Luisterde een gesprek af aan een terrastafeltje naast me. Drie echtparen. Een jonge lichting gepensioneerden met verderop tegen een boom hun gemotoriseerde fiets. Eén van de vrouwen had in alles het hoogste woord. Zij en haar man waren net terug van vijf weken Frankrijk. Wie het breed had liet het breed hangen. Waarom ook niet. Nog maar eens een rondje. Maar ene Richard wilde ondanks de warmte maar steeds niets drinken. De praatzieke Fransbruine troela snapte er niets van. De vrouw van Richard wel. De licht dementerende Richard was begonnen een tikkeltje incontinent te worden en hij was bang bij de uitspanning in zijn broek met inlegkruis te plassen. Ik bleef luisteren. Uiteindelijk kreeg de vrouw van Richard hem zover dat hij toch een glaasje van het één of ander nam. Toen hij dat op had, wilde de verdrietige man naar het toilet. Zijn vrouw keek de kring rond, aarzelde even, maar ging er toch achteraan. En toen gebeurde er iets merkwaardigs. De vrouw uit Frankrijk staakte haar fanfare over alle peperdure vaartuigen met matrozen in de havens van de Côte d’Azur en bazelde dat zij daar, duim in de richting van het toilet, niet zo achter Richard aan moest sjouwen. Want daar hield Richard niet van. Zou zij nooit doen. Kwestie van gezond verstand. Je moest een ander met rust laten. Ja maar, sputterde mevrouw nummer 3 van het terrastafeltje tegen: Richard was bij hun eens komen kaarten en toen vonden ze de volgende dag een natte onderbroek van hem in een hoekje op het toilet. Hij moest zich dood hebben geschaamd voor zijn incontinentie. Had waarschijnlijk niet met een natte onderbroek weer aan de kaarttafel durven te verschijnen. Soms ook vergat hij zijn gulp dicht te ritsen. Dat gaf niet zo’n vrolijke aanblik. De hulpeloosheid spatte er van af. En daarom nam Adèle – Richards vrouw bleek Adèle te heten – hem maar inmiddels bij alles in bescherming. De Fransbruine kletsmajoor had even haar mond gehouden maar daar was ze weer: Nee, het zat een beetje in de onhebbelijke aard van Adèle, ving ik op. Toe maar! Dat noemen ze bij ons thuis een linkse directe.
De arme Adèle voelde bij terugkeer meteen nattigheid. Er was over haar gekletst. Begon er ongevraagd over dat ze haar dementerende man na 45 jaar beter kende dan wie ook en dat ze dicht bij hem in de buurt wilde zijn voor hulp en zeker ook mentale steun die geboden moest worden. Zelfs de grootste idioot kon zien dat Adèle zich verraden voelde. Deed ze nog zó haar best het decorum van Richard in stand te houden en hadden de beter bedeelden nog commentaar ook. Het stel uit Frankrijk was inmiddels allang op een ander gespreksonderwerp overgegaan. Ze hadden hun huis voor een leuk prijsje kunnen verkopen. Een nieuwe woning hadden ze ook alreeds. Met een week zouden ze naar iets tijdelijks verhuizen. Of ook Richard hier een toast op wilde uitbrengen, kwam hij niet zonet van de wc? Twee van de drie echtparen klommen na een poosje weer op hun seniorenfiets. De luitjes met hun kaarttafel thuis bleven nog even zitten. Toevallig kende ik ze een beetje. Of ik iets had meegekregen van Richard die niet wilde drinken omdat hij bang was voor een kletsnat inlegkruisje? Het was me ontgaan. Dan waren mijn vage kennissen wel even bereid me bij te praten. Die Richard had het toch al met zijn beginnende dementie zo verschrikkelijk moeilijk en dan ook nog een bemoeizuchtige echtgenote de hele tijd om hem heen. Dat hoefden ze mij waarschijnlijk niet uit te leggen met naast mij Ellen in haar rolstoel. Ik vond dat ze dat toch maar moesten doen en ondertussen zag ik mezelf lopen op de boulevard van de Belgische kustplaats De Panne met wind in de rug. Hoe ik aankeek tegen zo’n Adèle die bezig was haar man dood te knuffelen waarop hij helemaal niet zat te wachten? Ik vroeg het echtpaar naar hun leeftijd en naar het ergste wat ze in hun leven tot dusver hadden meegemaakt. Ik wist genoeg en eigenlijk wist ik dat al een half uur. Niveau steenpuist.
Weer thuis was het om van een temperamentvolle Ellen lyrisch te worden. Niets van lethargie deze dag. Ze had duidelijk genoten van het zomerse tafereel aan de levende ansichtkaart die we de Vecht met zijn landhuizen noemen. Dit gunde je al haar medebewoners in het verpleeghuis. De buren brachten een verrassing onze achtertuin in . Met de elektrische snoeischaar stonden ze voor onze neus of ze ook bij ons de onstuimig groeiende klimophaag moesten fatsoeneren. Andere buren kwamen met een extra vuilnisbak en een bezem aanzetten. Esmé had zich ondertussen gemeld om Ellen in haar luie stoel in de tuin bij het avondeten te helpen. Het begon ermee dat ze de lepel liet vallen, en daarna nog een keer.
‘Dat wordt hopeloos vandaag’, hoorde ik Ellen mompelen.
Esmé lag in een deuk en begon de lepel met de theedoek schoon te wrijven.
‘Dat schiet niet op zo’. Voor haar neus een bord met een Indonesisch en Japans delicatesse van eigen fabricaat en huisvlijt.
Esmé van de tuin naar de keuken voor een nieuwe lepel. Ellen zocht en vond me op de ladder met de heggenschaar: ‘Wat is dat toch een scheet hè!’ Duim richting keuken.
Dat was me al een half jaar duidelijk. Esmé toont zich als bijstandverlener een medaillewinnares. Een Dafne Schippers maar dan zonder bij boosheid dure loopschoenen tegen de grond te gooien. Esmé houdt het bij een lepel. Boos hebben we haar nog nooit gezien. Zodra ze bij ons binnenvalt, gebeurt er iets positiefs met Ellen, ik zie het aan de ogen. Esmé helpt een paar keer per week Ellen verschonen. Ik loop dan altijd even mee. Fungeer als stalift. Er was een tijd dat Ellen nog niet in een rolstoel zat en zelf naar het toilet liep. Maar ze was desondanks vaak bang om net even te laat te zijn. Daarom beperkte ze zich op terrasjes tot hooguit één drankje. Ik stiefelde vervolgens altijd achter haar aan naar de wc. Waarom? Solidariteit. Ik kan er even geen beter woord voor vinden.