België rouwde om Toots Thielemans. Op de Ring van Antwerpen liep het verkeer weer vast. Geen doorkomen aan. Het was met 38 graden bloedheet geweest. De schaduwen werden eind augustus langer en de ondergaande zon wierp strijklicht op de kermis aan automobielen. Moest aan Melle van de Velde denken die zoveel leek op Toots Thielemans en met wie ik in Antwerpen en Brussel zoveel leuke avonturen had beleefd. Melle was in de wereld van de Nijmeegse Vierdaagse een mythische figuur. Hoe hij daarin verzeild was geraakt, weet ik niet, maar hij versloeg dat evenement welhaast 35 jaar achtereen voor De Telegraaf. Mogelijk nog langer. Ik vond het altijd een mirakel als hij met pen en papier weer warmliep voor iets dat hij zoetjesaan wel gezien mocht hebben.
Melle woonde in het Antwerpse stadsdeel Berchem omringd door voornamelijk orthodoxe joden. Ik wist dat ik hem op vrijdagavond bij zonsondergang vanwege de Sabbat nooit moest bellen. Dan liep mijn collega op straat en deed hij aan burenhulp. Dan reed Melle voor het ene na het andere gezin de auto de gezamenlijke parkeergarage in en liep hij met de autosleuteltjes mee naar boven om het licht aan te doen. Melle kwam zijn orthodox-joodse omwonenden zogezegd in iets tegemoet waarvan hij zelf geen snars begreep. Ik heb hem ooit gevraagd wat er nou zou gebeuren als hij bij het ingaan van de sabbat een deuk reed in de auto van een van zijn buren. Daar had Melle nog niet bij stilgestaan. Met deze illustere figuur, die was getrouwd met de Vlaamse Frie, en die zo in België verzeild was geraakt, draaide ik een paar jaar op de donderdagavonden cursussen in Antwerpen. Dat was aanvankelijk in een heel schimmig gebouw van een vakbond en later in het monumentale pershuis onder kroonluchters. Ik herinner me van die donderdagen in Antwerpen nog het meest de soms levensgevaarlijke weersomstandigheden met ijzel, en de wetenschap dat Ellen thuis op me wachtte met kaarslicht, de open haard en een glaasje. Ik had er dan al één achter mijn kiezen, want Melle en ik hadden elkaar aangepraat dat we geen les konden geven zonder eerst even het gerenommeerde café Engel & Bengel te hebben bezocht en bovendien aansluitend het restaurant aan de overkant van de Grote Markt voor de mosselen (met een glaasje). Jazeker, aan Melle ontsnapte soms een boertje als hij aan enkele Vlamingen stond te vertellen hoe je een fatsoenlijk nieuwsbericht opbouwde. Het waren volgens mij rare tijden, want we declareerden zelfs de toiletjuffrouw, en Antwerpen moet onze hogeschool meer hebben gekost dan die ook maar bij benadering kon opleveren. Daar tussen dat samengeperste autoverkeer in het strijklicht besloot ik bij Merksem van de Ring af te gaan en nog eens Engel & Bengel met een bezoekje te vereren. Files geven een droge keel.
Ach ja Melle – De hogeschool stuurde ons eens voor een paar dagen naar Brussel om redactieleden van dagblad De Morgen bij te schaven. Ons secretariaat in Tilburg was er apetrots op voor ieder van ons in hartje Brussel, op nota bene loopafstand van onze opdrachtgever, een hotel te hebben gescoord voor zestig euro per nacht per kamer. Ik zie nog het verbaasde gezicht van Frie. Zestig euro? Moest daar geen nul achter? Ze bracht ons naar het station van Berchem en wij lesboeren met de trein door naar Brussel-Zuid. Het hotel was snel gevonden. Het oogde wat verwaarloosd maar dat kon de pret niet drukken. Evenmin het feit dat we op de bovenste etage beiden de beschikking kregen over een kamer zo groot als een bezemkast. De kamers lagen recht tegenover elkaar. Het leek ons een voorrecht niet aan de straatkant te hoeven slapen, want aan de overzijde van de straat was een nachtclub gevestigd en de neonverlichting brandde al eind van de middag in alle kleuren van de regenboog. Het was eigenlijk eerder knipperen en flitsen. We besloten te loten over de kamers. Melle won en installeerde zichzelf zo ver mogelijk van de straat. Waarom ze ons op zolder hadden weggestopt met klaarblijkelijk lege kamers beneden was ons een raadsel. Totdat we de eerste nacht lagen te schudden in ons bed. Behalve die twee bezemkasten voor ons was de rest van het hotel verhuurd aan de plaatselijke tippelprostitutie. We deden geen oog dicht. Maar het beroerdste was dat we in dat hotel ook nog eens onder de vlooien kwamen te zitten en met hoofdluis te maken kregen. Zal nooit vergeten dat Melle op de redactie van De Morgen aan de cursisten vroeg of ze er bezwaar tegen hadden dat hij even schaamteloos ging zitten krabben. En toen vertelde hij daar aan die gasten dat ze in Nederland heel gierig zijn en nogal wereldvreemd en dat hij voor maar liefst zestig euro per nacht twee vierkante meter deelde met ongedierte. Terug had de trein nog maar net Brussel-Zuid verlaten of Melle belde naar Frie of ze het bad vast wilde laten vollopen.
De laatste keer dat we samen in stelling werden gebracht, was op een zaterdag toen het vroor dat het kraakte. In Antwerpen was weer iets georganiseerd in het kader van de culturele betrekkingen tussen Nederland en Vlaanderen. Ze waren op het idee gekomen om ditmaal allerhande organisaties zich aan het winkelend publiek te laten presenteren vanaf een zeepkist. Ellen was mee. Ze genoot van de prachtige vrijdagavond met schitterende buffetten in het majesteitelijke Antwerpse stadhuis. Er viel ook veel te genieten. Zelden zo’n mooie entourage gezien. Wat een pracht en praal. We dachten daar in die chique de friemel maar even niet aan alle armoe in de wereld. Op zaterdag barstten we van de kou. Maar hoe aangenaam was het wel niet om voor een cursus journalistiek in te schrijven, bralden we over het drukke marktplein, en bij wie kon je dan beter terecht dan bij ons – daar stonden we dan als hopeloos verkleumde figuren in drie winterjassen op die zeepkist. Melle had het na één keer al bekeken. En hij had een goed excuus, hij moest ook een riedeltje aanleveren voor het kritiekloze Stan Huygen Journaal van De Telegraaf. Tussen alle optredens door sleepte Ellen mokken met warme chocolademelk vanuit een kroeg aan. Toen ik daar op die zeepkist meer op routine begon te zwammen, durfden we het wel aan die chocolademelk te mengen met cognac. Daar was Melle al veel eerder op de middag mee begonnen.
Deze zomer viel er een rouwkaart bij ons thuis in De Meern in de bus. Melle was overleden. Hij was zijn evenbeeld Toots net even voor geweest. Frie leefde nog wel. Zou zij niet eerder gaan? Alle jaren dat we contact hadden met dit Bourgondische Antwerpse echtpaar waren er zorgen om de gezondheid van Frie geweest. Ze had kanker. Met een clubje lotgenoten kwamen ze elk kwartaal bij elkaar en steeds dunde het gezelschap verder uit. Onder de mosselen vertelde Melle me dat hij met zijn vrouw aan het winkelen was bij de Groenplaats toen ze hem ineens een zaak met pruiken in troonde. Zoals Frie er mee omging, zo nuchter, of ogenschijnlijk nuchter, dat kon hij niet. Als Frie weer in het ziekenhuis op controle moest dan was Melle dagen van slag. Dan kneep hij ‘m. En als ze te horen hadden gekregen dat er geen nieuwe kankercellen waren geconstateerd dan was vooral mijn collega volledig uit zijn doen. Hij had een melancholieke kant. Achter zijn levenslust ging de zorg om Frie schuil. Tranen van verdriet welden soms plotseling op. Hoe moest hij zonder zijn Frie verder? Hij kon oprecht jaloers op Ellen en mij zijn. We tobden niet met onze gezondheid, geen van beiden. Toen nog niet, inderdaad. Ik vond Melle gaandeweg verstrooid worden. Het viel me op dat deze uitmuntende en bevlogen lesgever later in onze samenwerking soms heel even de draad kwijt was. Dat we elkaar uit het oog verloren, had daar overigens niets mee te maken. Onze hogeschool zag steeds minder brood in de Belgische markt en stoot die af. We hadden voor de flauwekul op die zeepkist gestaan. En dus reed ik niet meer op de late donderdagavond over de kasseien aan de Schelde naar de Ring en het bord met Breda. Op de rouwkaart bedankte Frie het verpleeghuis dat haar trouwe man de liefde en verzorging had gegeven die hij zo dik verdiende. Na het pintje in Engel & Bengel sloeg ik de mosselen over. Ik nam het mezelf kwalijk dat ik Melle en Frie uit het oog verloren was en hoopte dat de file op de Ring inmiddels was opgelost. Kon ik snel naar Ellen in het verpleeghuis.