En weer herdenken we op Bronbeek

Binnenkort op 15 augustus vieren we dat er in de Pacific een einde kwam aan het bestaan van de erbarmelijke en mensonterende jappenkampen uit de Tweede Wereldoorlog. Tien dagen later wordt speciaal teruggedacht aan de grote schare vrouwen en meisjes die met de diep vernederende oorlogsgruwel van destijds in voormalig Nederlands-Indië te maken kregen. Beide dagen gaat hier thuis de vlag weer uit. Zondag 28 augustus de officiële herdenking van de interneringskampen voor vrouwen en meisjes die als te doen gebruikelijk plaatsheeft op het historische landgoed Bronbeek in Arnhem. Ook dan vlaggen we. Mijn onmisbare Ellen, met parkinson en dementie tot mijn hopeloze frustratie tot een verpleeghuis veroordeeld, gaat hopelijk mee. Ze hoort er bij als dochter van twee missionarissen in voormalig Nederlands-Indië en met een vader die na de oorlog mede op grond van zijn levenservaring uitgroeide tot de hoogste baas van het Leger des Heils in Europa. Ellen overleefde het jappenkamp waarnaar ze als baby werd afgevoerd in een vrachtwagen. Ze ontving van het organisatiecomité een officiële uitnodiging als overlevende. Inclusief het verzoek na afloop in de kumpulan, het reünie- en congrescentrum van Bronbeek, gebruik te komen maken van de (bij dit soort gelegenheden niet weg te denken) nasi rames. We proberen weer van de partij te zijn, samen, jazeker samen, anders dan in 2014, de enige keer dat ik zonder Ellen de herdenkingsceremonie bezocht. Ik was alleen, en ik voelde me ook alleen, moederziel alleen zelfs daar bij dat monument, maar het was goed zo. Toen niet durven hopen en dromen dat Ellen er twee jaar later nog altijd zou zijn. Ik gaf haar niet lang meer. Ik vond mijn dagboekaantekeningen van 25 augustus 2014. Deels ook gebruikt in mijn boek ‘Dankjewel voor je liefde, het omgaan met parkinson en Lewy Body dementie’. Het verslag van toen – alle herinneringen kwamen deze vroege ochtend weer boven.

Die dagboeknotities: Vandaag, 25 augustus 2014, was ik op Bronbeek in Arnhem bij de herdenking van de vrouwen- en meisjeskampen op Java. Ontroerende toespraken en met veel empathie gedeclameerde gedichten over de heldhaftigheid van die vernederde vrouwen achter hermetisch gesloten bamboevlechtwerk, vrouwen die voor nog maar één ding leefden: hun kroost zonder restricties de oorlog doorloodsen. Zoals de moeder van Ellen. Aangrijpend het gedicht op Bronbeek over de jongen die nog slechts een kind was, maar die met zijn teddybeer onder de arm als man werd geregistreerd. Een kind nog slechts dat in een volwassenenkamp belandde, ver weg van zijn moeder die hij als duimelot nog dagelijks nodig had. Ik zat er ditmaal alleen, verdrietig te wezen daar op het gazon van Bronbeek, daar op het klapstoeltje bij de herdenking, we noteren 25 augustus 2014. Soms kreeg ik het even te kwaad. Bij het Wilhelmus bijvoorbeeld. Bij dat gedicht ook over dat onschuldige jongetje, dat schaap met zijn teddybeer. Mijn dierbare soulmate Ellen, net baby àf toen ze met haar moeder naar het jappenkamp werd afgevoerd, tot haar zesde wist ze niet wat vrijheid was. Nu eindigt haar leven op een gesloten afdeling van een verpleeghuis. Waar ik haar overigens elke dag vandaan haal en dat blijf volhouden zo lang ik kan. Hoe cynisch kan het leven zijn. In mijn directe blikveld deze 25e augustus 2014 een jong stel. Mooi en elegant Indisch meisje dat dikwijls haar hoofd op de schouder van haar adonis vleide. Zij met regelmaat een arm om hem heen. En anders hij wel bij haar. Wat miste ik Ellen, ook mooi en elegant. Waar was die gemanicuurde hand van haar in de mijne? Bijna aan het einde van de plechtigheid stond die jongen van dat Indische meisje ineens op en liep naar voren. Vier generaties, wat een beeld zeg, vier generaties waarvan hij de jongste was legden hun krans bij het monument. Kippenvel. Ik twijfelde. Zou ik na afloop van de ceremonie een praatje met het stel aanknopen? Ik was er als verslaggever wel aan gewend om onbekenden aan te spreken. Hoe was dat nu om daar onder de tonen van de militaire kapel een krans te leggen, samen met zijn moeder, zijn oma en zijn overgrootmoeder? Wat had hij, die jongen, allemaal van Java meegekregen thuis? Ik had het hem zo graag gevraagd. Maar ik durfde niet. En wanneer in mijn leven was mij zoiets overkomen? Ik reed terug naar Utrecht en sloeg de gebruikelijke nasi met kip en ei voor de nabestaanden en hun familie over. Ik wilde naar haar, naar Ellen, die ik als eresaluut vertegenwoordigd had op Bronbeek. Andere jaren waren we altijd samen geweest. Liepen we ook alle boekenstalletjes af en gingen we met een tas vol lectuur over voormalig Nederlands-Indië elke 25e augustus weer naar huis. Hoeveel indrukwekkende familiegeschiedenissen niet gelezen! Ze vormden in 2010 de aanzet tot het schrijven van ‘Mam, kijk naar de sterren’, waarbij ik als doorverteller van mijn dierbare optrad. Zolang mogelijk de herdenking op Bronbeek blijven bezoeken, ik zou de traditie hooghouden, beloofde ik mezelf in het jaar van het slechte nieuws over parkinson. Woord gehouden, deze 25e augustus 2014.Vol melancholie reed ik terug. In het verpleeghuis trof ik Ellen in de filmzaal, ze keek naar Abba. Nauwelijks enige herkenning. Gebogen hoofd en onrustig gefrunnik aan een stang van een voetsteun van de rolstoel. Was dit mijn vrouw? Ja, dit was wat het leven met een mens kon doen. Ik kuste haar, ik fluisterde of ze wist wie ik was. Ze noemde een heel andere naam. Wim. Ik had plots moeë benen. Ik dacht aan het jonge stel op Bronbeek. De aandacht voor elkaar, wat miste ik dat wat ooit mijn huwelijk mede van zoveel glans had voorzien. Wat had ik ze willen zeggen? Misschien wel dat ik zo jaloers op ze was. En dat ik hoopte dat ze een halve eeuw verder nog bij elkaar zouden zijn en nog elkaars hand zouden vasthouden. Zoiets misschien. Ik bood Ellen na afloop van Abba weer die schouder, die veiligheid, die geborgenheid, en dat zal altijd zo blijven. Het komt haar toe.

Ik denk vandaag in de aanloop naar de herdenking van de jappenkampen vol verdriet terug aan die incontinentiemat van een paar weken geleden die vuil was, maar die vanuit bezuinigingsoogpunt niet vuil genoeg werd bevonden voor verschoning, en bijna weer was dichtgeklapt als ik me er niet gedecideerd mee had bemoeid. En voor zo’n verschoning was ik speciaal met Ellen naar het verpleeghuis teruggekomen. Rond de stalift met de vrouw van mijn leven stonden bij de dienstoverdracht drie verzorgers en hun teamleider. Drie verzorgers wier volwassen leven eigenlijk nog moet beginnen. Ze bazelden. Een leidinggevende die het dociel liet gebeuren. Die door het gebazel van de hittepetitjes misschien zelfs wel werd overvallen. Maar toch. Onvergefelijk. Zulke ervaringen hakken er in. Een mentale opdoffer voor wie zich dit had moeten laten welgevallen als haar goed gebekte mantelzorger er niet bij had gestaan. Een man die met zijn pen graag de strijd blijft aangaan met de excessen in de verpleegzorg. Dit is er zo één, en geen geringe. En weer eens opgemerkt: ik koester het grondpersoneel op de afdeling van mijn vrouw, want het zijn keien, maar soms, soms sta ik echt versteld. Lege hoofden soms. Het kon er nog wel even mee door met die papieren luier. Er mee door? Welk een vernedering door stupiditeit. Gespeend van elk inlevingsvermogen. Vaklui zonder notie dat bij Ellen met de van parkinson afgeleide dementie nog heel veel binnenkomt. Je zult er maar hangen aan zo’n stalift en een paar mensen die in leeftijd zowat je kleinkinderen kunnen zijn horen zeggen: het kan er nog wel even mee door. Een vernedering tot op het bot voor een vrouw die haar eerste levensjaren in onvrijheid en miserabele kampomstandigheden, in de drek, had moeten doorbrengen met uitdroging onder een onbarmhartig brandende alles verzengende zon. Ooit neem ik voor dit incident wraak op de verpleegzorg, zo heb ik gezworen.

Ik denk terug aan die klamme zondagmiddag in het verpleeghuis en zie als vastomlijnd beeld het kind Elleke met haar pop en drinkbekertje in de kampvuiligheid en hitte op Java. Een Ellen die ratten te eten kreeg om de honger te stillen en die herhaaldelijk vanwege de onhygiënische toestanden aan de racekak was. Ik zie ook het kind met teddybeer voor me die met zijn duimpje in de mond als man werd geregistreerd maar zijn moeder nog zo hard nodig had. Peuters van toen, ouderen van nu – afhankelijke ouderen die in de verpleeghuizen te horen krijgen dat ze met hun incontinentie te duur worden voor onze neoliberale ontzielde samenleving. Hemelschreiende verhalen hoorde ik op één dag onafhankelijk van elkaar van twee personen over het lopende band fabriekswerk in het UMC ziekenhuis. Ook daar. Een van die twee onze ontgoochelde vriendin Nelly Boerop. Zieker het ziekenhuis uit dan er in. De mens als voorwerp, als tissue zowat, maar dit terzijde. Ik kan enkele verzorgers van Ellen nog maar moeilijk los zien van die infame gebeurtenis rond die incontinentiemat op die warme zondagmiddag in het verpleeghuis. Het kwik liep op tot voorbij de 25 graden. Achter mijn woorden smeult de passie het voor mijn vrouw in alle opzichten zo goed mogelijk te doen. Zeg maar gerust dat ik perfectie nastreef. Die passie wil ik ook veel meer in de volle breedte in de verpleegzorg terugzien. Ik roep om doortastender leiding in ons verpleeghuis. Zeker psychologisch ook worden er in de verpleegzorg in detail grove fouten gemaakt. Dat komt doordat wij onze maatschappij zo hebben ingericht dat zieke ouderen nog slechts een nummer zijn in veel verpleeghuizen. We werken de wachtlijsten af. Verzorgers draaien hun dienst en dat is het. Te vaak hoor ik ze over de dagen dat ze gelukkig weer vrij zijn. Ik durf het woord idealisme al niet meer in de mond te nemen. Wat weten ze eigenlijk, en wat willen ze eigenlijk weten van de achtergronden van de personen die aan hun zorg en verantwoordelijkheid zijn toevertrouwd?

Heb ik het mis als ik schrijf dat allochtone verzorgers soms gevoelsmatig over een betere antenne beschikken dan autochtone? Zou dat met culturaliteit te maken kunnen hebben? Juist de levensgeschiedenis kan van grote invloed zijn op het gedragspatroon van dementerenden (en ook het verpleegpersoneel). In hoeverre verdiept de verpleegzorg zich in de levensgeschiedenis van de mensen die zij geborgenheid moet bieden? Wij zijn bezeten geraakt van het onpersoonlijke verontmenselijkte marktdenken. Het komt ook doordat veel verzorgers en hun managers te weinig lezen en over een te gering historisch inzicht en besef beschikken. Wat weten ze van de geschiedenis – van Pearl Harbor, Hiroshima en Nagasaki. De verzorging in het verpleeghuis zou over het algemeen naar een hoger denkniveau met meer inlevingsvermogen moeten streven. Lang over die laatste zin nagedacht, ‘m opgetikt en laten staan. Want ik wil niemand beledigen. Bij het verhogen van het denkniveau zouden de psychologen in de ouderenzorg een handje kunnen helpen. Het heeft niets met de bezuinigingen te maken, maar werkelijk alles met die al even eerder aangehaalde antenne voor hoe het hoort. Wat moeten sommigen in de zorg in feite nog veel leren om het leven te doorgronden. De tijd die alle wonden heelt? Sommige wonden helen niet. Nooit. Ze blijven schrijnen. Zoiets onverkwikkelijks als met incontinentiemateriaal mag nooit meer plaatshebben. Want anders zijn we echt de beschaving voorbij. Zoals in ’40-’45. Ik ben scherp, ik weet het, maar ik ben zeker niet polemisch, probeer veeleer gevoelsmatig analytisch te zijn, met de beste intenties.

En gister sloeg je nog zo’n opgewekte toon aan, hoor ik al zeggen. Klopt, maar noem me geen windvaan. Complimenten voor de verzorging die er mede toe heeft bijgedragen dat Ellen er weer wat kilo’s bij heeft na een korte periode van gewichtsverlies. Ze zit alweer op 57 (en we gaan door). Op de parallelle afdeling van ons verpleeghuis heerst hoofdluis. Ik zag de altijd voorkomende, van origine Afghaanse verzorgster Fatima met een gemeentelijke theedoek om haar hoofd geknoopt met bewoners in de weer om ze van de luizen af te helpen. Petje af. Maar nu nog over de volle breedte beter nadenken over onderschatte subtiliteiten als omgangsvormen, over zaken die innerlijk bij dementerenden en hun familie de verwoestende uitwerking hebben van een fragmentatiebom. Juist ook hierop, het effect van bepaald handelen, worden verpleeghuizen aangesproken en beoordeeld. Waarom blijf ik met weemoed terugdenken aan de verzorgster Loes uit de Antillen? Waarom betreur ik na anderhalf jaar nog steeds dat ze met pensioen ging? Het antwoord laat zich raden. Ze straalde rust uit, beschaving, levenservaring en was elke dag even goed. Ze rookte niet en liep niet om de klipklap bij haar bewoners weg voor een sigaretje. Was ook nooit in het kantoortje te vinden achter de computer. Loes kende de wereld en was in zekere zin ook de wereld. Zeker de wereld van Ellen gedurende de uren dat ik mijn onmisbare in vol vertrouwen aan haar overliet.

Binnenkort staan we weer stil bij de Japanse overgave en het einde van hun kampen waar honger werd geleden, ziektes uitbraken, de hygiënische omstandigheden hemeltergend waren, vrouwen tot op het bot werden gekrenkt en gemarteld, waar levens vroegtijdig tot een smartelijk einde kwamen. Ik herinner me Ellen die jaar in jaar uit op Bronbeek op een gedenkmuur de namen las van de gevangenen en bij wie telkenmale een traan biggelde zodra ze haar eigen naam tegenkwam en die van haar moeder Beatrice Ellen. Alleen al daarom zijn wij zondag 28 augustus terug op Bronbeek.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *