, als ik me niet vergis. Nu ikzelf volop te maken heb gekregen met een zieke echtgenote besef ik eens te meer dat ik na het overlijden van Peter best wel eens een kaartje naar Ria had kunnen sturen of haar met Ellen een bloemetje had kunnen brengen.
Of ik haar aan krantenknipsels en dergelijke uit de honkbaljaren van Peter kon helpen. Het was een mailtje van Ria in de van haar bekende bescheiden toonzetting. Haar drie dochters hadden naar wedstrijdverslagen en interviews gevraagd uit de tijd dat Peter werper was bij UVV. Ik moest Ria teleurstellen. Weinig tot niets herinnert in ons huis aan de jaren dat ik als een honkbaljunk kon worden beschouwd. Niets van een archief. Nooit spaarzaam. Maar ik wilde Ria toch niet met lege handen laten. Vandaar de blog ditmaal over een begenadigde goudeerlijke honkbalkameraad die geniaal kon tekenen en schilderen en die ook buitengewoon knap raad wist met de drilboor en de betonmolen. Een blog voor haar, voor Ria, en voor de dochters die natuurlijk allang getrouwd zijn en zelf al kinderen zullen hebben. Ik weet de namen van de dochters nog: Petra, Karin en Ellen – ook een Ellen, net als mijn vrouw. Of sla ik de plank mis met die namen? Dan tikken ze me maar op de vingers.
Ik zag Peter Terstall voor het eerst spelen in 1964 als werper van het tweede team van UVV. Het was op een zaterdagmiddag tegen HHC. In dat jaar 1964 wonnen de reserves van UVV bijna alles wat er te winnen viel. Alleen Sparta met de winkelier in honkbalmateriaal Corpeleyn was beter. Sparta was in die dagen voor iedereen onbespeelbaar. Een jaar later stond Peter als starter in de hoofdmacht van UVV op de heuvel. Ik herinner me de soevereine 14-1 tegen PSV (met de broers Sibille) en een week later de 4-4 tegen HCK (Bert Paalman cum suis). Tegen HCK was Peter echt ongenaakbaar, sloeg de Antilliaan Aldrick Victoria een bevrijdende home run en liep Jan van Ewijk als honkloper een dijk van een hersenschudding op. Het seizoen erop was de rol van Peter het blussen van brandjes zodra het er bij het scheiden van de markt benauwd uitzag voor UVV. Peter kwam de dug-out pas uit als er onheil bezworen moest worden. Die rol, in de Major Leagues zouden ze er een moord voor doen, stond hem niet aan. Hij lag er menigmaal met coach Kars over in de clinch. Peter kon een driftkop zijn als hij zich benadeeld voelde. De blonde Ria bemiddelde dan en gooide haar niet geringe charmante onvoorwaardelijkheid aan haar verloofde in de broeierige controverse. Kars kreeg het er warm van.
Peter had geen zitvlees. Het maakte hem humeurig. Maar niemand kan ontkennen dat hij in 1966 als reliever zijn meest opmerkelijke prestaties leverde. Zo gaf hij zijn visitekaartje af tegen het Amsterdamse HCTIW. Zijn voorganger, dat moet de robuuste Henk Heinen zijn geweest, stichtte bij een gelijke stand levensgroot gevaar door de honken met onnauwkeurigheden te laten vollopen. Geen nullen nog. Het duel naderde zijn slotakkoord. Peter werd door de meestal norse en ondoorgrondelijke Kars in wanhoop naar de heuvel gecommandeerd en haalde daar als vlammenwerper bloedstollend zijn gram. Hij gooide een brisante serie van negen niet te raken messcherpe slagballen op catcher Rijnders, en de gevarendriehoek kon weer in de tas. Dit alles onder uitgelaten gejuich vanaf de toen nog druk bezette tribunes. Ze moeten het tot voorbij de Spinozaweg in Utrecht hebben gehoord. Lawaai hoorde destijds nog bij honkbal, wie naar het honkbal was geweest kwam onherroepelijk schor en met hartritmestoornis thuis. Paracetamol heette toen nog aspirine, je kon er niet buiten. Scheidsrechters hadden bij UVV geen leven bij nadelige beslissingen. Als apen klommen verhitte toeschouwers in de backstop alsof het er de dierentuin was. Ook de vader van Peter kon daarover meepraten. Ook hij was scheidsrechter, op een bescheiden niveau weliswaar, maar toch, ook hij kreeg voortdurend de volle laag van achter het kippengaas. Het woord blasfemie bestond nog niet, net als het woord hooligans. Gods woord was nog heilig, we leefden nog in een kerkse en verzuilde maatschappij, en vernielzuchtige vechtersbazen zou het honkbal nooit te zien geven, men hield zijn handen thuis.
Vader en zoon Peter. Clubicoon Kees Hiele haalde ze een paar jaar geleden aan in het boek naar aanleiding van een eeuw honkbal in Nederland. ‘Onbetaalbaar voor ons, die twee’, blikte Hiele terug van achter zijn Hammondorgeltje. Vader Terstall zat bij Werkspoor en draaide daar eigenhandig houten honkbalknuppels voor UVV. Ook Peter maakte van heel dichtbij de opmars van het honkbal in Utrecht mee. Met Amerikanen van de vliegbasis Soesterberg die soms half bewusteloos van de drank tegen een bal kwamen rammen. De eerste Arubanen Leysner en Kersout stalen de show als attracties van gedroomde exotische sprookjeseilanden. De buikvlinderende middelbare schoolmeisjes lieten steeds meer textiel thuis. Als jochie van 12 zag ik in de eerste honkbalwedstrijd van mijn leven in 1963 (Schoten, 15-2 winst) de befaamde catcher Ricky Kersout vanuit hurkstand de paardenharen bal met een streep naar het tweede honk gooien. Later zelf nog wel eens geprobeerd, maar ik kwam niet ver. Zo opgeschreven, ‘niet ver’, klinkt het nog altijd minder erg dan het was. Als Ruben Leysner met een zonnebril op speelde, kon je er vergif op innemen dat hij de avond tevoren als bokser op zijn lazerij had gekregen. UVV had toen ook nog de Canadese bevrijder Les Meyers rondlopen, een besnorde bezienswaardigheid. Die was in ’45 vanaf de Grebbeberg op een tank Zeist komen binnenrollen, zag langs de kant van de weg de dochter van een sigarettengroothandelaar met haar vlaggetje zwaaien en sloeg maar meteen twee vliegen in één klap: zijn toekomstige vrouw en elke dag een slof gratis rookwaar.
Daarover spraken wij, amper een week voor de dood van Peter. Over de aanleg van het tweede echte Amerikaanse honkbalveld in Nederland. De honkballers van UVV liepen zelf met de kruiwagen en het meetlint. De sponsoractiviteiten van Coca-Cola. Het straat- en wijkhonkbal dat zowat achter elke grasspriet van de parken en plantsoenen in Utrecht een spelertje opleverde. Een zomersport met groeistuipen. Honkbal was Cola, kauwgum, steenkolen Engels, en de dump in Benschop met Amerikaanse afdankertjes. Met Ria ging Peter samenwonen aan de Utrechtse Draaiweg. Ik herinner me dat hij daar fijnbesnaard een werper in wind up tekende voor op de wedstrijdaffiches van de club. Nog mooier was zijn loepzuivere aquarel van een honkbalhandschoen voor het jubileumboek dat we in 1988 maakten. Peter was artistiek. Hij schiep met gevoel. Hij was ook nog een poos mijn coach. We werden eens tweede van Nederland in een schaduwcompetitie. Tussen het roken van haar dagelijkse dope van drie pakjes mentholsigaretten door, kregen we toen allemaal een kus van voorzitster Line Klein. Die vond de knipperbol uit. Naar mate de avond vorderde,veranderde de verhouding tussen sherry en jus d’orange drastisch, en snel. In die jaren was mijn moeder manisch-depressief. Ze verwaarloosde de hond, een tackel. Hij mocht bij Peter en Ria logeren in Deil, en bleef er tot het einde tussen de katten. UVV was meer dan honkbal, het was onze sociale omgeving. Zou dat met de jongere generaties tegenwoordig ook zo werken?
UVV en zijn geschiedenis zitten in mijn hoofd, en niet in kasten. Ik heb überhaupt weinig tastbaars aan de honkbalverslaving overgehouden. Ja, het voor mij allerbelangrijkste: mijn vrouw, de glans in mijn leven. En nog iets. Dat staat hier recht voor me op mijn bureau. Het is een bronzen beeldje van de beschermheilige van de Italiaanse designstad Parma. Samen met Ellen ontvangen in 1984, op het gemeentehuis daar, heel officieel, uit handen van de Italiaanse honkbalambassadeur Aldo Notari. Met Ellen had ik toen voor ons jeugdteam een trainingskamp georganiseerd bij de Messi’s van het Europese honkbal. Enkele weken later woonde ik met Ellen samen. Een jaar later gingen we als stel terug naar Parma. Daar bezochten we in zijn flatje Win Remmerswaal, een oud-prof, die door mijn bemiddeling in Parma was komen honkballen. Tegenwoordig verdienen spelersmakelaars een vermogen, ik legde er op toe. We bezochten ook de veldmaarschalk van het honkbal in Parma, Salvatore Varriale, en vertelden vol trots dat we onze kat naar hem hadden vernoemd. Daar maakten we een vergissing. Italianen houden niet van katten. In Amerika opgegroeide Italianen evenmin. Ook hierover babbelde ik met Peter een week voor zijn dood. Als ik dit allemaal zo opschrijf, overvalt me de weemoed. Ik mijmerde vanmiddag met nostalgie aan de waterkant in het onverwacht leuke authentieke plaatsje Pernis tussen de olieraffinaderijen waar ik met mijn bevriende collega Cees naartoe was gegaan voor de wekelijkse urenlange therapeutische wandeling. Een honkbalwedstrijd verliezen kan hard aankomen, maar is altijd nog tot daar aan toe. Een partner voorgoed kwijtraken aan een ziekte is daarmee onvergelijkbaar. Dat is genadeloos en tast heel je wezen aan. Ik heb geen krantenknipsels (meer), ik heb het geheugen (nog), met het vastomlijnde beeld van de doodzieke Peter met vlassig haar die geen stap zonder Ria kon verzetten, net als vroeger maar dan anders, en die bouillon kreeg voorgezet. Een week later was hij dood. Ik was nog net op tijd. Ik heb er geen archiefkast voor nodig.