De NOS schakelde, tussen al het Olympische geweld door, even over naar Sparta in Rotterdam. Een korte vooruitblik op de wedstrijd tegen Ajax die nog lang niet begon, vandaar ook nog voornamelijk lege tribunes. In de nok een eenzame figuur op wie de camera inzoomde. Het bleek de vroegere burgemeester en minister van binnenlandse zaken Bram Peper die onmiddellijk mediageniek breed grijnzend zwaaide toen hij voelde dat hij in beeld was. Naast me ging Ellen even opgewekt zitten terugzwaaien, en ik lag in een deuk. Het werd nog geestiger. Je zag dat Peper daar in de nok van die tochtige tribune zowat uit zijn keurige beige regenjas woei. Hoor ik me daar Ellen (nog steeds zwaaiend) waarschuwen: ‘Man, kijk toch uit, je vat nog kou! ‘Krom lag ik. Zelf had ze ook pret. Heerlijke momenten zijn dat. Meteen opschrijven, vond ik. Overigens wel raar, ik vroeg Ellen wat zij daar nu zelf van vond – iemand van die statuur als eerste op de tribune om een longontsteking op te doen. Of had het hele tafereel de diepere bedoeling van een contactadvertentie? Had de dokter of psycholoog tegen Bram Peper gezegd dat hij bezigwas een kluizenaar te worden en weer onder de mensen moest? Zit niet achter alles een verhaal? Vast wel, Peper moet op ramkoers hebben gelegen, rampetampkoers misschien zelfs wel. Het was in elk geval een memorabel tv-fragmentje. Zat ik met Ellen echt van te genieten. Wat hebben voormalige Rotterdamse burgemeesters die minister van binnenlandse zaken worden toch eigenlijk met bonnetjes, bedacht ik. Weliswaar anders dan bij de warrige Opstelten speelde Het Bonnetje ook een fatale rol bij de politieke tuimeling van dr. Bram naar wie Ellen en ik huiselijk knusjes zaten te kijken aan een tafeltje met toastjes en brandende waxinelichtjes. Ze hadden me trouwens gevraagd voor een wandeltocht door de duinen bij Egmond. Het zou me als ‘afgeleefde mantelzorger’ goed doen, betoogde de wandelclub van alleenstaanden en lotgenoten. Lekker uit mijn sportjack waaien bij wind uit zee, struinen door de duinen, en het hoofd leegpompen. Ik dubde en ik dubde. En ik wist waar het dubben opuit zou draaien. Had niet eens hoeven dubben. Ik ging naar haar, mijn magneet. Daar in Egmond zouden mijn gedachten in het verpleeghuis blijven. Ik zou haar hebben zien zitten en misschien dacht ze onderwijl wel: ‘Waar blijft ie nou?’ Zoals recentelijk toen ik twee mantelzorgsnipperdagen had opgenomen voor aanbruinen in De Panne. Ellen was in het verpleeghuis achtergebleven. ‘Ellen we gaan eten’. ‘Nee ik eet thuis, ik word zo opgehaald’.
In dat verband touwens: ik moet de laatste tijd nog wel eens terugdenken aan een vroegere buurman van ons, aan Andries Koekendorp van de Odenveltlaan 7 in Vleuten. Hij was op latere leeftijd getrouwd en dat duurde maar kort. Zijn vrouw overleed na een hersenbloeding. Voor zijn huwelijk had Koekendorp jarenlang op kamers bij het gezin van Netty Brandt Corstius in Naarden gewoond. Een Brabander van oorsprong, een artsenbezoeker woonachtig op één van de duurste plekken in ’t Gooi – zo’n persoon praat veel en praat bekakt, schenkt zichzelf geregeld nog even bij, wordt vanzelf hypochonder, en loopt dagelijks met een complete farmacie op zak. Hoofdpijn? Koekendorp graaide onmiddellijk in zijn linker broekzak. Een beetje buikloop ook? Zijn rechter kontzak bracht uitkomst. Andries Koekendorp dus, hij is al een aantal jaren niet meer – ‘Koekie’ de kleurrijke getuige van Ellen bij ons huwelijk op 18 december 1987 onder de metershoge kerstboom van Kasteel Haarzuilens. Ik moet vooral aan hem terugdenken omdat hij destijds meerdere dagen in de week in zijn woonkamer of in zijn tuin met de dementerende Netty zat. Die tuin ja – Netty sliep in haar laatste levenscyclus voornamelijk in haar stoel en Andries trof je in korte broek en met ontbloot bovenlijf op handen en voeten neuriënd met een schepje tussen zijn planten. Ik verbaasde me vaak over mijn buurman, ik weet dat nog goed. Hij was een gezelligheidsmens, hij had de gezelligheid misschien zelfs wel uitgevonden, beslist geen kampioen van de dageraad, en wat moest hij toch hele dagen met een vrouw die niks terugzei of voortdurend hetzelfde vroeg. ‘Haar aanwezigheid is al voldoende’, sprak Andries dan gedragen, ‘het is geen enkele opoffering’.
Daarom moet ik tegenwoordig nog wel eens terugdenken aan deze vroegere onbaatzuchtige buurman met zijn hart van goud. Zag ik hem ’s ochtends met zijn tassen naar de winkels lopen om later die dag Netty weer te verwennen. Netty (overleefde nog jong haar echtgenoot en twee van haar vier kinderen) die hij ophaalde in het verpleeghuis in Naarden. Het kan ook Bussum zijn geweest. Voor Andries, de door Baden Powel gedroomde padvinder, en onder invloed van onze Italiaanse vakanties door Ellen vaak aangeduid met Andrissimo Koekendorpio, ze liet de R dan twee keer langdurig rollen en de S sissen als een braadpan – voor deze verduwnaar was de achtertuin zijn alles. Maar die verwaarloosde een beetje zonder mensen om hem heen. Door de aanwezigheid van de dementerende Netty werd Andries vanzelf actief. En dan snoeide hij dat het een lieve lust was, kuste hij zijn petunia’s één voor één, praatte hij tegen zijn violen die hij elk voorjaar samen met Ellen bij een Vleutense tuinder wegsleepte, Andries had al ver voor Jan Siebelink zijn eigen bed violen waarop hij met zijn lieve inborst neerknielde, en dan hoefde Netty alleen maar te zeggen dat het mooi werd. Zaten ze even later op het gazon onder een parasol hand in hand aan de tuintafel met wijn, stokbrood, kaas, worst, kruidenboter, en je kunt het zo gek niet verzinnen. Of de barbecue ging aan. Het waren de momenten dat Andries een tevreden blik over zijn tuin liet dwalen en wij maar in een fractie van een seconde ons gezicht hoefden te laten zien of we moesten er bij komen zitten.
Zijn bestaan was net als het onze nu een ‘canto de ida y vuelta’, niet gepland maar door het lot zo bepaald. De Andries van toen heet nu Charles, nu is hij onze zo gewaardeerde bevriende buurman. Gescheiden. Vriendin. Vriendin voor bezoek aan het theater en de sportschool. Als ik achterom naar ons huis loop, kan ik Charles en Ceciel vaak zien zitten aan een tafel met wijn, kaas, worst, kruidenboter, je kunt het zo gek niet verzinnen. Net als Koekendorp destijds is Charles uiterst gecharmeerd van Ellen, jegens wie hij altijd zeer attent is gebleven ondanks haar ziekte. Want dat laatste, dat verschilt wel van persoon tot persoon, zo ervaren wij. Door sommigen voelen we ons duidelijk afgeschreven. Niet door Charles, zeker niet. Sommige contacten hebben zich zelfs verdiept. Gisteravond liep hij met een gietertje in zijn voortuin en zag hij dat ik op het punt stond Ellen weer voor de nacht terug te brengen naar het verpleeghuis. Hij onmiddellijk naar de auto voor een praatje en vooral een begroeting van Ellen. Die tot twee keer toe met haar hand over zijn wang ging. Je kunt merken, Ellen is op Charles gesteld, zoals vroeger op Andries Koekendorp. Zouden dementerenden trouwens een peilstok hebben voor wie het echt meent en wie minder of niet? Ik denk haast van wel afgaande op vele ervaringen. Er zijn ook personen, enkele van tamelijk dichtbij, die nauwelijks nog tot Ellen doordringen. Charles dus zondagavond bij de auto. Hij kwam zelf net van zijn ex met wie hij altijd een vriendschappelijke contact bleef onderhouden. ‘Drink je net één glaasje wijn meer dan je wilde, maar de gezelligheid hè, ik kies dan voor de gezelligheid, en volgens de dokter kunnen twee glaasjes wijn geen kwaad, ook niet als je daarna nog een halfje doet’. Hoe ons weekend was geweest?
Ik vertelde dat we eigenlijk niks bijzonders hadden gedaan maar dat het evengoed een bijzonder weekend was geweest. We hadden zaterdag boodschappen gedaan en we waren met die boodschappen samen naar huis gereden. Allemaal lekkere hapjes voor bij een glaasje. Ellen had in een luie stoel in de tuin liggen zonnen en dommelen. Van binnen kwam de pianomuziek van Louis van Dijk en Cor Bakker via de cd ‘Windmills of your mind’ de verstilde idylle van onze achtertuin in. Een oase. Ruisende bomen. Licht wapperende roomwitte overgordijnen. Hetgeen me altijd, en ook nu weer, deed terugdenken aan de maand dat wij de beschikking hadden over het huis in Triëst van onze correspondent in Italië. In dat nagebootste Triëst , in die lommerrijke achtertuin van ons, lag Ellen te soezen. En ondertussen was ik in korte broek en met ontbloot bovenlijf tussen mijn planten te vinden geweest. Af en toe had ik mijn maatje gevraagd of het mooi werd en dan vroeg ze om een kus. Ellen was ter kennismaking bij de schoonheidssalon Mooi & Zo getrakteerd op een gezichtsbehandeling van een uur en daar achteraan een ontspanningsmassage van eveneens een uur. We hadden ons te goed gedaan aan de pindasoep en nasi goreng. We waren tussendoor even teruggeweest in het verpleeghuis. Daar een bewoonster ’s middags al in haar pyjama. Verward de weg kwijt. Enkele andere opgehokte bewoonsters die als zombies over de gang dwaalden, al dan niet achter hun rollator. Geen beeld om vrolijk van te worden. Het bezoek aan het verpleeghuis had maar even geduurd. ‘Johan’, kreeg ik er te horen, ‘we zijn helemaal niet aan het bezuinigen op incontinentiemateriaal hoor. Ik weet het nog van mijn moeder die ze in haar eigen plas lieten doorlopen, ik heb ze er toen een enorme uitbrander voor gegeven’. Als je maar op je poot speelt van tijd tot tijd, spookte er door mijn hoofd.
Zowel zaterdag als deze zondag waren Ellen en ik als bijna een vast patroon weer van 11 tot 8 samen. Haar aanwezigheid was me al voldoende, klonk bij onze auto de echo van Andries Koekendorp. ‘Ik snap ‘m’, hoorde ik Charles zeggen. Het gietertje was voor zijn violen geweest. En toen vertelde ik hem van Sparta, van een mannetje in de nok van een tochtige kasteeltribune in beige regenjas die naar de huiskamer begon te zwaaien en Ellen die Bram Peper spontaan vriendelijk teruggroette met dat hij zo hoog te paard in zijn fladderende jas gemakkelijk een kou kon oplopen. Moest Peper voor uitkijken. Als ook ik petunia’s in mijn tuin had gehad, was ik ze op dat moment één voor één gaan kussen.
Toen Andries op een winterse zaterdagnamiddag werd gecremeerd in Bilthoven begon het bij het verlaten van de aula dikke vlokken te sneeuwen. De sparren en dennen kleurden wit. Dat winterse plaatje. Die levende kerstkaart. Ik herinner me dat Ellen zei: Hier heeft Netty voor gezorgd, dit is haar bedankje aan haar vroegere kostganger. Andries die Netty zo verwende en die zonder haar zo moederziel alleen was in zijn grote huis aan de Odenveltlaan in Vleuten.