Het oorkussen van de complete ledigheid aan zee

‘Volgens de doktoren zijn sommige mensen in staat hun eigen hersenen met trucjes aan de gang te houden’, las ik van Jelle Brandt Corstius over zijn vader. Hoe herkenbaar. Dat was mijn Ellen ook heel lang gelukt, achteraf bekeken. ‘Natuurlijk gebeurden er rare dingen’, schreef de interviewer van ooit Zomergasten, ‘maar de scheidslijn tussen een rare vader en een beginnend dementerende vader is flinterdun. Als hij op vakantie in Portugal na een paar uur verward uit de bosjes tevoorschijn kwam, met schaafwonden op zijn hoofd, moest iedereen daar gewoon hartelijk om lachen. En dat hij telkens hetzelfde verhaal ophing, ach dat deed hij toch al jaren?’ Het wiskundegenie, de taalpurist, columnist onder eindeloos veel pseudoniemen en gevreesde polemist Hugo Brandt Corstius overleed al een half jaar na de diagnose dementie. Twee maanden later fietste zijn ontheemde zoon 1620 kilometer met de as van de beroepsprovocateur in een purperen satijnen zakje met een strik naar de Middellandse Zee. Daar verstrooide hij de as van de eigenzinnige non-conformist die altijd zijn fietsmaatje was geweest. Die ene fietstocht met zijn vader in alleen een purperen satijnen zakje op de bagagedrager was de eerste en laatste ‘zwoegexercitie’ zonder voortdurend mot met zijn ouwe heer.

Ik verslond ‘As in tas’ in de Belgische kustplaats De Panne. Maar ik mocht van mezelf daarin niet te veel vaart maken. Stel je voor zeg. Ik wisselde dit werkelijk amusant meeslepende boek af met de al even boeiende memoires ‘Dubbelspoor’ van jurist, historicus en biograaf Cees Fasseur. Geen van beide wilde ik te snel uithebben. Kwam ik niet bij Fasseur de opmerking tegen dat Ivo Opstelten alreeds voorafgaande aan zijn burgemeesterschap en kabinetsdeelname een gebrek aan dossierkennis voor buitenstaanders maskeerde met een basstem uit een massief lijf? Toen al een windbuil? Voor een paar dagen relaxen was ik dus weer eens neergestreken in De Panne dat een toevluchtsoord voor mij aan het worden is. Ik ben een beetje verliefd op die Belgische badplaats zo vlak aan de grens met Frankrijk. Ik voel me er op mijn gemak, ik kom er tot rust. De Panne doet een beetje denken aan de Nederlandse kunstenaarsdorpen Laren en Bergen. Werkelijk een lust voor het oog is de tegen de duinflanken aangebouwde kunstzinnige wijk Dumont, vernoemd naar de architect Albert Dumont. Tussen 1890 en de Eerste Wereldoorlog ontwierp deze geweldenaar villa’s en paviljoens in cottagestijl, in art deco, neoclassicisme en wat al niet meer. Bedenk er de hoogteverschillen bij en een zee die bijna valt aan te raken en het beeld van hartstocht en weldaad is compleet.

Bijna was ik donderdag 21 juli niet eens in de auto naar De Panne gestapt. Ik had de avond tevoren de wekker op vier uur ’s ochtends gezet. Even voor vieren werd ik uit mezelf wakker. De wekker toch maar liever een uurtje later. Om vijf uur hetzelfde liedje. Wat haalde ik me eigenlijk op de hals met De Panne? Had ik niet een paar dagen eerder de hele wereld voor mijn ogen zien tollen? Ook de dagen erna behield ik met duizelingen de naweeën van die flauwte of wat het ook geweest mocht zijn. Een paar dagen alleen op stap – riepen die niet impressionistische sentimenten op en leidden die niet tot zinloze emotionele ontladingen? Om zes uur die donderdag toch mijn bed uit. Ik zou wel zien hoever ik kwam. Veel aan bagage had ik niet nodig. Slippers aan mijn voeten en een reservepaar in het rode plastic kratje. Een mouwloos spotgoedkoop T-shirt aan en één voor in het kratje, plus een beschaafde polo voor het avondeten in hotel Cajou. Een korte broek aan en één in het kratje. Voor de rest wat toiletartikelen – dat was het wel zo ongeveer. Oh ja, Brandt Corstius en Fasseur natuurlijk ook mee. Op vakantie kun je vuile kleren ook even met shampoo in de wasbak uitflodderen, zei Ellen vaak. Uitflodderen, woord van Ellen. Zoals ook: ‘Jopie, je werkt te hard en geef ook eens aan je vermoeidheid toe’. Kalmeringsmiddel van Ellen. Het terugdenken maakte melancholisch. Om zeven uur van huis, na eindeloos vaak aan de voordeur te hebben gevoeld of die wel goed dicht was. De autorit ging van een leien dakje. Maar ik vond de E17 vanaf Antwerpen toch wel erg lang duren en begon me ongerust te maken. Waar bleef nou in godsnaam de E40 die dwars door België loopt van Brussel tot aan de kust? Waar bleef nou de afslag naar Gent en zo verder? Had ik onder het luisteren naar het nieuws niet opgelet? Ik verzoende me al met de gedachte dat ik via Kortrijk zou moeten. Maar gelukkig was daar de afslag naar de E40. Na verloop van tijd het bord met Jabbeke dat gelijkenissen oproept met eertijds de aanduiding St.-Job-in-‘t-Goor. Bij Jabbeke is het links af, en verderop de brug over de IJzer over, en het gebied in van Ieper en Nieuwpoort en al die andere historische plekken waar zoveel en zo intens gevochten werd in de wereldoorlogen. Ik beloofde mezelf te ontspannen tijdens de drie snipperdagen Belgisch strand die ik mezelf als mantelzorger cadeau had gedaan. Het lukte. Want ik wist dat Ad en Marijke naar Ellen zouden toekomen, en ook Agnes, en Wil, Charles en Ceciel, en vlak voor mijn terugkeer ook ‘onze aangenomen dochter’ Esmé van wie ik toen nog niet wist dat ze me een prachtmail over een vermakelijke Ellen zou sturen. Tipje van de sluier: ‘Oh jeetje Ellen je knoeit met je Surinaamse kerriekip’. ‘Ach kind, Jopie wast toch wel’.

De verwelkoming door de gerant van hotel Cajou in De Panne was joviaal. Het speet Bruno dat ik de zorg voor Ellen niet had kunnen organiseren waardoor ze er niet bij was. Maar waarom dan niet ‘die corpulente vriend’ van me meegenomen? Corpulente vriend? Ja die van de vorige keer, die vriend met wie ik zulke spannende journalistieke avonturen had beleefd. Ach Taco natuurlijk! Hij bedoelde Taco. Die was, legde ik uit, bewindvoerder geworden van iemand die door zijn familie werd kaalgeplukt. Die corpulente had zich een heleboel rompslomp op de hals gehaald, die moest zich officieel met allerlei ambtelijke haarkloverij als bewindvoerder laten beëdigen. We deelden inderdaad memorabele journalistieke ervaringen, Taco en ik. Als politieverslaggevers behoorden we tot de weinigen die enthousiast werden van een ontvoeringszaak. Maar bijzonderder was wellicht nog onze gemeenschappelijke tijd als universitair docent journalistiek aan de Erasmus. Het vormde voor ons beiden de kroon op ons journalistieke werk in meerdere disciplines. Het was een eer om voor dat universitaire docentschap geselecteerd te worden. Was Jan Blokker bijvoorbeeld ons niet voorgegaan? Bij verschillende krantenredacties en televisieprogramma’s lopen momenteel gevierde journalisten rond die bij Taco en mij het vak min of meer hebben geleerd. We waren goed op elkaar ingespeeld en vormden bovendien bij tijd en wijle een hilarische stel – helemaal als onze excentrieke prof Henri Beunders er ook nog bij was. Beunders had een hele jonge vriendin in een opmerkelijk strakke spijkerbroek. Met onze studenten vroegen wij ons af hoe die vriendin toch in die spijkerbroek kwam en (vooral ook) hoe er uit? De meesten wilden graag met Henri ruilen. Ook zo’n vraag die wij ons op de universiteit stelden: op welke hoge temperatuur zouden die spijkerbroeken gewassen worden? Of zette Henri zijn liefje met spijkerbroek en al onder een hete douche? Taco had legio bijnamen voor de vriendin van Beunders. Ik noem ze hier niet. Onze mediagenieke prof zagen wij in die tijd vaker op de tv dan in ons leslokaal. De studenten vonden dat jammer en wij wisten waarom. Henri was onvergetelijk. Kookte geregeld voor zijn studenten en docenten. Ook Ellen was dan altijd van de partij. Student Robert Doggers op zo’n avondje bij Henri thuis in Amsterdam: ‘Heb je soms ook een dochter? Die moet anders wel op haar moeder lijken hoor. Dan trouw ik haar ongezien’. Er liep op de Erasmus ook nog zoiets vaags rond als de secretaris van de secretaris van de vakgroep van de faculteit.  Maar dan moest hij wel wind mee hebben op de Maasboulevard. Kortjakje noemden we hem. Bij Fasseur las ik hoe die van het universitaire leven had genoten – nou anders ik wel.

Zonder Taco zou ik het ook wel redden in De Panne als ik maar op tijd een strandbed kon scoren, bedacht ik. Dan moest ik snel zijn, kreeg ik aan de hotelreceptie te horen, want het was een nationale feestdag in België, en het zou gemakkelijk storm kunnen lopen bij Jerôme vlak om de hoek. Wat viel er voor de Belgen eigenlijk te vieren? Dat wilde de hotelgerant me wel vertellen, maar het zou waarschijnlijk een heel lang verhaal worden. Liever niet nee. Eerst dat strandbed. Jerôme verhuurt overigens niet alleen strandstoelen en -bedden met parasol maar ook pony’s waarop kinderen met een gids langs de kustlijn en door de duinen een tochtje maken. Het hele tafereel met Jerôme en zijn pony’s deed me terugdenken aan de jaren dat Ellen en ik kleindochter May voor een vakantieweekje meenamen naar Texel. Daar hadden we de kleine May eens een pony in het vooruitzicht gesteld. Eenmaal bij de manege bleek die pony wel erg groot uitgevallen. May kreeg een cap en een paar rijlaarzen aangemeten en beklom met een ladder het paardje. Ellen trok die zondagmiddag op Texel wit weg en vroeg zich bloednerveus af waar we in vredesnaam aan begonnen waren. Als dit maar goed afliep. Alle deelnemers waren een kop groter dan May. Wat zat dat kind die middag hoog te paard. We konden niet eens meer bij haar handje. Ellen en ik bleven in de manege achter. Tergend langzaam verstreek de tijd. We hoorden een ambulance en het kon natuurlijk niet anders of dat moest wel voor ons kleinkind zijn. Als opa en oma gaven we mekaar de schuld van wie op dat onzalige idee van die ponyclub gekomen was. Toen we het zo’n beetje aan onze rikketik dreigden te krijgen, zagen we May enthousiast zwaaiend in de verte weer aankomen. Opluchting. Maar bij Ellen toch weer aanleiding zich vertwijfeld af te vragen of het niet verstandiger van May was de teugels goed vast te blijven houden. Toen het kind weer veilig op de begane grond stond, vond ze dat we zó trots op haar moesten zijn dat ze wel een ijsje had verdiend. Na dat ijsje meldde ze dat de dag niet zonder een pizza kon. Ik bleef op mijn standbed in De Panne nog een hele poos in die herinnering hangen. Verder werd het daar slapen in de zon, lezen, slapen, lezen en een wandelingetje naar de winkelstraat vlakbij voor De Standaard, voor mij zowel inhoudelijk als visueel de mooiste krant van België. Naar de boekhandel dus en een deur verder een stuk stokbrood met kaas en tomaat (waren ze potdomme de boter vergeten) als een ietwat uitgestelde lunch.

Terug naar Jerôme en weer slapen, lezen en slapen gelijk een repeterende breuk. Ik kan dit elke mantelzorger aanraden en ik hoor het mezelf zeggen. Hoe schaamteloos kunnen adviseurs zijn. Want als iemand het moeilijk vindt de mantelzorg los te laten, al is het maar voor een dagdeel, dan ben ik het wel. Zouden ze er in het verpleeghuis wel voor zorgen dat Ellen niet op haar kleren morste vanwege onverwachte schokjes door bezoek van Mister Parkinson? Zouden ze de zonnebrand niet vergeten die ik had klaargezet op haar kamer? Zouden ze er wel aan denken dat…. Gelukkig viel ik voor de zoveelste keer in slaap. Een tamelijk koude bries uit zee deed me ontwaken. Hoe laat zou het zijn? Al over vijven? Jammer dat ze hier in navolging van de Fransen zo laat aten ’s avonds. Eerst maar weer een wandeling door de straatjes met pittoreske cottages van bouwmeester Albert Dumont en voor ‘Havanna zonder make up’ van auteur Herman Portocarero naar de boekwinkel. Daar in de buurt uitverkoop bij een chique zaak in huishoudelijke artikelen. Er is een naam voor zulke winkels, ik weet ‘m even niet. Stond ik er met een prachtig Tunesisch mozaïekbord van afgeprijsd vijf euro in mijn hand. Kopen voor op mijn bureau thuis? Of toch maar niet? Toch wel? Ik legde het bord terug en pakte het opnieuw. Liep zonder het cadeautjes voor mezelf die bekakte deftigheid van de upper ten uit. Draaide me om en ging weer naar binnen. Begon mijn gezeik opnieuw. Bord pakken, bord terug. Kwam er een zwaar geparfumeerde mevrouw naast me staan. Die vertelde dat ze er zelf een dag eerder zes had gekocht. Iedereen van de beau monde in De Panne sloeg hier elke zomer zijn slag. Dat gaf de doorslag. Eventjes wilde ik tot de beau monde van dit smaakvolle plaatsje behoren. Ik dacht aan Ellen, natuurlijk dacht ik weer aan haar. Ik dacht aan hoe het nog allemaal geweest kon zijn als ze niet ziek was geworden. Dan hadden wij ook zes van die borden gekocht voor het toetje bij etentjes met vrienden. En hoe zat dat met ‘Havanna zonder make up’ in het andere tasje? We hadden graag naar Cuba gewild zolang Fidel Castro nog leefde. Het was er om de één of andere reden niet van gekomen en het zou er ook nooit meer van kunnen komen. De bittere pil. Ik moest maar gauw een Stella Artois nemen op een terrasje en verder gaan in de fietstocht van Jelle Brandt Corstius met in zijn bagage zijn vader in het purperen satijnen dichtgestrikte zakje. Hij had op weg naar de Middellandse Zee de Ardennen al achter zich gelaten.

Als ik dit voor mezelf allemaal terughaal is het deze zondagochtend net acht uur geweest. Deur naar het balkon wagenwijd open. Serene rust. Warme wind waait me tegemoet. Ik begon om zes uur te tikken. Klaar wakker. In De Panne voor dagen achtereen liggen maffen. De kan verse koffie is leeg. Ontbijten doe ik met een kleine Surinaamse rijsttafel die ik bij terugkeer vlak voor sluitingstijd nog even snel in de Vomar wist te scoren. Maar waar was ik gebleven met die eerste dag in De Panne? Oh ja, bij een biertje op het terras naast de Onze Lieve Vrouwe van Fatima, een kerk. Daar nu eens naar binnen gaan voor een kijkje of aan de overkant voor de derde keer deze dag de boekwinkel en er naar info struinen over nationale feestdagen in België? Want dat bleef me intrigeren. Of ik daar alweer was, wilde de boekhandelaar weten. Zijn dubbelganger, merkte ik flauwtjes op. Of de boekhandelaar mij misschien nader kon informeren over waarom de Belgen vandaag een nationaal feest vierden? De boekhandelaar liep naar een schap, maar hij wilde het me ook wel vertellen. Dat laatste maar. Ik gaf mijn geld liever aan andere boeken uit. Ik kreeg van de boekhandelaar te horen dat we terugmoesten naar 1831. Het ging om een zekere Leopold van Saksen-Coburg, de latere koning Leopold 1. Of ik het verhaal soms liever wilde horen van Geurt (of zei hij Geert?) Van Theyne (ook hier een spelling waarvoor ik mijn hand niet in het vuur steek). Genoemd personage was stadshistoricus en kon door de boekhandelaar probleemloos voor een afspraak worden gebeld. Waar was ik aan begonnen! Het leek me beter dat de boekhandelaar gewoon zijn verhaal afmaakte. Kort graag, daar houd ik van. Of de boekhandelaar zo vlak voor sluitingstijd alle poespas wilde weglaten alsjeblieft. Mijn bier aan de overkant verschraalde. Welnu, Leopold van Saksen-Coburg, die vanaf 1813 in het Russische leger tegen Napoleon streed, zette op 21 juli 1831 vanuit Frankrijk voor het eerst voet op Belgische bodem, en nog wel in De Panne. Datzelfde jaar aanvaardde hij de Belgische troon. En nu de boekhandelaar toch tegenover een Hollander stond: Een Nederlandse inval in augustus 1831 kon Leopold met Franse steun tijdens de zogeheten Tiendaagse Veldtocht afslaan. Leopold 1 stond voor het unionisme, en ik kreeg ook nog te horen dat hij de oom was van koningin Victoria. Zou de gerant van mijn hotel me dit ook allemaal hebben willen vertellen? Vast wel. Alhoewel, toen de Belgen op het EK door Wales werden uitgeschakeld kon het hem geen bliksem schelen.

Het was na het geschiedenislesje die eerste dag van drie in De Panne weer eens hoog tijd voor een tukje. Zou Jerôme zijn strandbedden al hebben ingeklapt en hebben teruggezet in het schuurtje? Nog een uurtje de stretcher. Hotel Cajou valt volgens de restaurantrecensies veelvuldig in de prijzen en het avondeten daar bracht me naderhand aan een tafeltje voor de alleenstaande man. Aan mijn linker zijde nog zo’n zelfde tafeltje met daarachter zo’n zelfde alleenstaande man. Zou hij gescheiden zijn, weduwnaar, echtgenote net als de mijne in een verpleeghuis? Ik durfde het hem niet te vragen. Ik had al lang genoeg naar de boekhandelaar geluisterd. We beperkten ons tot het aanprijzen van de spijzen. Rechts van mij een iets ruimer tafeltje met een ouder echtpaar en kleinkind. Het echtpaar herinnerde ik me nog van een vorige keer. De vrouw zag mij net even te lang naar haar dociele en met een lege blik strak voor zich uit starende echtgenoot kijken. Ze verontschuldigend zich met een grimas van machteloosheid. Maar kon zij weten dat ik op dit terrein een ervaringsdeskundige geworden was? Ik meende te weten en te voelen wat er in haar om ging. De vrouw stalde voor haar kleindochter van pakweg vijf een hele batterij aan kleurpotloden en tekeningenboekjes uit. En weer eens moest ik aan mijn lieve Ellen denken. De Franstalige oma zocht troost bij haar kleinkind en opa, met de verschijning van een kamergeleerde in een abstract bètavak, keek onophoudelijk in het vage niets. Geen besef, zo leek het, van wat er allemaal op zijn bord lag. Mijn alleenstaande buurman links liet net als ik zijn smaakpapillen verwennen met twee bolletjes ganzenlever. Een vette knipoog toen de gerant kwam vragen of alles naar wens was.. Ik dacht terug aan de maand in de Dordogne en de maaltijden in Sarlat. Daar overal ganzen met een trechter. Niet aan denken. Het was de zomer waarin ik als chef buitenland onvoldoende scherp de consequenties had ingeschat van de inval van Saddam Hussein in Koeweit. Een paar maanden later beleefden we de Eerste Golfoorlog gedurende welke Ellen elke nacht ontbijtpakketten meegaf voor mijn zwoegende en tenslotte afgepeigerde redactie van minimaal zes man. Daartoe behoorde ook onze inmiddels overleden vriend Jan Boerop, de echtgenoot van vriendin Nelly. Ik heb aan die jaren het matineuze dagritme overgehouden. En verdomd, aan tafel in het restaurant van Cajou had ik bij alle herinneringen van weleer wel weer eens zin in een klein slaapje.

Een klapje op mijn schouder. De gerant die op fluistertoon informeerde of alles goed ging en of het vakantiegevoel er al een beetje was. Ik antwoordde hem dat hij en zijn mensen er deze dag voor mij een klein feestje van hadden gemaakt waarvoor heel veel dank. Ik belde met het verpleeghuis. Met Ellen alles prima. Ze wilde alleen aanvankelijk niet eten. Want eten, vertelde verzorgster Denise, dat deed Ellen thuis. Ze wilde naar huis. Even later weer die hand op mijn schouder, weer die fluistertoon en ik moest het me maar laten smaken. Tweede glas sublieme chardonnay voor mijn neus. De witte wijn kreeg ik deze eerste avond van het hotel. Ik joeg ze niet op kosten, twee glazen wijn waren meer dan voldoende. Naast me ging het kleuren door. Niet door het kleine meisje, dat dommelde net als haar opa, het was oma die met de kleurpotloden in de weer was. Ook dit beeld herkende ik. Later op de kamer boven hoorde ik Ellen roepen dat ik lang genoeg onder de douche had gestaan, en dat ik er maar eens eindelijk onder vandaan moest komen. Ik liep naar het bed en keek naar het kussen naast me. Daarop lag het boek van Jelle Brandt Corstius over zijn rare vader bij wie de scheidslijn met beginnend dement aanvankelijk heel lastig te ontdekken viel. Ik was met de auteur in Avignon aangekomen dat al zo heerlijk naar de Provence rook, maar waar een nooit vermoede shabby stationsomgeving detoneerde. Was ik daar niet eens met jou geweest, vroeg ik met een glimlach aan het lege kussen?

PS

De tweede en derde dag in De Panne verliepen krek hetzelfde. Ze waren een kopie van de aankomstdag 21 juli. Luieren, lummelen en lezen. Ledigheid als des duivels oorkussen. Voor terug naar huis bij Jabbeke rechts af. Bij St.-Job-in-‘t-Goor stond ik in de file. Het was maar goed dat Taco er niet bij was. Die zou voor zo’n oponthoud in de hitte al hemelaal niet het geduld hebben gehad. Thuis wachtte een formidabele verrassing met inmiddels het mezelf cadeau gedane bord naast mijn pc op mijn bureau. Een mail van chaperonne Esmé Wolf.

Zij schreef: Geweldige dag met Ellen achter de rug! Ze was zó goed! We zaten te wachten op ons Surinaamse broodje kipkerrie en Ellen keek bijna bij de buren de kroket van tafel af. Ze zei meerdere malen ‘Oh ik vind dit zó leuk’ en ‘Wat een verrassing’ – hierbij kwamen haar pretoogjes tevoorschijn. Ze morste een heel klein stukje kip. Oh jee. ‘Ach kind, Jopie wast toch wel’. Ik kwam niet meer bij! Terug in De Ingelanden gingen we op het dakterras nog even samen aan de appelsap. Ellen had net een slok genomen en greep snel weer naar haar glas. Ik pakte het maar liever zelf voor haar op. Zei ze grinnikend: ‘Hèhè, eindelijk, wat heb ik een dorst zeg’. Al met al zijn we 2.5 uur heerlijk samen geweest. Genoten.

You make my day Esmé, liet ik haar prompt weten. En vriendin Maggy naderhand: ‘Als een dochter die Esmé, als de dochter die jullie je zo gewenst hadden’. Inderdaad. Helemaal waar. De mail van Esmé gaat in het familiearchief.

   

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *