In een grijs verleden gold ik bij het voetballen van UVV als ‘een niet onaardig keepertje’ dat met zijn ’tafeltennisreacties’ best nog wel eens zou kunnen uitgroeien tot ‘de showbink’ van het Utrechtse Majellapark en omliggende straten. De woorden tussen aanhalingstekens zijn niet van mij, daarvoor ben ik altijd net even te bescheiden gebleven. Ik schopte het tot een selectie-elftalletje van Wim Haazer en dat alleen al was een verdienste op zich. Voor UVV-begrippen was Wim Haazer in die tijd zo’n beetje de kieskeurige rechter hand van God. Ik moet een jaar of dertien zijn geweest toen Haazer (bijnaam merkwaardigerwijs Ootje, Joost mag weten waarom, z’n benen misschien?) ons in een touringcar meenam naar een aspirantentoernooi van De Musschen in Rotterdam. Jos van der Linden was de andere doelman, hij woonde achteraan in de Cremerstraat. Die Jos was beter, maar gek genoeg vond niet iedereen dat. Mijn vader bijvoorbeeld was een andere mening toegedaan. Grapje trouwens. Want hij is in heel zijn leven één keer naar me komen kijken. Merkte na afloop alleen maar droogjes op dat we thuis een wasmachine hadden.
Ik weet nog dat we die touringcar instapten. Misschien was ik wel één van de weinigen die in die bus op voorhand per se rechts van de chauffeur wilde zitten. Dat had ik tevoren uitgedokterd. Als ik rechts in de bus zat dan kon ik De Kuip beter zien dan van links. Wist ik nog van een schoolreisje naar de Deltawerken in Zeeland. Neeltje Jans kon niet tippen aan dat gitzwarte, imponerende, ijzeren gevaarte van Feyenoord. De Kuip, het veruit mooiste stadion van Nederland waar elke bibberende tegenstander zich in het hol van een uitgehongerde leeuw moest wanen: adembenemend. Neeltje Jans legde het af tegen Eddy Pieters Graafland, Coen Moulijn, Cor van der Gijp, Rinus Bennaars en de oude Kraay met zijn voortdurend opengesprongen wenkbrauwen en bebloede tulband in de kleuren van het Rode Kruis. Benfica thuis en uit, de supportersbootreis naar Lissabon en Cor Steyn (‘Schep vreugde in het leven’). En dan te bedenken dat ik er ooit nog eens van mijn leven als vaste volger van Feyenoord voor Het Parool dagelijks over de vloer zou komen. Geen deur bleef gesloten. De kamer van technisch directeur Guus Brox stond blauw van de sigarettenrook. En wat ergerde hij zich aan zijn dominee-achtige opvolger Peter Stephan van mijnwerkersclub Limburgia uit Brunssum. In alle opzichten een provinciale geheelonthouder. Maar als gezegd, dat kwam later, veel later pas. Pulserende nabeelden. Ik vertrouw op mijn associaties en herinneringen. Terug naar mijn tijd als snotneus van de lagere school en Ootje. Blijf toch even haken aan die bijnaam. Het kan ook zo zijn geweest dat de man zich gemakkelijk in het ootje liet nemen en dat ze hem bij UVV daarom zo noemden. De Musschen speelde aan de overkant van De Kuip. En ik herinner me dat daar mijn veelbelovende carrière als keeper eindigde, nog voordat die nog maar goed en wel begonnen was. Hoe gaat dat bij toernooien? Het is vooral veel hangen en verveling in afwachting van de volgende wedstrijd. Dat was bij De Musschen niet veel anders. Het toeval wilde dat op een paar velden verderop met ruim zicht op de glorieuze Kuip voor de tweede klasse werd gehonkbald door het eerste van Feyenoord tegen Schiedam.
Dus in de benen en daar gaan kijken, samen met een ploeggenootje. Ootje was ons anderhalf uur kwijt. De Musschen kon het dak op met zijn voetbaltoernooi, of beter: we vergaten Wim Haazer gewoonweg. Vervolgens konden wij voor hem, beledigd als hij was, de boom in. We konden alvast naar de bus tot na de prijsuitreiking. Co Adriaanse had ons waarschijnlijk voor straf terug naar Utrecht laten lopen. Maar Co was toen nog niet echt uitgevonden en alleen nog maar als voetballer bekend bij De Volewijckers aan het Mosveld in het communistische en pacifistische gebroken geweertjes bolwerk Amsterdam-Noord. Pas veel later werd Co een kapitalistische militarist – hij was van stevige wandelingen (voor anderen dan) met volle bepakking zodra het voetballeven hem een streek had geleverd. Zulke maatregelen waren gelukkig nog niet tot het brein van onze trainer Haazer doorgedrongen. Als Co Ootje was geweest had hij ons waarschijnlijk vermoord. We laten, inderdaad ja, we laten weer even de leer van Nietzsche los. Trouwens, de eigen geschiedenis is als een perpetuum mobile. We tasten ons geheugen af en gaan vol op het hammondorgel en kiezen opnieuw voor de aanlegsteiger met een magna van herinneringen. Aan bijvoorbeeld de keeper die ik nooit geworden ben en die ik ook zonder honkbal onherroepelijk nooit geworden zou zijn. De lat lag letterlijk en figuurlijk te hoog. Dat ondervond ik ook eens toen Flip Bertram op veld 3 van UVV achter mijn doel stond. Een bal suisde onbereikbaar voor mij in de kruising. Het was bijna de dood van Flip Bertram geworden. We speelden tegen Hercules en alleen al bij het horen van die naam begon de fanaticus Bertram altijd spontaan te ijlen. ‘Man, had godverdomme die bal gepakt, wat sta je te klootviolen, dat schot was houdbaar.’ Sodemieter op, dacht ik opstandig. ‘Sorry meneer Flip’, huichelde ik deemoedig. De bemoeial Bertram (die zichzelf nooit enige beperking in zijn clubliefde oplegde) droeg toen een crèmekleurige regenjas, ik zie hem nog zo voor me, en poetste in de motregen om de haverklap zijn hoornen bril op.
Van De Musschen in Rotterdam staat me geen ene bliksem meer bij. Vergeten is ook een kunst. Wel daarentegen herinner ik me de kroketten die we daar als traktatie te vreten kregen. Penetrant en moddervet. Ze lagen ons zwaar op de maag. Rotterdam een half mensenleven geassocieerd met een frituurpan. Krokettenboertjes zijn hinderlijk voor een keeper in opkomst. Evenmin vergeten na al die jaren het honkbal bij Feyenoord. Er is een grens van waaraf het verleden genegeerd moet worden, maar de pot hoor, roep ik naar Friedrich Nietzsche. We stonden als prepuberalen in onze voetbalplunje tussen een stel Schiedammers die het ‘op Zuid’, zoals ze dat het uitspuwden, een verschrikking vonden. Voor het honkbal van Rotterdam moest je bij Sparta zijn, zo kregen we te horen. En daar klonk vanzelfsprekend het bekende rijtje Antillianen. Als je die Schiedammers mocht geloven sloegen die Antillianen louter homeruns die ver buiten Hoek van Holland als vuurpijlen de Noordzee bereikten. Hudson John kon vele jaren later over Sparta schromelijk overdrijven, het zat er bij die Schiedammers al veel eerder in. Of toen bij Feyenoord Marcel de Bruyn en de Duitse catcher Huub Kohl speelden, weet ik niet meer. Moet haast wel. Krijg wel de outfielder Harry Blijden op mijn netvlies. En natuurlijk coach Wim Onderstal die ik ooit nog eens in het Utrechtse stadion Galgenwaard (met wielerbaan nog) voor het Tilburgse NOAD had zien keepen in het in 0-0 eindigende eredivisieduel met DOS. Wim Onderstal die ik begin jaren zeventig naar UVV hielp verhuizen en die ik nog altijd beschouw als de beste honkbalcoach in Utrecht ooit. Wim was van de binding, van de saamhorigheid, van de droge humor en van de sprong vooruit. Hij maakte van poepjes gebakjes. Maar voordat hij naar UVV kwam voor achtduizend gulden per seizoen zag ik hem ook nog als coach van Feyenoord op die broeierige zwoele zondag van 25 juni 1967 toen ik met enkele maten UVV na treinde. Weer die Kuip als imposant kunstwerk op de achtergrond. Bij UVV in het buitenveld Guillaume Campagnard en op het tweede honk Roley Wout in hun debuutjaar voor ons. Er was nog een Arubaan in deze ploeg: de luidruchtige praatgrage Leito. Die zou verdrietig aan zijn einde komen. Ze schoten hem in het avondschemer dood bij een bushalte. Ik volgde de moord als politieverslaggever voor het Utrechts Nieuwsblad. Nooit opgelost die zaak, naar mijn beste weten. Maar ik weid uit. Jan Kars coachte UVV in de jaren zestig, dus ook op 25 juni 1967.
Ik weet niet eens meer of dat duel werd uitgespeeld. Zou best kunnen zijn geweest van niet. Alles namelijk werd die dag finaal overschaduwd door een windhoos als in Nederland zelden of nooit meegemaakt. Ineens werd het in Rotterdam-Zuid pikkedonker. De gitzwarte magische Kuip kreeg iets macabers, iets dreigends, duidelijk iets onheilspellends met veel onversneden Alfred Hitchcock. Het begon ongelofelijk te waaien. De straatverlichting floepte al om vier uur ’s middags aan maar begaf het even later. De bedrading van de karakteristieke geelzwarte trams deinde als in een griezelfilm op en neer. Treinen vielen uit. Hagel? Ja ook. Van die duiveneieren. Er zaten ook knoeperds tussen. We sloegen op de vlucht langs de troosteloze verveloze pakhuizen en hoge woonblokken van de veel te lange en in alles bar ongezellige Oranjeboomstraat van Zuid. En maar stormen en loeien, en dat in het naoorlogse Rotterdam van de wederopbouw met al die hoogbouw en die talrijke verraderlijke tochtgaten. We kwamen soms wel een meter of twee van de grond. Die 25ste juni 1967 richtte de windhoos onvoorstelbaar veel schade aan in Chaam en in Tricht. Er vielen vijf doden. In Tricht werden complete huizenrijen verwoest. In Chaam niet anders. Een beetje Sint Maarten, iets meer zelfs dan een beetje. Chaam en Tricht, hoe betrekkelijk dichtbij in Rotterdam.
Zijn naam is al een paar keer gevallen: Wim Onderstal. Hij kwam vlak na de oorlog met zijn ouders vanuit noordwest Brabant of Zeeland, dat weet ik niet meer precies, naar Rotterdam. Zoals zoveel anderen. Werklozen op drift naar de grote stad. ‘Zuid’ in Rotterdam was vooral van de import. Wim Onderstal begon als voetballer en doorliep als doelman de jeugd van Feyenoord. Hij won het van zijn concurrent Teun van Pelt en speelde vanaf zijn zeventiende 39 wedstrijd als eerste keus totdat Feyenoord Eddy Pieters Graafland voor een (toen) recordbedrag van 134.000 gulden bij Ajax wegkocht. De gewiekst en katachtig ballen van schoenen plukkende ‘PG’ werd in De Kuip één van de beste keepers van Nederland ooit. Onderstal verdween naar NOAD en speelde naderhand nog voor Hermes DVS uit Schiedam. Hij trouwde met dochter Anneke van de legendarische manager Guus Brox van Feyenoord (jaren zestig, winnen Europa Cup 1 in 1970 in Milaan). Die verkocht dus alles als het moest, ook zijn eigen schoonzoon! Voetballers honkbalden ’s zomers, Wim Onderstal niet uitgezonderd. Groeide uit tot de vormgever van het honkbal van Feyenoord, zeker als coach nadat hij als speler was gestopt. In 1968 bracht hij Feyenoord naar de hoofdklasse en het kunstje van kampioenenmaker flikte hij daarna ook bij UVV, PSV en ADO. Ik dacht in die volgorde. Met Neptunus werd hij Nederlands kampioen. Het was Jan Kars die tijdens een bestuursvergadering van UVV ons attendeerde op Wim Onderstal met wie hij in een bondscommissie zat en van wie hij had gehoord dat die wel eens een ander behangetje wilde dan eeuwig Feyenoord. Dat kan na zijn pensioen ook nog altijd. Kars werd er op uitgestuurd Onderstal te polsen. Een afspraak tussen die twee volgde daarna gauw op mijn kamer van drie bij drie in een studentenhuis aan de Utrechtse Frans Halsstraat. Voorbij Galgenwaard rechtsaf langs het Diaconessenhuis en dan nog even een klein stukje door – Onderstal wist genoeg.
Die zolderkamer was geen toevallige keuze, het was een strategische zet. Ik was de jongste in het bestuur en woonde het simpelst. In die eenvoudige omgeving zou Onderstal de prijs niet te ver opdrijven. Hoopten we. We mochten achtduizend gulden uitgeven, niet meer, zeer beslist niet meer. Er zijn dingen die je nooit meer vergeet. Eenmaal twee trappen op naar mijn zolder complimenteerde het museumstuk uit Rotterdam me met mijn ‘gezellige woonruimte’ waar het nog rook naar aangebrande macaroni met ham en kaas. Een koningsmaal in die tijd. Kars en Onderstal namen in bijna chronologische volgorde hun honkbalbelevenissen door en daar leek geen eind aan te komen. Tricht bleef gelukkig buiten beschouwing. Toen was het mijn beurt om met onze gast de spelersselectie door te nemen. Globaal natuurlijk, heel globaal. Er waren nogal wat spelers uit onvrede gestopt. Ik wilde tempo want ik had mijn krant Het Nieuw Utrechts Dagblad een primeur beloofd. En jawel hoor, daar merkte Jan Kars op dat hij uit alles begreep dat Wim Onderstal wel oren had naar een overstap. De klassieke tactiek van de overrompeling. Hij informeerde naar een prijs. Achtduizend gulden, antwoordde Onderstal meteen. ‘Dan is dat geregeld en ben jij volgend jaar coach van UVV’, galmde ik iets te hard en zeker iets te snel door de bonte zolder van bruin, paars en oranje, de bekende foeilelijke kleurschakeringen in die tijd. Ik zag Jan Kars kijken. Een glimlach kan ook bestraffend zijn. Even later deden we onze nieuwe technisch leider uitgeleide. We liepen mee naar buiten. Toen Onderstal de hoek omdraaide van de Frans Halsstraat begon Kars te grinniken. ‘Dat had wel voor minder gekund als ik die auto van hem zie. Hij zit er warmpjes bij. Zullen we er boven nog één nemen?’ De volgende avond sprak Kars in het voltallige bestuur van ‘moeizame onderhandelingen’. Maar we hadden het ‘binnen te perken’ kunnen houden. ‘Knap werk’, wreef Pa Jenken zich verheugd in de handen en Kars moest ineens hoognodig. We vertelden het bestuur in wat voor een mooie auto Onderstal wel niet reed. Spoorwegman Jenken was er als de kippen bij, had zijn ‘dienstregeling’ meteen klaar en stak nog maar eens een sigaret op. ‘Dan kan die kerel best voor die achtduizend gulden een goeie speler van Feyenoord meenemen.’ Iedereen mee eens. Een naam hadden we ook al: korte stop Henk van ’t Klooster. Die moesten we dan schaken. Voorzitter Line Klein bestelde haar zoveelste knipperbol van steeds meer sherry en steeds minder jus d’orange. Kars wees naar mij. ‘Mooi klusje voor jou om dat bij Onderstal voor elkaar te krijgen.’ Kars kon nors zijn en was niet voor iedereen een even toegankelijk mens, maar dat lag met mij anders. Ik moest soms ook gewoon bij hem blijven eten. Had zijn vrouw op gerekend, mompelde die dan binnensmonds. Wist ikzelf van niks. Een afspraak bij Wim Onderstal thuis op een zaterdagmiddag. Zo maakte ik voor het eerst kennis met de charmante Anneke. Wim was ervan op de hoogte dat ik kwam en waarvoor. ‘Eén speler meenemen van Feyenoord? Er kunnen er wel drie in mijn auto’, had hij nog geroepen. Met zijn aangekondigde vertrek bij Feyenoord had hij daar ineens een stel vijanden. Op het tijdstip van de afspraak bleek Wim niet thuis. Anneke: ‘Weet ik veel waar hij is. Dat kan overal zijn waar een bal rolt. Je moet hier in de buurt maar eens gaan zoeken.’ Ik heb hem gevonden die zaterdagmiddag. Hij was de tijd uit het oog verloren. Honderd keer sorry. Waar hij was? Bij …. De Musschen. Op een bankje bij De Musschen. Was ik daar niet eens eerder voor een voetbaltoernooi geweest? Haazer, het beeld van een ontstemde Ootje drong zich aan mij op.