Rio leerde: we komen dolle wentelteefjes tekort

We roemen momenteel de beleving van de Nederlandse handbaldames in Rio. Van alle Olympische deelnemers ontroerden zij nog het meest. De Belgische schrijver Hugo Camps had het zelfs over dolle wentelteefjes in vuur en schoonheid. Hij begon de voetballer Rafael van der Vaart nu beter te begrijpen met zijn gescharrel. Het aanstekelijke enthousiasme van de handbaldames zouden we ook overal elders meer moeten terugzien. In de verpleeghuizen bijvoorbeeld ook. Een habbekrats die daar wordt verdiend? Een baan zou veel meer als topsport moeten worden uitgedragen en tot dezelfde beleving moeten noden als de zo gepassioneerde handbalsters demonstreerden. Journalist en televisiemaker Taco Slagter raakte er niet over uitgepraat. Hij deed met zijn geprononceerde gevoel voor rechtvaardigheid zijn beklag over de ‘lauwe’ zorg naar aanleiding van de open brief aan de nieuwe verkeersleiding in ons verpleeghuis. Sprak in zijn rol van bewindvoerder over het ontbreken van maatwerk en over een levensgevaarlijke badkamer in het tehuis van zijn cliënt. En compassie? Hooguit op een spaarbrandertje! Hij schreef:

‘Carbo heeft in zijn open brief zó het gelijk aan zijn kant. Het wil maar niet tot die bestuurders doordringen dat zorg bij dementie en daarvan afgeleide hersenziekten maatwerk is. En meer dan dat. Daar behoren ook goed opgeleide en geregeld bijgeschoolde bevlogen verpleegverzorgers bij. Daar blijft het in veel instellingen schromelijk aan ontbreken; evenals aan de aantallen die nodig zijn om een afdeling 24 uur rond op hoog kwalitatief niveau draaiende te houden. Als bewindvoerder van een man met een herseninfarct die de rest van het leven halfzijdig verlamd is en veroordeeld tot een kamer in een instelling van Reinaerde, zie ik die door Carbo geschetste grove tekortkomingen ook een paar keer per week langskomen. Ik vat mijn wettelijke taak zo op dat ik me ook verantwoordelijk voel voor het welzijn van de aan mij toevertrouwde persoon. De afgelopen week kwam mijn cliënt ten val in de badkamer. Hij had het geluk dat kort erna een vriendin hem kwam bezoeken en dat hij nog in staat was om de deur met een knop te openen. Maar bij het alarmsysteem kon hij niet komen. Die knop lag op een stoel naast de wastafel. Die dingen zijn niet waterdicht, dus kun je ze niet om je nek hangen. Hoe verzin je het. Bij het alarmtouw in de badkamer kon hij, liggend op de vloer en verrekkend van de pijn, evenmin.

Twee zaken in deze casus sluiten aan hij het betoog van Johan Carbo. In de eerste plaats is die badkamer letterlijk levensgevaarlijk: in de vloertegels zitten geen ribbels die het minder glad maken. In de badkamer ontbreken bovendien handgrepen waaraan je je kunt vastgrijpen. Rubberen antislipmatten die zo zijn bevestigd dat je er niet over struikelt, ze zijn àfwezig. Een weerbarstige douchekop, die onder druk van het water in de slang alle kanten uit zwabbert, zet de hele badkamer onder water. Reparaties heeft Reinaerde uitbesteed. Maar die duren soms dagen tot weken. Weet zo’n bedrijf hoe hoog de urgentie is? Welnee, gewoon een klant en als het druk is moet die maar wachten. Moet ik nog even doorgaan? Maar dat is nog maar het technische verhaal. Toen de vriendin op de alarmknop drukte, duurde het nota bene twintig minuten voordat een flexwerker kwam opdagen. Een chronisch probleem in deze instelling. Door ziekte en vakantie is soms maar één zo’n in de zorg vaak ongeletterde, en soms ongeïnteresseerde, flexwerker beschikbaar.

Er bestaan domweg geen protocollen in deze instelling. Natuurlijk, zo’n verzorger of begeleider kan met een andere bewoner bezig zijn. Maar iemand drukt niet voor Jan met de korte achternaam op de alarmknop. Dus dient deze medewerker er subiet naar toe te gaan en aan de hand van de bevindingen een prioriteit te stellen. De keus tussen een troostend gesprek met een bewoner versus een half verlamde bewoner die in de badkamer ligt te spartelen, lijkt mij niet moeilijk. Maar dat is niet het enige probleem. De bestuurders van Reinaerde menen uit kostenoverwegingen – dat scheelt natuurlijk in hun salariëring – met flexwerkers te moeten werken in plaats van met goed geschoold personeel met grote empathie voor de mensen die afhankelijk van ze zijn. Toen mijn cliënt een paar uur na de val, die zoveel pijn opleverde dat de huisarts een opiaat voorschreef, een medewerker belde (kwam na tien minuten opdraven) met het verzoek hem te helpen met het verlate ontbijt, weigerde ze dat. Cliënt kon door de pijn niet meer bukken bij de koelkast. Na veel soebatten was zij bereid het brood uit de diepvries te halen, maar hij moest de boterhammetjes wel zelf klaar maken. Dat was goed voor de pijnlijke rug- en bilspieren, niet waar: bewegen! Kijk, natuurlijk kon de man misschien wel die boterhammen smeren en beleggen, maar was dit niet een kwestie van vragen om wat aandacht, doodgeschrokken van die val? Dat bedoel ik nu. Vakliefde? Daar gaat het in de zorg in zijn algemeenheid zo mank aan. Bestuurders van alle instellingen: richt uw aandacht nu eens speciaal op dit soort problemen. Laat de menselijke maat ook bij patiënten met hersenziekten nu eens de norm zijn. En niet in de eerste plaats de portemonnee van de instelling en de uwe’.

Koren op de molen van mijn vroegere geluidstechnicus bij de mediatrainingen Cees. Hij heeft zijn buik vol van de verpleeghuiszorg. Maar wandelend op een stralende dag deze week langs de beeldschone Rotte met Ellen in de rolstoel ontkwamen we er toch niet aan het erover te hebben. Daar was ook Taco Slagter met zijn bewindvoerdersbrief debet aan. Cees heeft in die diffuse verpleegwereld connecties. Bovendien verbleef zijn schoonmoeder een poos in een verpleeginstelling en toen rolde hij al helemaal geregeld van zijn stoel. Ik mocht blij zijn dat Ellen op het eerste gezicht in een nog redelijk verpleeghuis zat, zijn schoonmoeder niet. Kwam hij op een dag op bezoek, zag hij dat het goeie mens haar steunkous om haar arm had zitten. Verzorgende erbij geroepen. Die steunkous was natuurlijk voor het been van zijn schoonmoeder en niet voor haar arm. Moesten Cees en zijn vrouw Riek zich toch deerlijk in vergissen. Zou het kwebbelde wijsneusje het niet beter weten? Toen hij het daar aan de Rotte liep te vertellen, trok de altijd zo gemoedelijke Cees een gezicht alsof ie net zijn tanden in een gifgroene granny smith had gezet. Ikzelf voelde prikkeldraad door het satijn van mijn junkbeenderen dringen. Bij zijn schoonmoeder en haar medebewoners werd het glas limonade vaak zó op tafel gezet dat ze er net niet bij konden. Pesterijtje? Welnee, pure onverschilligheid, gebrek aan motivatie. Stond die limonade nog op tafel, kwam er een andere verzorgster langs die al die volle glazen weer wegpakte met het laconieke: ‘Jullie hebben zo te zien geen dorst vandaag’. Cees had daar in dat Rotterdamse verpleeghuis van mijn schoonmoeder heel wat gevallen van uitdroging meegemaakt. En die bewoners die toch al iets aan hun hoofd mankeerden, gingen daardoor nog gekker doen. Alsof ze op de schroothoop van onze verziekte welvaartsmaatschappij waren beland. Op een gegeven moment kwam de Inspectie er nog aan te pas. Hij zei niet zo’n hoge pet van de verpleegzorg op te hebben. Van de Inspectie trouwens ook niet.

Als mantelzorger kan ik exuberant reageren op onbetamelijkheden en recidive in de verpleegzorg. Omdat mijn ontembare geest zich nooit met de conformismen van de verpleeghuiscultuur zal verzoenen. Ik vertelde Cees dat ik alle avonden kleding van Ellen voor de volgende dag uitzoek en klaarleg over een stoel in het verpleeghuis. Ik had nu al een paar keer meegemaakt dat de zorg gewoon op eigen houtje de keuze veranderde. Waarom in vredesnaam? Kwam ik de volgende dag en had Ellen iets anders aan. Steeg het bloed naar mijn hoofd. Zoals enkele dagen geleden nog. De verzorgster was maar liever op haar eigen smaak afgegaan. Ze dacht dat ik dat niet erg zou vinden. Niet erg? Ik wil dat de altijd modieus en elegant geklede Ellen er blijft uitzien zoals vroeger. Vertelde dat als ik sommigen in het verpleeghuis de vrije hand gaf, Ellen binnen de kortste keren een voor mij volkomen vreemde verschijning zou zijn. De één vindt dat blauw en lavendel niet samen kunnen, een ander is niet zo te spreken over de combi rood en terracotta. Weer een ander vindt blauw met groen naar niks. Maar daar heb ik geen bliksem mee te maken. Weg vrolijke grandeur als je niet uitkeek. Zijn schoonmoeder was dood en de enige opluchting daaraan was dat de dagelijkse gang naar het verpleeghuis niet meer hoefde. Ik vertelde mijn vroegere geluidstechnicus dat ik twee verzorgers had gevraagd hoe zij het zouden vinden als ze de opdracht kregen mij voortaan eerst te bellen over hun eigen kledingkeuze voor die dag alvorens naar hun werk te komen. Waar ik me mee wilde bemoeien. En zo bemoeien jullie je ook niet meer met wat ik met Ellen uitkies. We passeerden de imker en een verdwaalde hengelaar, we namen tegen de uitdroging, want het verhaal over zijn schoonmoeder had toch wel indruk gemaakt, een goed glas water bij de kinderboerderij. Daarna weer de boten en hun schippers. Gods vrije natuur gaf energie. De rust bereikte onze ingewanden. De existentiële imperatief. Moest denken aan Gregorio Fuentes, op Cuba de schipper van de Pilar, de privéstuurman van de drankzuchtige Hemingway, op wie later de hele Europese jetset afstormde, inclusief een rebelse Belgische prinses. De op Lanzarote op de Canarische Eilanden geboren Fuentes was vermoedelijk de romanfiguur van Hemingway in the Old Man and the Sea. Maar graaf inderdaad nooit te diep in legenden. Een oude, verweerde, gezouten man, zoals Portocarero hem beschreef, die niets bezat, behalve Gods vrije natuur, en die zorgeloos sigarenrokend honderd werd. Cees stelde bij de skibaan nog een klimmetje voor. Klimmetje noemde hij het. Vond ik toch wel enigszins geringschattend. Was van de weeromstuit weer met mijn gedachten waar ik zijn moest.

Langs die sprankelende Rotte met zijn wit geplamuurde kastelen van huizen en dakterrassen groot genoeg voor een compleet loungeameublement stond het zweet me op de rug terwijl in de rolstoel de dromerige Ellen vanonder haar parmantige safarihoedje voortdurend uitriep hoe heerlijk en prachtig ze alles vond. Ze had nog maar net naar het ene pleziervaartuig gewuifd of de volgende bruinverbrande Fuentes kondigde zich alweer aan. Kanariegele zomerjurk droeg ze met een spierwitte legging. Blootsvoets. Teennagels lavendel ditmaal. Het kwik naar welhaast de 25 graden. Geen zuchtje wind. Cees had mijn verhaal gelezen over een verpleeghuis dat bij vergelijkbare hoge temperaturen een oudje onder drie dekens had gelegd. Meer dekens dan drie hadden ze daar kennelijk niet zo gauw kunnen vinden. Misdadig. We kregen er de koude rillingen van. Ik vertelde hem dat naar aanleiding hiervan iemand van de Patiëntenfederatie me had geschreven door zulke horror uit de verpleeghuizen geshockeerd te zijn. Maar of ik vooral wilde doorgaan met mijn blogs. Ook de gelouterde dementieconsulent Albert stampvoette in een mail over die drie dekens met ‘dat dit weer een fraai staaltje van ons fijne zorgstelsel ‘ was.

Cees informeerde naar mijn eerste indruk van de nieuwe leidinggevende in ons verpleeghuis. Een vriendelijke mevrouw, meer kon ik er eigenlijk nog niet over zeggen. Revolutionair? Visionair? Een voorvechtster? Of iemand van de sur place? Geen flauw idee. Voor zover zij daarop zat te wachten had ik deze mevrouw geadviseerd het bij het aantrekken van nieuw personeel vooral te zoeken in niet-rokers of anders in rokers met hoogtevrees. Ik had haar gezegd me dagelijks te verbazen over dat dwangmatige gestiefel naar het balkon voor weer een peuk. En de bewoners ondertussen maar verpieteren achter een lege tafel. Want die hadden het nakijken. Hoeveel arbeidstijd bij elkaar opgeteld zou er met dat roken in de zorg niet verloren gaan? Het zou de medewerkers ook verboden moeten worden voor de lunch naar het grand café te rennen – nee, een boterhammetje eten met de bewoners en die intussen helpen bij hun maaltijd zodat die niet glazig naar hun bord en glas melk hoefden te staren. Nu was het nog zo dat de helft van de schaarse bezetting onder lunchtijd de lift naar het tot een personeelskantine verworden grand café nam. Twee dagen op en twee dagen af, zeg drie, konden die twee of drie werkdagen dan ook niet tijdens zoiets belangrijks als de lunch in het teken staan van de afhankelijke (in verscheidene gevallen volkomen tandeloze) bewoners? De maaltijden vormen voor de verpleeghuisbewoners hun hoogmis. In de gemeenschappelijke woonkamer werd het gesnurk van de bewoners nogal eens overstemd door schreeuwerige radiomuziek of gewelddadige tv-beelden van de aanslagen in Parijs, Brussel of Duitsland. Veel bewoners kijken nog graag naar Het Journaal, probeerde een ongediplomeerde weekendkracht mij eens op de mouw te spelden – een buitengewoon vriendelijk studentikoos meisje dat op dat dagdeel verantwoordelijk was voor een gehele woongroep. Ik kon mijn oren niet geloven. Alsof de dementerende bewoners na afloop van het Journaal met elkaar de positie van Assad in Syrië gingen zitten doornemen. Ik probeerde het me voor te stellen en schoot in de lach.

Daar aan de Rotte met zijn tegen de kades klotsende water besefte ik hoe ambivalent en paradoxaal we allemaal op de verpleegzorg reageren. Als ze Ellen andere kleren aandeden dan de bedoeling dan dreigde ik de rand van ontploffing te naderen. Ik werd er ’s nachts wakker van. Zoals laatst ook van de zoektocht naar een mooi okergeel stretchhemdje dat ik Ellen voor haar verjaardag had gegeven. Was zonder nadenken ongelabeld aan de wasserij meegegeven. In heel haar goeiigheid merkte een verzorgende op dat ik misschien wel een psycholoog nodig had als dit soort dingen me uit mijn slaap hielden. Psycholoog? Nog geen duizend psychologen voorkomen mijn frustratienachten, de maandelijkse culinaire eucharistieviering in ons verpleeghuis die de smaakpapillen steeds weer op het altaar van hogepriesteres Elly Wolf brengt evenmin, de core business wel maar dan als steunkous in scherpte en gedisciplineerde consistentie. Misschien lag afgezien van de bestuurderscultuur wel het grootste probleem bij de wijze van leidinggeven op subniveau in de verpleeghuizen. Te weinig directief. Te veel pappen en nathouden. Min of meer zelfsturende teams, ik heb het er niet op. Iedereen is voor elkaar verantwoordelijk en vergeet ondertussen de verantwoordelijkheid voor zichzelf. We liepen er met ons vakantieadres in Vlissingen ook al op stuk. Ik noem mijn leermeesters van destijds bij Het Parool nog altijd glimlachend en liefdevol mijn beulen. Zonder hun was ik in mijn werk nooit zo gelukkig geworden en ook nooit zóver gekomen. Ook de karaktervolle Nederlandse handbalsters bedankten hun beulen toen ze in Rio de Samba dansten. En laten we die onverschrokken hockeykeepster Sombroek niet vergeten.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *