De persoonlijk secretaris en chauffeur van de vader van Ellen

Soms de overweging, de aanvechting eerder, te stoppen met de website en zijn blogs vol persoonlijke verhalen over Ellen en mezelf. Maar dan zijn er bij het ochtendgloren altijd wel weer momenten met reacties die dat stoppen ontraden. Hoeveel bijzondere mensen zijn er juist door die website niet op ons pad gekomen! En ja, wat zouden we zijn zonder het schrijven van verhalen. Het schrijven lest voor een deel de pijn, al blijft het verdriet voortwoekeren op minder nog dan millimeters onder de huid. Het verdriet neemt eerder toe dan af. Geef het een plekje, zeggen buitenstaanders al gauw. Ze kletsen uit hun nek. Het verdriet draag ik mee tot aan mijn dood. Zoals ook bij mijn schoonvader die ik helaas nooit heb mogen leren kennen. ‘Hij zou aan je hebben moeten wennen maar je al gauw heel erg gemogen hebben’, zei Ellen eens. ‘Hij zou erg op je gesteld zijn geraakt vanwege je zorgzaamheid en vrolijkheid.’ Ik blader door albums van vroeger. Ellen met haar vader op vakantie in Duitsland. Verbeeld ik het me of zie op de foto’s het gemis van zijn vrouw en haar moeder die in een inrichting is achtergebleven? Ik denk het te zien. Vakantie met een schaduw. Voorzichtig slaat Will een arm om de knokige schouders van zijn nakomertje Ellen. Dertien moet ze op de foto’s zijn geweest. De website brengt ons verhalen van onbekende mensen die aan het verleden refereren. Margo Koopmans-Schurink vertelt. Ze vertelt schitterend. In mooie ronde zinnen waar het gevoel van àf spat. ‘En dan reed de persoonlijk secretaris/ chauffeur van de commissoner Palstra, mijn vader dus die chauffeur, de commissioner van het bezoek aan zijn vrouw in het verpleeghuis terug naar huis en werd er in de auto geen woord gesproken.

Beste Johan,

Pas nu kom ik eraan toe om een mail te schrijven. Heb zó geïntrigeerd het verhaal ‘Mam kijk naar de sterren’ van de familie Palstra gelezen; het raakte me. En ik besefte dat dat verhaal nog breder en dieper gaat. Ik stuitte op jullie website en de bundel omdat ik zocht op de naam Palstra. Mijn vader is inmiddels 92 jaar en woont in Zorgcentrum Buitenhaeghe van het Leger des Heils in Almere. Dertig jaar geleden opende hij het als commissioner, nu woont hij er zelf, zo kan het gaan… Hij is van jonge secretaris van commissioner Palstra één van zijn opvolgers geworden. Altijd een boeiend leven gehad, wat dat betreft, veel mogen meemaken in het Leger, ook internationaal. Persoonlijk was zijn leven bewogen, en dat is nu uiteindelijk wat tot stilstand gekomen. Hij maakt het geestelijk/mentaal redelijk goed; lichamelijk zijn er beperkingen, vandaar het wonen in een zorgcentrum.

Er zijn wat raakvlakken over en weer, ook al zijn het levens die niet te vergelijken zijn, dat begrijp ik ook. Ik ben zijn jongste dochter, uit zijn tweede huwelijk. Mijn vader verloor zijn eerste vrouw aan leukemie en bleef achter met twee kinderen. Die kregen geen gouvernante zoals Ellen, maar werden overgelaten aan de directrice van het kinderhuis van het Leger in Leiden en Naarden. Is van invloed geweest op het leven van mijn zus en broer. Daarna trouwde hij met mijn moeder, kreeg nog twee kinderen, waaronder ik. In 1997 overleed mijn moeder na een lang ziekteproces van (we vermoeden frontotemporale) dementie. Mijn vader was inmiddels ook opgeklommen tot de hoogste rang van commissioner en was – op voorwaarde dat hij regelmatig naar het verpleeghuis in Nederland kon – de leider van het Leger in Rusland geworden. Na zijn pensionering is hij opnieuw hertrouwd; helaas tot groot verdriet en na een moeilijke tijd is zijn derde vrouw aan de ziekte van Alzheimer overleden. Elf jaar geleden stierf mijn oudste broer op 51-jarige leeftijd heel plotseling aan een hartstilstand. Dat zijn de raakvlakken – het opgroeien in het Leger (waar de tamtam altijd goed werkt, ik snap dat Ellen dat gepraat vervelend vond bij de kerstviering), een moeder in een verpleeghuis, overgelaten worden aan een ander omdat het Leger je vader opslokt (dat geldt dan meer voor mijn zus en broer dan voor mij overigens, alhoewel…), het verlies van een broer. Ik heb trouwens ook mijn broer en zus wel horen vertellen over het bekijken van de intocht van Sinterklaas vanuit het oude Hoofdkwartier tegenover Centraal Station, grappig die gezamenlijke herinneringen. Mijn vader was een tiener in de oorlog, dus daar zijn geen raakvlakken. Ik heb wel begrepen uit het verhaal in ‘Mam kijk naar de sterren’, en ook omdat ik het er met mijn vader over had, dat dat levensbepalend is geweest en heel, heel moeilijk en verdrietig voor de Palstra’s. Nou ja, dat zijn allemaal understatements, daar bestaan geen woorden voor. Ik ben heilssoldaat in Amsterdam West (en mijn man speelt al meer dan 35 jaar bij de Amsterdam Staff Band, opgericht door broer Fokke Palstra). Voor ons korpsmagazine stelde ik mijn vader een aantal vragen. En zo kwamen we op Palstra. Want op de vraag naar zijn favoriete lied, antwoordde hij:

‘Naast het lied ‘ U hebt voor mij geen braambos aangestoken’, ook lied 222 ‘Er is op deze aarde een hand die mij leidt’. Prachtig en betekenisvol. Het enige lied waarbij William Fokke Palstra de melodie componeerde. Ik mocht als jonge kapitein begin jaren ’60 jarenlang de persoonlijk secretaris van commissioner Palstra zijn. Ik heb grote achting gehouden voor deze sterke leider met naast muzikale ook andere specifieke gaven. Zo heb ik de Engelse taal van hem geleerd.’ Op de vraag of er iets is wat je nooit hebt begrepen, antwoordde hij: ‘Ik heb nooit die ene zinsnede in datzelfde lied begrepen, dat God ook onze trouw verwacht als Hij snoeit of kastijdt. Ik heb beproevingen ondergaan. In het leven van Comm. Palstra waren episodes die herkenbaar voor mij zijn. Hij verloor zijn zoon Wiebe, ik mijn zoon René. Zijn echtgenote verbleef net als mijn Wietske jarenlang in een verpleeghuis. Als ik met hem na bezoek huiswaarts reed werd er geen woord in de auto gesproken…’, zo citeer ik mijn vader.

Ik heb de link van uw website toegestuurd aan mijn vader. Hij schrijft mij o.a. (op staccato-manier, want typen is soms wat lastig) “Vreselijke tijd in de jappenkampen. Martelingen. Als ik als PS (chauffeur van Palstra was daar onderdeel van) met hem onderweg een kopje koffie dronk en er zaten Japanners, ging hij ver uit de buurt zitten. Commissioner Beekhuis, leider van het Leger in Indonesië, prees de jonge kapitein of majoor Palstra aan als geboren leider. Hij moet het ongeveer zo hebben gezegd: Wat een man was die Palstra: hardwerken, veel van geleerd. Alhoewel William Palstra zeer muzikaal was, was hij negatief op de vraag te componeren. Weer geef ik door wat mijn vader me vertelde. Ik mail dit, omdat ik vermoed dat u het interessant vindt om te lezen. Hoe levens kunnen gaan… En het zijn maar tipjes van een sluier. Ik heb Ellen nooit gekend (ik ben van 1967, broers en zussen van 1964, 1955 en 1952), maar ik voel het verdriet. Je gunt iemand die je liefhebt een mooi leven, en niet deze ziekte die je menszijn zo kan afpakken. Omringd worden door liefde en liefdevolle zorg geeft haar, hoop ik, het gevoel dat ze veel waard is. Een aanraking, een kus… ik weet niet hoe het met haar is, maar hoop dat ze dat nog voelt. Mijn moeder kon niet meer spreken (taalverlies was het eerste teken van haar ziekte, dat al begon toen ik zo’n 14 jaar was). Maar één keer deed ze toen ik wegging mijn jas dicht en knoopte mijn sjaal goed vast. Dat zal ik nooit vergeten, ze was dat ene kostbare moment nog even echt mijn moeder.

Heel hartelijke groeten van mijn vader, zeker voor Ellen, ook al weet ze zijn naam nu misschien niet meer. Namens mij, dank voor het delen van flarden van levensverhalen.

Met uiteraard ook hartelijke groeten, Margo Koopmans-Schurink.

****

De multiculturele samenleving, voor Ellen al sinds haar werk als leerkracht een voor haar zó volstrekt vanzelfsprekende.

****

De talloze anekdotische voorbeelden van Nederlanders met een donkere huidskleur of migratieachtergrond geven aan dat racisme een hardnekkig en soms ongrijpbaar fenomeen is. Nieuw kun je het in ieder geval niet noemen. Al in de jaren tachtig, citeer ik NRC, sprak Philomena Essed over ‘alledaags’ racisme, waarmee ze aan de hand van persoonlijke ervaringen probeerde aan te tonen hoe racisme in alle lagen van de samenleving doorwerkt. Het is dan ook een treurige constatering dat ruim veertig jaar later op dat vlak weinig is veranderd. De zorg voor Ellen is zwaar. Al jaren. De diagnoses zijn alweer van tien jaar geleden. Een slijtageslag is het. Maar die zorg wordt dagelijks verlicht door liefdevolle zorgverleners van wie de helft met een donkere huidskleur en soms bovendien een migratieachtergrond. Ze zijn ons een zegen.Mede zij redden ons huwelijk. Ik bezie deze zorgverleners van opzij en denk: hoe kan het in hemelsnaam bestaan dat in ons land racisme een hardnekkig en soms ongrijpbaar fenomeen is! Moeten we ons niet diep en diep schamen?! Zelf was ik in Suriname op 1 juli 2009 toen daar in de Palmentuin van Paramaribo Keti Koti werd gevierd, het officiële einde van de slavernij. Overal om ons heen feestelijk aangeklede creolen. We vermoedden dat we wel eens niet welkom zouden zijn, maar nee, dat waren we wél, met brede armgebaren zelfs. Etnisch profileren in Nederland bij de politie, bij de Belastingdienst, op de woningmarkt en in tal van andere sectoren – ik kijk naar Ellen, ik tast weer eens haar brein af, ik probeer te zeggen wat zijzelf helaas niet meer kan en ik pak mijn pen: het racismedebat werd ook al in haar tijd als leidinggevende op een zwarte school op het Kanaleneiland gevoerd en dat racismedebat bleef altijd vrijblijvend. Er zullen zwaardere consequenties aan racisme, onderhuids of niet, verbonden moeten worden. Aan het obligate ‘geschokt’ van de overheid hebben we niets. Net zo min als aan het lafhartige ‘geen noodzaak’ van het CDA waar het gaat om excuses voor het beestachtige slavernijverleden van Nederland. Ook nu weer zou het CDA veel kunnen leren van de ChristenUnie. Maar wat wil je ook met een overschot aan strategische Mona Keijzers bij het CDA. De opportunist deelt gerust en zonder gêne de politieke lakens met die kwast van Forum. Die Mona lijkt zich drukker te maken over de eerste vrouwelijke premier van Nederland, aan ambitie geen gebrek, en over de militante boeren in een land dat achter elke inwoner wel minstens één varken heeft staan.

****

Waarom de eerste zwarte voetballers in 1959 in Nederland zwegen? Ze durfden niet. Ze zwegen als het graf, uit angst. Ze voelden zich vogelvrij. Ze zochten de oplossing in hun eigen trots. De eerste zwarte voetballers in Nederland doen in NRC van 4 juli, voor zover nog in leven, een verbijsterend boekje open over het onverdraagzame Nederland uit mijn jeugd. Michel Kruin en Frank Mijnals leven nog – Humphrey Mijnals, Erwin Sparendam en Charley Marbach zijn inmiddels overleden. Ik heb ze allemaal zien spelen. Bij Elinkwijk, op Zuilen in Utrecht. Sparendam zag ik in 1964 in het zebratenue van het Amsterdamse Blauw-Wit tegen DOS in Galgenwaard (0-0). Herinneringen die nooit vervagen. Overigens was André (Ampie) Kamperveen de allereerste zwarte voetballer in het Nederlandse betaalde voetbal. Hij speelde voor Haarlem. Kamperveen werd later in Paramaribo mediabaas bij Radio Apintie en hij richtte het onafhankelijke station ABC op. Dat werd hem noodlottig. Hij behoort tot de slachtoffers van de Decembermoorden die nog altijd aan Bouterse worden toegeschreven. Was ooit eens te gast bij de radiomakers van ABC waar de zoon van Ampie Kamperveen toen de leiding had. Politiek, discriminatie en racisme als hoofdopdracht bij de dagelijkse programmering. Overal foto’s op de burelen van ABC. Van Ampie, maar ook van Humphrey Mijnals, die in 1960 debuteerde in Oranje als eerste gekleurde speler. Broer Frank Mijnals over de bejegening van Surinaamse voetballers eind jaren vijftig, begin jaren zestig: ‘Godzijdank was er politie in Maastricht, anders was ik daar doodgeschopt.’ Doodgeschopt om zijn huiskleur. De hele wedstrijd door zijn directe tegenstander van MVV getreiterd met zijn zwarte huid. Bij de racistische leuzen vanaf de tribunes toen (kankerneger, hoerenjong, pleurisnikker, baviaan, stink jood) verbleken bijkans de spreekkoren van nu. (Alhoewel… Vraag het eens aan Mendes Moreira van Excelsior). Was dit het Nederland van mijn jeugd? Niet geweten. Me destijds nooit van bewust geweest. Kwam dat door het honkbal bij UVV waar zwarte spelers al heel gewoon waren en het publiek ook anders was? Geen spoor van racisme voor zover ik weet richting de Antilliaanse spelers Rickey Kersout, Ruben Leysner, zijn broer Vincent, Aldrick Victoria en al die anderen. Al gauw daarna (1965) Sheridan Gumbs, Ritchie Richardson, Frank Royer en Kelvin Murray. De zwarte honkballers uit de Antillen vormden zelfs de kurk waar UVV eind jaren vijftig en begin jaren zestig op dreef. Zeker die eerste groep. Zoals ook op de Amerikanen van de vliegbasis Soesterberg met op de heuvel de zwarte stoïcijnse werper Matthew Campbell. En was er ook niet een zekere zwarte Amerikaanse luchtmachtmilitair Williams? Hij staat ergens afgebeeld in één van de jubileumboeken die ik schreef. Scholden wij ook niet op honkballers van de tegenpartij? Maakten we daarbij onderscheid tussen zwart en wit? Volgens mij niet. Dat zeker niet. Wij maakten geen onderscheid. Maar tegen de iele Arubaanse pitcher Merencia van Storks uit Den Haag gingen we in 1965 eens zó tekeer dat hij geen fatsoenlijke bal meer wist te gooien. Daar waren we op uit. We hadden ons doel bereikt. Maar wat riepen we precies? Geen racistische taal, dat kan het onmogelijk zijn geweest, want die huidskleur speelde totaal geen rol. Maar toch. Kwamen we niet in de buurt en bereikten we niet even de rafelranden? Godzijdank had de van Robin Hood uit Paramaribo naar Elinkwijk overgekomen voetballer Frank Mijnals in Maastricht tegen MVV hulp van de politie. Vanuit Suriname blikt hij in NRC op 1959 terug: ‘MVV-supporters bestormden het veld. Ik kreeg een klap tegen mijn jukbeen. Ik was weerloos. Ik viel bloedend op de grond en wist met politiesteun een taxi te bereiken. Die ervaring emotioneert me zestig jaar later nog steeds. Die bakra’s, die blanken, die klootzakken, ze hadden bij de rechtbank schijt aan wat ik vertelde.’