‘Ik moet er weer even inkomen hoor’

‘Ellen, je huilt’.

Bezig aan onze vrijdagse boodschappen. Ellen met het blauwe winkelmandje op haar schoot. Deed bij Albert Heyn net verlekkerd een inhalige graai naar de pikante pindasoep en de extra gekruide Thaise kippensoep van Conimex.

‘Waarom huil je? Heb je ergens pijn Ellen? Zeg me wat er loos is. Zo-even lachte je nog’.

Geen reactie behalve dikke tranen die over haar wangen biggelden. Een trillende bovenlip.

‘Ellen wat is er met je aan de hand, zeg het me alsjeblieft, je maakt me ongerust’.

Mijn parkinsonlief keek me met verdrietige wanhopige ogen aan.

Door de knieën voor de rolstoel naast het schap met ook bouillon en vermicelli. Haar hoofd in mijn handen. Mijn ogen zo dicht mogelijk bij die van haar. Neus tegen neus. Voelen of ze misschien ergens pijn had. Knijpen in armen en benen. Geen enkele indicatie van pijn. ‘Zeg me Ellen waarom je huilt’.

‘Ik wil ook kunnen lopen’.

‘Net als al die mensen hier om ons heen?’

Ze wilde ook kunnen lopen, dit had ik toch dondersgoed gehoord.

Ze pakte mijn hand stevig vast. Haar blik volgde iemand met een winkelwagentje. Ik streek haar een paar keer door het haar. Ik kuste haar lippen. Een voorbijgangster vroeg of alles goed was. Ja alles was goed, een bedankje voor haar attente bezorgdheid. Alles was oké.

‘Maar lieverdje, dat lopen dat kan helaas niet meer. Je hebt ooit eens je heup gebroken. Als we sommige boodschappen nu eens gingen terugzetten en als we nu eens bij de visboer aan de overkant haring, gerookte paling en een joekel van een quiche haalden – zou dat je weer opvrolijken?

Ze glimlachte door haar tranen heen. Nog steeds die hand die de mijne omklemde.

‘Vis is lekker’.  

‘En geeft vis geen rooms tintje aan de vrijdag? Zullen de pastoors en monseigneurs in alle paapse bisdommen blij mee zijn. En ook die rare niet te definiëren Limburger Camiel Eurlings die vandaag de krant haalt met aangifte tegen een vrouw die aangifte tegen hem deed. En dat allemaal nog vlak voor zijn vertrek als gladde bobo naar de Spelen van Rio. Zou hij met de KLM vliegen? Vast wel’.

‘Meneer, u vergeet uw soep’.

Ik praatte op weg naar de vis over haar schouder heen over hoe gezellig we het nog steeds hadden. ‘Was je niet met Wil, Agnes en de baronesse Frau Marlene Dietrich Von Kethel uit eten geweest deze week?! Vroeg gastvrouw Elly Wolf aan tafel wie van jullie nog wijn wilde. Antwoordde Wil dat jullie voldaan waren. Zei jij: Nee hoor, ik lust nog wel wat. Had iedereen verschrikkelijk veel schik om. En gisteren Ad en Marijke bij ons in de tuin aan de wijn. Weet je nog Ellen dat Marijke door de laatste donkergroene plastic tuinstoel zakte die we hadden? Daar hadden we minder schik om, dat was wel even schrikken. Toen de eerste tuinstoel het begaf, had ik ook de andere twee veiligheidshalve moeten weggooien. Verkeerde zuinigheid. Marijke heeft geen stijve ledematen aan haar onfortuinlijke duikeling overgehouden. Jan van Ewijk wil je binnenkort komen bezoeken, liet hij weten. Eind van de middag, schat, gaan we naar Charles en Ceciel. Daar schenken ze vast en zeker de rosé klassieker Luc. En je ziet eind van de middag ook Esmé weer. Allemaal leuke dingen waar je bij kunt blijven zitten. Raar eigenlijk Ellen dat afgezien van hier de meeste supermarkten alleen nog maar die burgerlijke soepen verkopen en die exotische niet meer – snap jij dat nou?’

Ze dommelde in het al bijna vergeten julizonnetje. Ik sloeg mijn armen in een weids gebaar om mijn dementerende o zo dierbare en onmisbare echtgenote heen. Ik snoof haar parfum op. Ik zag haar weer naar me toekomen, precies een week geleden in de verpleeginstelling Lückerheide in Kerkrade waar ik op uitnodiging een spreekbeurt hield voor verpleegkundigen en mantelzorgers. Een volle zaal die spontaan en ontroerd voor haar applaudisseerde toen ze mooi opgemaakt en piekfijn aangekleed in het lavendelblauw na de pauze naar binnen werd gereden tot aan het podium. Daar zocht haar hand de mijne. Die hand ja, die hand die ik gelukkig nog dagelijks mag vasthouden. Kerkrade, alweer een week geleden intussen. We maken veel mee samen, we mógen ook veel meemaken saampjes. Zoals applaus voor het feit dat we ons er niet onder laten krijgen, wel of geen parkinson met dementie. En een gebroken heup.

Thuis bij de pui wees ze naar de uiterste hoek rechts. ‘Is dat mijn piano?’ Ze had er de afgelopen dagen al vaker een opmerkelijke belangstelling voor getoond.

‘Wil je soms misschien pianospelen?’

En daar zat ze dan in de rolstoel voor de piano die altijd zo’n belangrijke plaats in haar leven had ingenomen. Minutenlang tuurde ze naar de toetsen. Ik liet het zo, ik wachtte af. Heel voorzichtig ging er één hand naar voren alsof ze probeerde een vals hondje te aaien. Ik hielp haar een beetje. Ik drukte een vinger op een toets. Ze schrok. Ze keek me verwachtingsvol aan. Weer een vinger en weer een toets. Geluid, een klank. Ze zocht met haar voeten de pedalen. Als een automatisme. ‘Nou jij zelf Ellen, en dan maak ik ondertussen een overheerlijk bordje met haring, paling en stokbrood voor je klaar’. Aarzelend kwam ze op gang. Al een paar jaar had ik haar niet meer aan de piano gehad. En wat miste ik dat vertrouwde beeld van een pianospelende echtgenote te midden van puur huiselijke geluk. Ping pong, ping pong was het telkens, en ik zag haar schrikken van haar eigen piano. ‘Lieverd hij bijt niet hoor’.

De toetsen zwart en wit overweldigden haar. Welke zou ze nu weer eens uitproberen? Weer die associatie met een hondje. Maar dan niet een vals maar een vrolijk keffend. Ze gaf niet op.

‘Niet mooi hè? Maar ik moet er weer even inkomen hoor’.

  

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *