Met zon en een beetje Pokon

Ellen_fotoAnneliesVerhelst_058
Foto: Annelies Verhelst

‘Je vertelde de zaal dat je zo hartstochtelijk kunt terugverlangen naar de jaren dat Ellen je tot vervelends toe meesleepte naar Peek & Cloppenburg voor een nieuwe broek’.
‘Zeker weten Hanny. Ik heb heimwee naar die afschuwelijke zaterdagen dat elke keer weer die hand met roodgelakte nagels dat gordijn van het pashokje een stukje opzij schoof. “Jopie, kijk hier eens!” Had ze weer een broek uit het rek weggeplukt. Dan was het voor de zoveelste keer: “Probeer ook die eens”. Treiterig keken die twee broekspijpen me dan aan. Het was tegen de afspraak’.
‘De zaal zat te gniffelen. Herkenning. Dat was het namelijk: herkenning. Lotgenoten. Niet alleen vanwege ook een partner met parkinson en dementie, maar bovendien gedachten aan vroeger, aan die verplichte nummers als het kopen van kleren’.
‘Ik vond het vreselijk. Kwam ze weer opgetogen aanzetten met een broek. En we hadden vooraf nog zó met elkaar afgesproken dat ik er twee zou passen en niet drie, vier of vijf. Want daar draaide het meestal op uit. Ik heb haar eens op een dwaalspoor gebracht. Ging ik gauw een ander pashokje in terwijl zij weer die rekken afstruinde’.
‘En?’
‘En niks. Ze had me vaak beter door dan ik mezelf. “Kom maar gauw tevoorschijn”, riep ze laconiek, “anders neem ik je oude kleren mee naar de kassa en kan je half bloot de winkel in, dat flauwe gedoe ook altijd”. Dat flauwe gedoe, zo noemde ze het’.
‘Wat was ze trouwens goed vanmiddag. Wat zag ze er in die paarse stola ook prachtig uit! En die blauwpaarse naaldhakken. We hadden in een aparte kamer een bed voor Ellen klaar staan, maar we hoefden haar helemaal niet te laten rusten. Ze zat voor haar doen behoorlijk rechtop te luisteren naar je. Toen je over Peek & Cloppenburg vertelde, boog Ellen zich vertrouwelijk naar me toe en fluisterde: ‘Geloof hem maar niet hoor, het waren geen broeken, het waren schoenen’.
Die donderdagmiddag in Middelburg werd goudomrand. De dag was toch al zo leuk begonnen. Het vroege voorjaarszonnetje perste zich voortdurend door het wolkendek heen toen we de boulevard opdraaiden richting zorghotel.
‘Waar breng je me toch naartoe?’
‘Naar ons vaste vakantieadres schat’.
‘Dat had je me dan wel eens eerder mogen vertellen’.
‘Volgens mij heb ik je dat wel honderdmaal gezegd’.
‘Leugenaar’.
Voor heel even kroop ze weg achter de coulissen van haar dementie.
‘Zie je de zee recht voor je neus? Ik zou maar eens beginnen met in je handen te klappen. Dat doe je toch altijd als we hier arriveren? Weet je wat, Ik zet je zo dadelijk in je rolstoel uit de wind vol in de zon’.
Ze dut weg tegen de gevel van het zorghotel. De golven bonken op de kust. De meeuwen krijsen en klapwieken voorbij. Grote containerschepen varen langs. De zon aarzelt niet. Terug van de auto even verderop en met de bagage onder de arm komt een echtpaar aanlopen, ook nog niet zolang met pensioen, zo lijkt het. Zij tegen hem: ‘Zie je die vrouw daar zitten in de rolstoel. Kijk even, daar tegen die muur. Zo gaan we in Nederland tegenwoordig met onze gehandicapte bejaarden om. We rolstoelen ze hups naar buiten en zetten ze in de zon. Hebben we er even geen omkijken naar’.
‘Mevrouw, dat is mijn echtgenote, ik was zojuist even de door het Rijk gesubsidieerde Pokon uit de auto halen’.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *