Onder de pannen voor het hoogseizoen

Onze vriend Taco belde de NOS met de vraag of ze alsjeblieft hun voetbalverslaggever Frank Snoeks niet uit Frankrijk wilden terugroepen. Hij vertelde de zoveelste te zijn geweest. Had ie van de portier van het Mediapark gehoord. De NOS werd plat gebeld. Vreemd eigenlijk. Want als de Belgen met 1-0 voorstaan dan is het toch inderdaad nuttig om er 2-0 van te maken, zoals Snoeks zei, want dan kan het nooit meer 1-1 worden. Je staat er meestal niet bij stil. Deed die Snoeks toch maar mooi uit het blote hoofd! Wij thuis vonden die mededeling anders dan Taco uitermate informatief. Snoeks ouwehoert zoveel dat we soms vergeten te kijken. Dan laten we zijn logica tot ons doordringen en overdenken we de reikwijdte ervan. Zoals het nut om op 2-0 te komen. Kan het dan nog 2-2 worden? Is dat mogelijk in het internationale voetbal? En elders? Zodra Snoeks een seconde zijn mond houdt – het gebeurt gelukkig eigenlijk maar sporadisch – dan slaat bij ons thuis de ongerustheid toe. Droge keel?

Met Ellen beleef ik deze weken het EK weliswaar anders dan vroeger, maar toch nog altijd als een klein feestje. Voor mijn liefste gaat er niets boven de volksliederen. Daar luistert ze nog liever naar dan naar Frank Snoeks. Afgelopen zondag moest het geluid harder bij de bijna kerkse klanken van de hoogmis der Ieren. Maar meteen erna ging er in elke oorschelp een wijsvinger omdat het krijgshaftige en bloeddorstige gebonk en gestamp van de Marseillaise haar zere slapen en schele hoofdpijn dreigden te bezorgen. Moet daarbij zelf altijd denken aan de overspelige Marie-Antoinette, een schavot, een beul en Robespierre. Bij de Marseillaise rollen er wraakzuchtig koppen. Maar ik kan me vergissen. Een uur eerder moest Ellen ook al een aanslag op haar trommelvliezen doorstaan. Maar dat ging met meer enthousiasme gepaard. ‘Dekking’, gilde ze opgetogen naar haar woongroep in het verpleeghuis toen ergens dicht in de buurt de bliksem leek te zijn ingeslagen. Verzorgster Petra liet er haar braadpan met varkenslapjes voor in de steek. Dit hadden we toch allemaal dondersgoed gehoord niet?! Na enkele dagen van ‘afwezige aanwezigheid’ was Ellen weer helemaal ‘bij’. Petra: ‘Ik heb haar deze zondag maar eens zowel het ontbijt als de lunch op bed gebracht’. Het beloofde een mooie zondag te worden en dat werd het beslist ook.

Wat resteert met parkinson en Lewy Body dementie? Eenvoud en genieten van hele kleine minuscule dingetjes. Ze komen zo maar ineens langs als over de lopende band. Gerda van verpleeghuisbuurman Wim had het meteen door toen we op aanraden van Ellen dekking moesten zoeken. Van haar kant een welgemeende gelukwens. Ellen kwam zoals nu nog wel eens achter de horizon vandaan, haar Wim in feite allang niet meer. Een schouderophalen in eindeloze berusting. Maar ook een gulle lach die doorbrak. Grote bewondering voor Gerda. Er is saamhorigheid in gedeelte smart in de mantelzorg. Het stortregende toen ik met Ellen zondag uit de parkeergarage van het verpleeghuis wegreed. Ik meende zelfs hagel te zien. Toch onderweg naar huis even een stop bij de super voor gebraden gehaktballetjes in pindasaus en gemarineerde kipkluifjes van de barbecue. In het verpleeghuis had gastvrouw Nicole beloofd een pilsje te zullen koud zetten voor ’s avonds bij de Belgen tegen de Hongaren. Zou onherroepelijk weer becommentarieerd worden door Snoeks. Maar eerst thuis de Fransen, de Ieren, de Duitsers met hun obsessief neuspeuterende coach en de koele rekenmeesters der Slowaken. Het EK zorgt voor jeu in ons door ziekte gekapseisde bestaan. Er staat steevast een fles Provençaalse rosé in een wijnkoeler op tafel. We steken een paar keer per wedstrijd de kaarsen aan, om die weer razendsnel uit te blazen zodra de zon zich even laat zien. Dan gaat ook meteen de schuifpui weer open. Het was zondag niet anders. En ook toen opnieuw in de pauzes met een afwasteiltje de tuin in om de slakken te verzamelen die de hosta’s zonder mededogen aanvreten. Wat me in de regel vergeefse moeite bleek, was dat ook nu zo. We hebben op het EK onze favorieten en dat zijn vooral keepers. Die van Polen bijvoorbeeld, de klemvaste Fabianski. En de kalende Ier Rendolph. Ik hoop niet dat ik zijn naam verkeerd schrijf. Die Rendolph stond ook zondag weer voortdurend goed opgesteld, een dag waarop we per saldo alleen maar hele goede doelverdedigers te zien kregen, met inbegrip van onze pyjamaheld uit Hongarije. Keepers en volksliederen. Ook afgelopen maandag weer Provençaalse rosé, weer kaarsen aan die voortdurend uitgeblazen konden worden, weer op avontuur naar die kleverige rubberen naaktslakken tussen het verse tuingroen en opnieuw keepers en volksliederen. Het EK verloor zijn meest indrukwekkende en kippenvel bezorgende hymne aan een revanche van de Vikingen van de vulkanische rots IJsland voor de Kabeljauwoorlog van verschrikkelijk lang geleden. We absorbeerden weer de encyclopedische meerwaarde van de commentator. Die begon zijn verslag met het weetje dat er in één straat in Londen meer mensen wonen dan op heel IJsland. Om er in één adem aan toe te voegen dat dit voor een voetbalwedstrijd geen fluit uitmaakte. Dat hebben we aan de uitslag gezien die met oerkreten werd begroet.

Prikkels (zoals nu met het EK maar anders zeker ook) en een steengoede verzorging, daarin zit voor Ellen het geheim. En, niet onbelangrijk: het mobiliseren van de juiste mensen. Zich niet verlaten voelen. Afgelopen week was ze voor haar kwartaalafspraak terug bij de in parkinson gespecialiseerde neuroloog van het Antonius. In zijn krappe ziekenhuiskamertje zei de neuroloog zich aangenaam te verwonderen over hoe hij zijn patiënte aantrof. Ze inhaleerde de loftuiting gretig, dat kon je zien. Ellen keek de arts met heldere vriendelijke ogen aan. Ze zat ook opvallend rechtop in haar rolstoel. Geen overhelling naar links. Maar dat is vaak wel het geval. Ze produceerde iets onverstaanbaars half binnensmonds en maakte daarbij een tevreden indruk. Of er nog vaak sprake was van hallucinaties, zo wilde de neuroloog weten. Nee, voor zover ik kon overzien eigenlijk nooit meer, of nog maar hoogst zelden. Zo ook de paranoia en de achterdocht. Niet meer. Maar ja, als ze er nog waren dan viel dit voor mij lastig vast te stellen, want de communicatie werd immers almaar minder. Ik moest het steeds meer hebben van mijn intuïtie. De neuroloog informeerde naar het gewicht en naar het slikken? Voorzichtig begon ik over een weekje vakantie in Portugal met Ellen. Verwachtte dat de neuroloog me zou uitlachen en me in woord en gebaar voor gek zou verklaren met al die te verwachten soesa op luchthavens en zo. Maar nee, hij vond het een allesbehalve idioot idee. Ondertussen hield hij zijn blik op Ellen gevestigd. Hij zei een patiënte te hebben die heel goed met Ellen te vergelijken viel, één die ze nog steeds het vliegtuig mee in namen naar de Spaanse kust. Het was een stroomstootmomentje dat de psyche aangenaam kietelde. Ik vertelde misschien wel een gediplomeerd iemand te weten die als chaperonne mee wilde. Maar vanwaar zo ineens? Toch misschien het EK? De Fransen lieten me weg zwijmelen naar de Côte d’Azur bij Théoule. De Italianen met hun telkenmale subliem door Pellè gelanceerde hazenwindhond Eder deden me poëtisch terugverlangen naar het Toscane van Dante en zijn statig wuivende cipressen. De Portugezen met hun brutale benzinemotor Sanches van nog maar 18 brachten herinneringen boven aan de Algarve waar ik in de verzengende hitte romantische wandelingen met Ellen maakte rond één van de mooiste golfbanen van Europa, en verder. Wat stelden wij hier momenteel nou tegenover? Veel plenzen lauwe regen, hoosbuien, bliksem en dekking zoeken, een beroepsprovocateur als Bert Maalderink die op onze belastingkosten voor de NOS de Belgische bondscoach voortdurend hinderlijk en hondsbrutaal voor de voeten liep, schaamteloos gewoon, en de kletsmajoor Frank Snoeks die maar niet van zijn praatstoel verdween. Portugal? Overweeg het! Zoek het uit met de zorg daar voor Ellen! In dat kleine ziekenhuiskamertje luidde de reactie dat het doorgaan met alle plannenmakerij weliswaar geen genezing gaf maar toch op z’n minst in fine fleur verpakte levenskwaliteit bood.

De beoogde chaperonne had wel oren naar een paar zonovergoten Portugese vakantiedagen met Ellen. Bijkomend voordeel: haar vriend zit in de horeca en werkt in het hoogseizoen door. Of toch maar niet dichter bij huis zoeken zo’n vakantie, met de eigen auto en niet het vliegtuig? Maar ik wil er – al dan niet aangestoken door het EK – hoe dan ook tussenuit met Ellen! Zolang het nog kan! Of maar liever België anders? Met Taco bij aanvang juli als kustverkenners, en misschien wel kwartiermakers zo hielden we ons voor, naar de badplaats De Panne nabij de Franse grens en slagvelden van eertijds getogen – met ’s avonds de Belgen tegen Wales op een levensgroot scherm in een overvolle winkelstraat. Daarvandaan ook dit stukje. Geschreven in de gelagkamer van het hotel. Hoosbuien, hagel, paraplu’s en blauwbekken in gewatteerde windjacks. Een Belgische voorsprong met een atoomschot van een tot aan zijn strottenhoofd getatoeëerde hanenkam. Maar meteen daarna huzaren van Hazard die voetbalden als kippen zonder kop. En achterin een smurf op links en één in het centrum die ook nog eens Denayer heette. Twee smurfen naast elkaar op een rijtje. Bale en consorten wisten er wel raad mee. Balletje hoog voor de pot enzovoorts. Een coach die met zijn gouden generatie de Ramp van Rijsel voelde aankomen en nog slechts liep te molenwieken langs de lijn. Als hij zelf ontslag nam, zou hem dat een miljoen euro kosten. Zou hij de zak krijgen dan leverde hem dat nu juist een miljoen op. Een kapitein die kapseisde met zijn bemanning en die in de winkelstraat van De Panne als een totale tactische onbenul naar de pedaalemmer werd verwezen. De contractbesprekingen en krankzinnige afvloeiingsregeling deden toch anders vermoeden, probeerden we voorzichtig. De Belgen in de winkelstraat waren er niet voor in de stemming. We dachten daar aan zee in België van Frank Snoeks verlost te zijn. Maar alsof de duvel er mee speelde hier dan weliswaar geen verbaal precisiebombardement, maar op de Belgische zender toch op zijn minst het dampende kruitvuur van een volautomatische Kalasjnikov AK-47. Dekking zoeken had in die menigte al helemaal geen zin. Aan de andere kant: geen volk laconieker onder verlies dan het Belgische. Ze maakten naderhand gewoon een dansje bij een orkestje.

Het zat tegen in De Panne. Behalve het hotel. Het was er Bourgondisch en gastvrij. En het boek ‘Dubbelspoor’ van de nog niet zo lang geleden overleden jurist en historicus Cees Fasseur gaf uiteindelijk de doorslag. De biograaf van Wilhelmina die als eerste onbeperkt toegang kreeg tot het Koninklijk Huisarchief tekende in ‘Dubbelspoor’ op, geen trauma’s aan zijn (eigen) tijd in het jappenkamp te hebben overgehouden. Een psycholoog had hij nooit bezocht. Als hij iets van het kampleven had meegekregen dan was het, zo schreef hij, een sterk aanpassingsvermogen. En wellicht vormde een zekere verlatingsangst een erfenis van die tijd onder japbezetting. Ik las de regels tijdens een verlegen zonnetje dat zich in De Panne haast preuts door het wolkendek heen wriemelde. Ik verlangde ineens heel erg naar mijn eigen kampmeisje in het verpleeghuis in Utrecht. Die woorden over verlatingsangst, die ontboezeming had van háar kunnen zijn geweest. Hoe rolstoelvriendelijk was ons hotel Cajou eigenlijk? De gerant erbij geroepen. Die begon onmiddellijk aan een rondleiding langs opstapjes en andere vermoede obstakels die bij nadere beschouwing eenvoudig te nemen bleken. Ellen zou in de watten worden gelegd. Ze was hier toch al eens eerder geweest? Gewoon weer komen meneer! Als ik wilde dan waren we op slag voor een korte buitenlandse vakantie in het hoogseizoen onder de pannen. En geen gezeur met vliegtuigen. Ik stond op 1-0, ik kon er nu 2-0 van maken. De bal lag zogezegd op de doellijn en geen keeper als Fabianski te bekennen. Moest tijdens de rolstoelinspectietocht terugdenken aan die muts die de leiding had over het eerste verpleeghuis van Ellen in Nederhorst den Berg. We wilden zomer 2012 naar De Panne en gingen er naartoe ook. Maar, zo kreeg ik tevoren te horen, ik deed er verstandiger aan Ellen thee drinkend in het dodelijk saaie verpleeghuis in ledige berusting te houden. Hoe dat zo madame? Ik moest niet zo met haar slepen. Maar u gaat ons de wet niet voorschrijven! Dat woord ‘slepen’ alleen al. Ellen moest wennen, hoezo wennen?, aan de andere dementerenden en door die mensen in de groep opgenomen worden. En meer van die kleverige achterhaalde antieke zorgzusters onzin. Ik zou mijn oren toch eens hebben laten hangen naar dit huidvale kettingrokende spijkerjackje – Ellen zou in dat geval allang van de wereld zijn geweest. Ze kon toen nog lopen en was cognitief beter dan nu. Ik zou toch eens jaren geleden al een punt hebben gezet achter de uitstapjes! De 1-0 moest hier in De Panne worden uitgebouwd. Met dank aan Snoeks en zijn Vlaamse (minimaal) evenknie die mijn ogen hadden geopend. Na vier jaar voor drie overnachtingen terug naar De Panne in hetzelfde hotel met zeezicht en flaneerboulevard en met speciaal aangepaste voorzieningen voor Ellen? Te mooi om waar te zijn. Het was een stroomstootmomentje voor de psyche. Taco begon erover dat hij bij geluksmomenten soms ineens een traan liet sinds hij een pleegzoon had verloren bij een nooit opgehelderd politiecelincident in Moldavië. Hij toonde zich een vlijmscherp waarnemer die mij feilloos aanvoelde en mij ook ten volle begreep aan de receptie van Cajou in De Panne. Ik nam een optie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Marlene Dietrich van ons verpleeghuis

‘Hoe komt u toch aan zo’n mooie vrouw?’, vroeg de hoogbejaarde dementerende met haar tandeloze mondje guitig tijdens de aspergemaaltijd van afgelopen woensdagavond in ons verpleeghuis. Ze zat recht tegenover mij en keek me met ondeugende glinster ogen aan. ‘Nou, vertel me dat eens’. ‘Maar mevrouw Van Ketel, vraagt u zich ook niet af hoe Ellen aan mij kwam?’ ‘Nee, dat hoef ik niet te weten’. Ad rem. Een paar seconden later was ze afgeleid door een vork met aardappelpuree die begeleidster Agnes haar voorhield. Ik probeerde nog, of ze ook mij geen knapperd vond. Maar ik legde het af tegen de aardappelpuree.

Mevrouw Van Ketel is heel bijzonder. Aristocratisch was ze en is ze ook in zekere zin gebleven. Vrolijk bejaard, en nog vrolijker dement. Van deze bewoonster houden we in het verpleeghuis een beetje extra. Als kroniekschrijver wil (en mag) ik niet om haar heen. Toen er op straat eens twee Marokkanen op een fiets voorbijkwamen, wist ze vanuit haar rolstoel met zekerheid te zeggen dat die fiets gestolen was. Moest iedereen erg om lachen. Zijzelf trouwens ook. Het was zo onschuldig. Toen Ellen en haar trouwe oud-collega Wil eens in het winkelcentrum niet hadden opgelet met het ijsje zag mevrouw Van Ketel haar kans schoon, greep naar het bekertje en lepelde het zelf gezellig kwebbelend leeg. Over stelen gesproken… We hebben van de dievegge nog altijd een ijsje tegoed. Mevrouw Van Ketel is een vermakelijke actrice, een prima donna zogezegd, en een charmante ‘mannengek’ die in ons verpleeghuis voortdurend de één na de ander het hof maakt met een wel zeer opmerkelijke voorkeur voor verpleeghuisbewoner Frank van As. ‘Oh daar komt ie weer aan’, juichte haar romantische hart afgelopen woensdagavond onder het eten. De verleidster van om en nabij de negentig maakte handenwrijvend meteen de stoel naast haar vrij. De massieve Frank – liefhebber van zoveel mogelijk ballen gehakt met mayonaise – wurmde zich achter zijn rollator vandaan en stiefelde op de aangeboden stoel af. ‘Ik wil nog altijd met u trouwen mevrouw Ketel, maar het komt er maar niet van’. ‘Oh ja?’ Mevrouw Van Ketel prikte nog maar eens onhandig in een asperge, schaterde erbij en keek verwachtingsvol de kring rond. Agnes stootte het oudje aan. ‘Hoorde u dat hij mevrouw Ketel zei? Maar zo heet u toch niet?’ Dat was haar even ontgaan. ‘Wat zei ie? Nee, nee, VAN Ketel, VAN Ketel’. Hoe vaak ze dat al niet had gezegd! Excuses van Frank. Want het moest natuurlijk foutloos op de huwelijksakte straks. Verzorger Ron kwam ondertussen voor iemand van boven even snel een bordje asperges weghalen. Ogenblikkelijk probeerde de oude dame zijn blik te vangen. ‘Leuk hè, hem ken ik ook’.

Mevrouw Van Ketel is van stand, dat kun je aan alles zien en merken. Veel stijl en geen steil. De grandeur van weleer hangt nog om haar heen. Droeg ze bij het dinertje van woensdag ook niet een parelketting? Dat was inderdaad zo, of ik moet me heel sterk vergissen. Daar zat ik dan tegenover in korte broek, en op slippers, en ondanks de Lola-boenborstel met een paar handen die een dagje onkruid wieden niet konden verbloemen – ze zal wel gegruwd hebben. Of ze als een intellectueel door het leven ging, weet ik niet, maar toch zeker wel als een halve. Bij deze dame denk ik aan een echtgenoot als wijlen de liberaal Molly Geertsema. Ja, zo iemand. Mevrouw Van Ketel (ik beloof mijn blog naderhand nauwlettend en geconcentreerd op het woordje VAN te zullen teruglezen) woonde vroeger op stand aan de Utrechtse Johan Wagenaarkade. Prachtig huis met zicht op het kanaalwater en de vaartuigen. Maar ze heeft ook overal elders gewoond – in Vlissingen bijvoorbeeld, in Maastricht en in Roosendaal. Mevrouw Van Ketel wil er nog wel eens een schepje bovenop doen, maar dat nemen we dan, net als afgelopen woensdag, met een korreltje zout. Als we haar geloven mogen, woonde ze nooit ergens langer dan een week. Gekkenwerk natuurlijk. Ze was getrouwd met een gerenommeerde medisch specialist. Haar man is al heel lang dood. Kinderen heeft ze niet. Haar zaken worden behartigd door een bewindvoerder. En die bewindvoerder heeft Agnes en een collega van haar ingeschakeld om zijn meestal goed geluimde cliënte dagelijks van bezoek en buitenlucht te voorzien. Mevrouw Van Ketel hield altijd van de opera, van poëzie, van dansen, van mooie kleren, en van culinaire hoogstandjes in de meest exquise restaurants. Een vrouw van de wereld en de hoogste kringen. Mondain. Toen ze als alleenstaande steeds vergeetachtiger werd, bouwde ze een façade om zich heen. Een op haar afgestuurde dementieconsulent zorgde er na een eindeloze reeks van overredingsgesprekken met tientallen kopjes thee voor dat ze zich liet opnemen in een verpleeghuis. Natuurlijk declameerde mevrouw Van Ketel ook afgelopen woensdagavond weer aan tafel een gedicht over de zee, de zee en nog eens de zee. Slauerhoff? Een gedicht van de scheepsarts Jan Slauerhoff uit Leeuwarden die zo jong nog aan tuberculose stierf? Ditmaal raffelde mevrouw Van Ketel de versregels een beetje af. Dat zal wel door Frank gekomen zijn.

Pijnlijk was het wat er heel even aan een tafel naast ons gebeurde. Een bewoonster die door een verzorgster met sombere blik en hoofdschuddend werd opgehaald omdat ze het vertikte ook maar één hap te nemen. ‘Jullie weten toch dat ik dood wil’. Het maakte ons allemaal even stil. Ook de bediening. Het stemde verdrietig. Maar in een verpleeghuis leer je schakelen. De maandelijkse etentjes op de zaterdagavond en woensdagavond in ons verpleeghuis zijn overigens zeer gewild. Dat ze telkens een ander thema hebben is een trouvaille. Wel jammer alleen dat het met name op de woensdagavond in het grand café ontbreekt aan voldoende verzorgers waardoor een aantal dementerenden uit onmachtige onwetendheid te weinig eet, of bijna helemaal niet. Voor de organiserende welzijnsmedewerkster Elly Wolf en die paar vrijwilligers is het niet te belopen. Eigenlijk zou het nog veel vaker moeten gebeuren, liefst zelfs bijna dagelijks, dat er in het grand café en masse door verpleeghuisbewoners, verzorgers en (apart betalende) mantelzorgers wordt gegeten ’s avonds. Het brengt een beetje leven in de brouwerij. Weg uit de bedompte dagelijkse sleursfeer op die afdelingen, je zag het woensdagavond aan een zekere Toos, met haar 96 jaar fysiek nog een bijkans jonge meid. Toos slentert met groene overjas aan en bruinlederen schoudertas om de nek vaak grote delen van de dag op een bovenetage onafgebroken van cijferslot naar cijferslot, en weer terug. Als een gewiekste ekster houdt de vluchtgevaarlijke oud-verpleegster de lift in de gaten om de benen te kunnen nemen. Toos denkt dat haar ouders in Hilversum zich ongerust maken over waar ze toch uithangt. Ze rende pas geleden de straat op met een geschrokken hollende verzorgster achter zich aan. Die verzorgster struikelde over een verkeerd liggende stoeptegel en liep een gekneusde enkel op. Toos dus die afgelopen woensdagavond helemaal opfleurde en geen moment over haar ongeruste ouders begon. Geen geloer ook naar de trap van het grand café die in één vloeiende beweging naar de uitgang leidt. Ze was heel gezeglijk. De verpleegster in haar kwam boven. ‘Uw vrouw slaapt bijna de hele maaltijd, is dat normaal?’ Zo geduldig mogelijk legde ik Toos uit dat dit op mindere dagen helaas heel normaal was geworden. Ik zei maar niet dat de parkinson het steeds meer van ons begon te winnen. Maar zo was het wel. Ik hield het op parkinson die al je energie opvreet. Ondertussen zocht Toos ‘voor de zekerheid’ toch even naar een sleutel om in Hilversum straks haar huis in te kunnen. ‘Ja , ik luister hoor’. Verdorie, waar had ze haar sleutel nou gelaten?! ‘Oh, ze heeft parkinson uw vrouw, dat is niet best hè. U zorgt goed voor haar, u bent een lieve man, dat zie ik zo’.

En zó was ik aan die mooie vrouw gekomen, zei ik tegen mevrouw Van Ketel. ‘Dat wilde u toch weten?’ Maar mevrouw Van Ketel was druk in de weer met haar onder een schuimkraag van slagroom verscholen toetje, en iedereen kon verder de pot op. Nergens anders meer aandacht voor, ook niet voor Frank. Laat staan voor hoe ik aan Ellen gekomen was, of omgekeerd. Ondertussen ontrolde zich in Frankrijk een voetbalthriller als naar een script van filmmaker Alfred Hitchcock – de Portugezen tegen de Hongaren met hun kalende pyjamakeeper, de beste wedstrijd van het EK tot dan. Het nieuws ging in het grand café snel rond onder de fijnproevers. Maar zeker in een verpleeghuis werkt Uitzending Gemist. Wat het EK al niet teweeg brengt. Ellen die een paar traantjes krijgt bij de volksliederen van Engeland, de Ieren en Wales. Die volksliederen doen haar meer dan een hakballetje achter het standbeen vandaan. Diep van binnen zit haar van oorsprong Britse moeder Beatrice. We spraken onder het etentje over de pech die je uiteindelijk in het leven kunt hebben. En over de bestuurlijke degeneratie die van de zorgsector afdruipt. Het breed geëtaleerde calculerende leiderschap zonder overtuiging en zonder draagvlak. Of mevrouw Van Ketel zin had de koffie mee naar buiten te laten nemen, de klamme transpiratiewarmte in die aan de Tropen deed denken? Welja, gezellig de sauna in, de Tropen kende ze ook, een avondje uit, en nog wel in eigen huis. Als de wedergeboorte van Marlene Dietrich (So sind die Männer, stamt uit 1922, maar is in het verpleeghuis nog hoogst actueel) – als een neo Marlene begon de diva van ons verpleeghuis onder de koffie in vloeiend, en naar het leek vlekkeloos, Duits te brabbelen. Ich bin von Kopf bis Fuss. Duitsland was haar ook niet onbekend. Ze nam me van kop tot teen op. Waarom ik vodden aan had? Hoezo vodden? Omdat het gloednieuwe T-shirt van de Zeeman kwam? Sssttt, probeerde Agnes nog met een rood hoofd, zulke dingen zei je toch niet mevrouw Van Ketel? Dit had Marlene Dietrich ook gezegd kunnen hebben. We kunnen het onze geliefde volksschrijver Godfried Bomans alleen helaas niet meer vragen. Zet deze mevrouw Van Ketel op het toneel en je hebt een vermakelijke avond! Opnieuw nam ze de vloer en had ze de lachers op haar hand. En ik dacht: als je dan toch dement moet worden wat god overigens verhoede….

Volledig gevangen in hun eigen lichaam

 In Kerkrade, zo schreef ik daags erna mijn vrienden, zag ik de ziekte van Parkinson met zijn nog tamelijk vriendelijkkalme gezicht. Maar ook ontmoette ik ‘m in zijn wrede rauwe mensonterende context. Een beeld om nooit te vergeten. Telkens maar weer de vraag: waarom? Waarom zulke hiaten in de schepping? Voortdurend ook: waarom ook zij, mijn Ellen, de liefde van mijn leven? Tegelijkertijd opluchting dat er nog zoveel hulpverleners barstensvol empathie zijn. In dat opzicht bevoorrecht. Jazeker. Ik werd in Kerkrade weer een ervaring rijker. Zulks in het volle besef van de draagwijdte van parkinson, en bovendien alles wat die ziekte nog verder teweeg kan brengen. Terug naar Utrecht zat Ellen dromerig naast me. Maar ze was in Limburg heel erg goed geweest. Terug de rivieren over was ze moe. Ze had genoeg prikkels gehad. Ik vroeg of ze nog van me hield. ‘Hartstikke’, fluisterde ze meteen. Dát wilde ik horen. Dát had ik nou net op dat moment even nodig. Mijn lief hield nog steeds hartstikke veel van me. Ze kneep erbij in mijn hand. Voor mij als manna. Een parkinsonpatiënt kan nog heel dichtbij zijn. Kerkrade had pijn gedaan, en ook weer niet. Ik zag de ziekte van Parkinson in heel zijn verscheidenheid en verschillende gedaanten. En ik wist het: Volledig gevangen in het eigen lichaam zou de titel van mijn verslag worden. Ja inderdaad: gevangenen van zichzelf.  

fotomag3

Waarover praten zij….?  Fotografie Ad Brevet.

Aparte behandeling in Kerkrade van parkinsonpatiënten – Het zijn de ogen die spreken

Lückerheide in Kerkrade is op weg geschiedenis te schrijven. De verpleeginstelling van de Meander Groep past differentiatie toe bij opname. Het holistisch denken is vaarwel gezegd. Zo zijn daar drie woongroepen speciaal ingericht voor parkinsonpatiënten. Begeleiding en behandeling vinden plaats door uitsluitend in de ziekte van Parkinson gespecialiseerde hulpverleners. Maatwerk dus! Het is een buitengewoon opmerkelijke en volstrekt unieke ontwikkeling die van vele kanten van harte als hopelijk trendsettend wordt toegejuicht. Het project verdient navolging. Bij ieder mens openbaart de ziekte van Parkinson zich anders en dat vereist volgens de Limburgse verpleegkundige en leidinggevende Marco Maassen een op het individu afgestemde aanpak. Voor Parkinson Magazine ging ik een kijkje nemen in Kerkrade en bleef er een nachtje over. Opmerkelijk was de rust die de Woongroep Parkinson van de afdeling Narcis uitstraalde. Eén van de parkinsonverpleegkundigen daarover: ‘Zodra ik hier binnenben ga ik naar een lage versnelling. Ik laat de hectiek van buiten achter me. Dat gebeurt eigenlijk al automatisch. Parkinsonpatiënten hebben bij alles met vertraging te maken. Zowel in hun denken als in hun handelen. Het is geweldig dat ze hier als een aparte groep opgevangen kunnen worden. Alle vormen van dementie in één woongroep door elkaar heen gehusseld beschouw ik als een achterhaald concept’. Lückerheide streeft er met het bundelen van expertise naar, de lichamelijke, psychische en sociale problematiek voor zowel de door parkinson getroffenen als hun familie te stabiliseren, en mogelijk zelfs te verminderen. De resultaten stemmen gunstig. Het mag ook niet verbazen.

‘We doen er alles aan om ervoor te zorgen dat de levenskwaliteit van de parkinsonpatiënten zoveel en zolang mogelijk behouden blijft’, stipt Ivanka Gouka aan. ‘We volgen ook in alles hún tempo’. Ze begon ooit op de kinderrevalidatie maar maakte naderhand de switch naar parkinsonverpleegkunde. Er ging een extra studie van een intensief jaar bij landelijk befaamde neurologen aan het Radboud in Nijmegen aan vooraf. Gevraagd naar haar drijfveer wijst de verpleegkundige ogenblikkelijk op het bijzondere karakter van parkinson en de pregnant opmerkelijke vormen van dementie die in oorzakelijk verband met deze ziekte staan. Die bijzondere uitingsverschijnselen blijven haar ontroeren en fascineren. ‘Parkinsonpatiënten zitten tot hun hopeloze frustratie volledig gevangen in hun eigen lichaam – dat raakt me heel diep. Zelfs als onze bewoners ook nog eens door cognitieve stoornissen als dementie zijn getroffen, zelfs dàn blijven ze vaak hun eigen persoon. Dat is met andere vormen van dementie niet zo, of minder. Mensen met Alzheimer kunnen heel gelukkig zijn. Het is meestal de familie die er tenslotte onder lijdt. Parkinsonpatiënten zijn in wezen allereerst zélf doodongelukkig, en blijven dat, ze beseffen vaak nog heel lang wat er aan de hand is. De gradaties zijn divers. Dat leren we in de opleiding en maken we ook dagelijks van dichtbij mee. Mannen kunnen er nog lastiger mee omgaan dan vrouwen. Het is ook vreselijk moeilijk aan alles te moeten merken dat je lichaam, en vaak ook je geest, het vertikken en dat je in heel je afhankelijkheid bent overgeleverd aan anderen. Bij mannen komt dit in zijn algemeenheid nog het hardst aan. Meestal zie ik bij onze parkinsonbewoners al aan de ogen of ze een goede dag tegemoet gaan of niet. Het zijn de ogen die spreken’.

Verpleeghuis Lückerheide ligt middenin het groen van de aantrekkelijke wijk Chèvremont in Kerkrade. Om de hoek bevindt zich het imposante Kasteel Erenstein en de dierentuin GaiaZOO. Ook de verpleeginstelling zelf is omzoomd door een parklandschap met rondscharrelende kippen, eenden en een geit. Een prachtige rustieke omgeving kortom. De vrijdag van onze komst naar de verpleeginstelling is er voor een bewoners in de vooravond een uitgebreid koud buffet. Buiten wordt met partytenten en zitjes alles in gereedheid gebracht voor de braderie van de volgende dag. Voortdurend een benauwde blik naar buiten waar de regen almaar met bakken uit de hemel komt. Limburg en de gezel van de sluizen die wagenwijd blijven openstaan. Maar de braderie gaat door met desnoods voor elke bewoner een poncho. ‘We stellen alles in het werk om de parkinsonpatiënten hun identiteit te laten behouden. Het gaat om de uniciteit van elke bewoner’, benadrukt Marco Maassen. Een blik in de woonkamer laat al zien in hoeveel uiteenlopende gedaanten de ziekte van Parkinson zich kan openbaren en verder ontwikkelen. Er zijn bewoners die een boek zitten te lezen of een krantenpuzzel proberen in te vullen. Er is een man uit Hoensbroek die met heftige tremors geen seconde stilzit maar ondertussen toch – doodmoe of niet van al dat getril – naar een van zijn favoriete televisieprogramma’s kijkt. Dat zijn de beteren. Er zijn er daarentegen ook die met doffe uitdrukkingsloze ogen eigenlijk alleen nog maar voor zich uit staren en zitten te knikkebollen. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is, en zo is het in feite ook, staat er in de woonkamer een bed met iemand die zich door zijn ziekte nog maar amper kan bewegen. De bikkelharde realiteit op een paar vierkante meter. Lückerheide biedt in zijn Woongroep Parkinson plaats aan dertig parkinsonpatiënten verdeeld over drie woonkamers. In andere verpleeghuizen wonen de dementerenden via het systeem van holisme rijp en groen door elkaar heen, om het maar eens onbeleefd te zeggen. Hier niet. Hier acht men het totaal niet hoger dan de som van de afzonderlijke verschijnselen. En wie over enige kennis van de cognitieve neveneffecten van parkinson beschikt, die weet dat slachtoffers van parkinsonisme of Lewy Body heel ingetogen zijn en de facto niet thuishoren tussen mensen bij wie de dementie zich uit in onrustig, opstandig en kwaadaardig schreeuwgedrag. Ze kunnen er niets aan doen, het is hun ziekte, maar toch, je zal er maar met parkinson toe veroordeeld zijn in een groep van acht.

Maassen en Gouka geven een voorbeeld van hoe gemakkelijk mensen met parkinson kunnen worden onderschat. Een bewoonster die maar geen antwoord gaf. Nogmaals de vraag gesteld. Weer geen antwoord. En toen ineens: ‘Ik hoor jullie heus wel’. Traagheid met denken en in de transformatie naar woorden, laat staan hele of halve zinnen. Bovendien, en Marco Maassen haalt het in Kerkrade nog eens even nadrukkelijk aan – bovendien tast parkinson de spraak aan waardoor de zieke almaar onverstaanbaarder wordt. Ook al zou de parkinsonpatiënt nog willen praten, het lukt hem of haar op een gegeven moment niet meer. Extra reden voor Lückerheide een aparte behandelvleugel voor parkinsonpatiënten in te richten vormt het grillige verloop van de ziekte met voortdurend persoonseigen fluctuaties. Veel patiënten hebben hun goede en hun slechte dagen. De kunst is daarop naar behoren te anticiperen en te preluderen. Dat is met heel veel precisie uitdokteren. Maassen beschouwt het als een groot voordeel dat de bewoners continu onder controle staan van neurologen van het plaatselijke ziekenhuis. Die komen bovendien elk half jaar naar de Woongroep Parkinson toe om te kijken hoe het proces bij ieder afzonderlijk verloopt. ‘In dat kader beschikken we niet alleen over in de ziekte van Parkinson gespecialiseerde verpleegkundigen en verzorgenden, maar ook over een arts, een psycholoog, een diëtist, een ergotherapeut, een fysiotherapeut en een logopedist die om de kwaliteit te waarborgen allen een extra scholing hebben gevolgd bij ParkinsonNet’. Maassen doelt op het kwaliteitsnetwerk waarbij alle hulpverleners zijn aangesloten die zich specifiek richten op parkinson en wat daar mogelijk verder aan cognitieve stoornissen uit is voortgekomen’.

Er kan gesproken worden van een groeimarkt, al klinkt dat in dit verband wat wrang. ‘Maar ik begrijp’, reageert Maassen, ‘wat u bedoelt. En het klopt. In relatieve zin is dat zeker waar. We constateren dat de ziekte van Parkinson steeds vaker voorkomt. Dat zal onherroepelijk met de vergrijzing te maken hebben. We zien overigens ook dat de populatie steeds jonger wordt. In veel gevallen ontwikkelt de ziekte zich tussen het vijftigste en zestigste levensjaar. Onze jongste bewoner is achter in de vijftig. Vreselijk jong ja. Het aantal parkinsonpatiënten neemt over de volle breedte toe. Die stijging heeft er natuurlijk ook mee te maken dat er steeds meer specifieke kennis over parkinson wordt vergaard. Anders dan vroeger krijgen de vele uitingsvormen van dementie nu een naam en wordt daarop de verzorging zo gedetailleerd mogelijk aangepast. Vroeger noemden we iemand kinds en dat was het dan. Nu scheren we niet alles meer over één kam. We onderzoeken gerichter. De opvang van parkinsonpatiënten geldt als een prijzige. Dat komt onder meer door de naar verhouding duurdere medicijnen, door meer bijvoedingen, en door de vertraagde handeligsbekwaamheid van de patiënten als gevolg van een vertraagde breinfunctie hetgeen extra verzorgenden noodzakelijk maakt. Een duodopapomp voor bewoners die daarop zijn aangewezen kost al vijftig duizend euro per jaar. Van die pompen heeft Lückerheide er twee. Maar dat alles heeft onze Meander Groep er niet van weerhouden tot differentiatie over te gaan. Gemakshalve kun je op jaarbasis uitgaan van vijftigduizend euro per bewoner. Ook met de hulpmiddelen houden wij rekening met de lichamelijke verschijnselen die de ziekte van Parkinson met zich meebrengt. Zo hebben onze rollators een omgekeerd remsysteem. Het is maar een voorbeeld. U typeert rollators voor parkinsonpatiënten als een katapult die deze motorisch uiterst kwetsbaren naar een valpartij lanceert – een struikelpartij die hen vervolgens weer opzadelt met een desastreuze gebroken heup. Helemaal ongelijk heeft u daarin niet. In tegendeel. Daarom hier die speciale rollator die pas vooruit komt als je de rem indrukt. Dit principe is afgestemd op de hersenfunctie. Eigenlijk komt dat ding geen meter vooruit, pas alleen als je de rem bedient zoals bij een doorsnee rollator. Zo hebben we meer aanpassingen, specifiek gericht op deze bijzondere doelgroep. Dat kost geld. Maar het is maar waar de organisatie zijn financiën wil inzetten’.

Elke bewoner wordt met auditieve of visuele aanwijzingen geholpen het lopen en de houding te verbeteren. We zijn er getuige van. Zoals ook van alle aandacht die uitgaat naar groepsgerichte fitness. Het toedienen van de medicatie gaat bijna op de seconde nauwkeurig. Daarmee mogen geen slordigheden worden begaan. Het luistert nauw bij parkinson. ‘Is dat uw vrouw en heeft zij net als ik parkinson?’, vraagt even later een bewoonster van Lückerheide belangstellend. ‘Ik kom hier uit de buurt, uit Kerkrade-West’. Ze zit een boek te lezen over Maastricht. ‘Het doodt de tijd. Alle zelfstandigheid kon ik niet meer aan. Over mijn ziekte praat ik niet graag. Vraag er maar niet naar. Ik zie om me heen wat me mogelijk nog allemaal te wachten kan staan. Ik probeer me maar zoveel mogelijk af te sluiten. Echt vrolijk word je er niet van. Maar slecht is het hier zeker niet, er is voor iedereen veel persoonlijke aandacht’. Als verslaggever van huis uit bekruipt me het gevoel deze vriendelijke mevrouw naar haar thuissituatie te vragen. Maar ik durf niet. Bang een open zenuw te raken. Dezelfde vrees bij de bewoner met zijn reeks van tremors met wie ik een voetbalwedstrijd van het EK in Frankrijk volg. Hoe spannender het op het beeldscherm wordt, hoe meer de man gaat schudden. Om doodmoe van te worden. Voor mij, laat staan voor hem. Een glas vasthouden is er niet meer bij. Maar het lukt de goedlachse man nog wel uit zijn broekzak een briefje op te vissen waarvan hij afleest welke duels deze vrijdag nog meer te zien zullen zijn. Hij voetbalde in Hoensbroek ooit zelf op ‘een aanvaardbaar niveau’. Zou zijn vrouw nog leven? En zo ja, komt zij nog vaak op bezoek? Ik vraag er maar liever niet naar. Zowel bij de mevrouw met het boek over Maastricht als deze voetballiefhebber uit Hoensbroek komt nog heel veel binnen. Het brein staat niet stil. Maar eigenlijk geldt dat voor mijn aan Lewy Body lijdende echtgenote ook. Het zijn de begeleiding, de balans in prikkels en de rustmomenten, al blijft genezing verdrietig genoeg voor allen uit.

Zou ik mijn eigen echtgenote graag gehuisvest zien in een Utrechtse equivalent van Lückerheide als die mogelijkheid bestond? Ik zeg volmondig (en onomwonden) ja. Kerkrade zou dichterbij moeten liggen! In ‘Kijkje achter de schemering, kroniek van een mantelzorger’, mijn tweede boek over het omgaan met parkinson en Lewy Body dementie, pleit ik (als ervaringsdeskundige) vurig voor differentiatie en specialisatie op het palet van dementie in de verpleeghuizen. Pas dan heeft kleinschalig wonen in mijn ogen zin. Met een verpleeghuis alleen maar inrichten voor dementie, zoals het onze beoogt, wordt de zorg niet beter. Die krijgt pas meer kwaliteit zodra bijzondere kennis wordt vergaard en uitgedragen van de verscheidenheid in hersenaandoeningen. Misschien moeten mantelzorgers daarvoor wel op de barricaden. Want als het in de Oostelijke Mijnstreek kan, waarom dan ook niet overal elders in Nederland? De strijkstok? Kwestie van prioriteiten? Een bedrijfsvoering die mede gericht is op een zo hoog mogelijk salarisplafond voor de bestuurstop? Een nog te traditioneel bestuurlijk denken? Het kan een mix zijn. De modernisering met differentiatie moet niet van de mantelzorgers hoeven komen maar van de verpleegzorg zelf, zo lijkt ook Marco Maassen te betogen. ‘Mantelzorgers lopen op hun tandvlees en zijn meestentijds versleten zodra iemand hier komt wonen. Ze hebben veel te lang met de beste bedoelingen lopen doormodderen. Totdat ze er zelf aan onderdoor gingen of net nog niet. Het is ook allemaal zó emotioneel. Ik weet het zelf nog van mijn oma die me zo dierbaar was. Ze had op het laatst ook dementie, weliswaar geen van parkinson afgeleide vorm maar wel dementie. De herinnering aan mijn oma bracht me naast economie tot een studie verpleegkunde. Die grenzeloze machteloosheid en frustratie oma aan dementie en aftakeling te verliezen is mij altijd bijgebleven. Die onmacht is voor ons een belangrijk aandachtspunt waar het gaat om advies en ondersteuning van de partners en verdere familie van onze bewoners. Zij verdienen ook een plek bij ons. Ze kwamen geruime tijd niet meer tot rust, laat staan dat een relaxte vakantie er nog in zat’.

De ervaring in Lückerheide leert dat een bewoner direct na opname twee weken heel goed is. Daarna volgt de stabilisatie op een meestal nog altijd behoorlijk niveau. Hoezo die piek de eerste veertien dagen? De meest logische verklaring van de experts luidt dat er na opname ineens veel huiselijke spanning wegvalt. Het ging in de thuissituatie allang niet meer. Door een overbelaste mantelzorger waarop de patiënt weer grillig reageerde, stond het thuis bol van de onbedoelde stress en spanning. Parkinson houdt zijn slachtoffers volledig gevangen in hun eigen lichaam en die slachtoffers weten dat stuk voor stuk – het laat me niet meer los en dat is misschien maar goed ook. Herinner me weer dat mijn eigen Ellen eens in de auto zei: ‘Ik voel me een stakker’. Galbittere tranen wellen op.

 Fotografie Annelies Verhelst

Ellen_fotoAnneliesVerhelst_004

Mantelzorgers meer dan een appendix

Ellen_fotoAnneliesVerhelst_078

Graag bracht ik deze week aan de verpleegzorg de uitgebreide complimenten over van de mondhygiëniste van mijn echtgenote. Het kon niet anders of er was in het verpleeghuis ruime aandacht besteed aan het dagelijkse tandenpoetsen. ‘Blijf haar gebit in de gaten houden’, was het steeds, de tandarts bleef er op hameren, de neuroloog ook, ‘want ontstekingen kunnen al helemaal voor mensen met een hersenaandoening funest zijn’. Complimenten dus voor de gebitsverzorging in het verpleeghuis. Zoals het verpleeghuis ook een schouderklopje verdiende (en glunderend oogstte) door met een ander matras een begin van doorliggen bij Ellen adequaat aan te pakken. Jammer dat het luchtkussen niet op twee personen is berekend. Het ontlokte aan Ellen de opmerking dat ze het leven met het nieuwe matras ineens ‘niet zo spannend’ meer vond. Onderschat mijn dementerende liefste dus niet! Ze kan nog altijd heel snedig uit de hoek komen. Er dringt nog veel tot haar door. Misschien wel het bijzondere aan parkinsondementie. Niets dan lof ook weer voor het maandelijkse, opnieuw drukbezochte zaterdagavonddiner in het grand café van het verpleeghuis met op het hoofdmenu voortreffelijke asperges. Tezelfdertijd holde een verzorgster op bewonderenswaardige wijze op straat achter een ontglipte dementerende bewoonster aan. De verzorgster struikelde over een paar ongelijk liggende stoeptegels, verstuikte haar enkel, liep bovendien een paar schaafwonden op, maar kreeg (met hulp van de eveneens sprintende co-verpleegkundige) de weggelopen bewoonster toch te pakken. Ze wist – als intussen wit weggetrokken hinkepoot – de ‘vluchtgevaarlijke 90-jarige’ met zachte hand weer het verpleeghuis binnen te loodsen. Onze eveneens gepensioneerde vriend Hans merkte naderhand fijntjes op: ‘Je moppert wel eens, maar kregen jij en ik vroeger niet volop de kans om met behulp van leermeesters geleidelijk aan in ons vak te groeien? Nu moeten ze er meteen staan, zeker de verzorgsters in de verpleeghuizen’. Daar zou Hans wel eens gelijk in kunnen hebben. De verantwoordelijkheid is gigantisch, de werkdruk zowat buiten proportioneel. Voortdurend staan de recidivisten bij de lift te loeren of ze er niet tussenuit kunnen knijpen. Een mooi vooruitzicht als het verpleeghuis van mijn vrouw straks helemaal op dementie is ingericht. Misschien een idee om een breedgeschouderd manspersoon in livrei, met hoge hoed en in glanzende lakschoenen voor de glazen voordeur te posteren. Geeft nog een beetje een Hiltonuitstraling.

Als ik aan de voorzitter van de Raad van Bestuur van ons verpleeghuis een welgemeende oproep mag doen dan is het: maak jezelf zichtbaarder voor het grondpersoneel en (zeker ook) de participerende mantelzorgers. Trek voor één vaste dag in de week werkkleding aan en schaar je onder de verzorgenden (en de doelgroep). Ondersteun ze. Registreer de problematiek uit de eerste hand. Treed meer met mantelzorgers in overleg die vol heimwee achterom kijken naar gezondere tijden. Verstop jezelf niet uit vrees voor weerwoord. Wees ook niet bang van ervaringsdeskundigen wellicht het één en ander te kunnen opsteken. Daar heeft een zorginstelling alleen maar baat bij. Een hoop narigheid over het incontinentiemateriaal , waarover ik vorige week schreef, met reacties die over elkaar heen tuimelden – veel van die ophef zou zijn voorkomen met een heldere communicatie. Met een eerlijke uitleg vooral ook. Leg de kaarten open en bloot op tafel! Nu was alle rigiditeit van elk psychologisch inzicht gespeend. Dat mag de verpleeginstelling zich aanrekenen. Hetgeen al evenzeer geldt voor het van bovenaf opgelegde vertrek uit het verpleeghuis van de bewoners van de afdelingen Somatiek en Niet-Aangeboren-Hersenletsel. De afschuw droop van de muren. En begrijpelijk! Te voorspellen ook. De verpleeginstelling van mijn vrouw liep er binnen een week heel veel reputatieschade mee op. Je kan moeilijk de plaatselijke media en blogschrijvers daarvan de schuld geven. Die deden namelijk hun werk als controleur van de macht en boodschapper. De parallele blog op zorgkaartnederland over het incontinentiemateriaal werd in een paar dagen tijd wel achthonderd keer bekeken. Beleidsmakers in de zorg beseffen klaarblijkelijk onvoldoende dat er behalve hun papieren werkelijkheid ook nog zoiets als een àndere werkelijkheid bestaat. Namelijk die van de werkvloer en de dagelijkse praktijk, met inbegrip van de Moedige Mondige Mantelzorg. Het overleg over die andere werkelijkheid zou als een noodzaak moeten worden opgevat – duidelijker nog: als slijpsteen voor de geest van technocratische beleidsmakers.

We weten allemaal dat de omvangrijke zorgproblematiek een pregnantere rol van de mantelzorger verlangt. De overheid stuurt daar al een hele poos op aan. De Inspectie voor de Volksgezondheid is in samenspraak met de Landelijke Patiëntenfederatie eveneens bezig de positie van de mantelzorg in Nederland (met onder meer lekeninspecteurs) te versterken. De zaak is in beweging vanuit wederzijdse belangen. Reden te meer voor zorginstellingen er op de juiste manier mee om te gaan. Hele rare dingen (maar met een bijzonder serieuze ondertoon) hoorde ik de afgelopen dagen van ‘hele rare mensen’. Namelijk dat onze verzorgingsstaat verpleeghuisbewoners cijfermatig zet op verschoning per dag. Oh ja? Daar moet je het dan als eerstverantwoordelijk familielid mee doen. Het is evenwel niet acceptabel, zulke fragmentarische informatie. Ga als bestuurder zelf maar eens een paar uur in een luier met een paar liter vocht achter je bureau zitten! Begrip voor het feit dat er een bedrijfseconomisch (doch niettemin menswaardig!) antwoord wordt verlangd zodra het gebruik van het incontinentiemateriaal als kostenpost onbeheersbaar dreigt te worden. Maar dat is iets anders dan het stijlloos dichtklappen van een incontinentiemat met alleen maar: ‘Dat kan nog wel even’. Zulks hoort niet in een beschaafde samenleving thuis. Het had van normale omgangsvormen getuigd als op een zo belangrijk punt als het incontinentiemateriaal eerst vooraf in ons verpleeghuis met de mantelzorg was gesproken, en er verbruiksgetallen zichtbaar waren gemaakt ter illustratie van de kostenoverschrijding. Met daaraan gekoppeld de vraag: Hoe gaan we dit SAMEN (met de nadruk op sámen) oplossen? Dat is mensen in hun waarde laten. Betalen wij niet een fikse maandelijkse eigen bijdrage? Die van ons gaat naar de achthonderd euro. Mogen we daar transparantie en medezeggenschap voor terugverwachten? We hebben al heel wat verhogingen meegemaakt en tegelijkertijd al diverse besparingen op van alles en nog wat. Over discrepantie gesproken. Hoe moeilijk was het geweest om sámen tot de afspraak te komen dat de wat lichtere/goedkopere incontinentiemat met blauw streepje voortaan wordt gebruikt als ‘tussendoortje’ en de steviger/duurdere met paars streepje voor de ‘langere trajecten’ als het naar huis gaan en fysiobezoek in de sportschool? Een volgende keer bied ik aan, het incontinentiemateriaal na gebruik te zullen uitwassen thuis, op het gevaar af dat ik een bergje vlokken overhoud.

Communicatie! De lef ook om met mondige mantelzorgers te durven (blijven) overleggen. Niet regeren per decreet. Doet me denken aan een geestig filmpje uit een grijs verleden. ‘Excellentie heeft U een goede reis gehad?’ ‘Zeker Jan, dank je’. Het was de belangrijkste vraag in een ver buitenland van een persmuskiet aan de politieke afgod Beel. Heel de natie haalde natuurlijk opgelucht adem, de reis was goed verlopen. Die bizarre en stuitende volgzaamheid en onderdanigheid, de gouvernementele zorgwereld zou er eens eindelijk afscheid van moeten nemen. We worden er immers niet wijzer van. Als de drempel almaar hoger wordt voor een plaats in een verpleeghuis, als de gevallen die er hun intrede doen hoe langer hoe zwaarder worden, dan brengt zulks onherroepelijk meer incontinentiezorg met zich mee, en vaker een verschoning. Lijkt me glaszuivere logica. Staat de post incontinentiemateriaal nog wel in een redelijke verhouding tot de problematiek in dezen? Communicatie en de mantelzorger als serieus te nemen participant. Waarom ten aanzien van de verhuizing van een deel van de populatie van ons verpleeghuis niet eerst (in alle rust en op basis van gelijkwaardigheid) een brainstormsessie met de desbetreffende bewoners en hun mantelzorgers en het volwassen verzoek mee te denken aan een elegante oplossing? Mantelzorgers zetten niet bij voorbaat de hakken in het zand, in tegendeel. Het is de toon die de muziek maakt. Nu werd het een voor de betrokkenen onverdraaglijke Poolse Landdag en konden opstandige bewoners te horen krijgen dat ze voor straf zouden worden teruggestuurd naar hun kamer als ze niet inbonden. Noord-Korea in een Utrechts verpleeghuis. Het gaat als een lopend vuurtje.

Het eerste jaar van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het verpleeghuis van mijn vrouw verloopt helaas niet bijster gelukkig. Je mag je afvragen door wie zij wordt omringd en geadviseerd. Door louter jaknikkers en bewonderaars? Dat zou niet best zijn. Terecht krijgen de ontwikkelingen in het verpleeghuis van binnenuit en van buitenaf veel aandacht, en kritiek. Dat is maar goed ook. Controle houdt scherp. Die controle vormt een onmisbaar onderdeel van de democratische spelregels. Er gaat een hoop gemeenschapsgeld in zorgkoepels om. Het verpleeghuis lijkt opgeofferd voor hogere belangen zoals het vastgoed. Hoorde van een vriend en medebewoners van het verpleeghuis dat hij de voorzitter van de Raad van Bestuur heeft ingefluisterd een onafhankelijk communicatiebureau in de arm te nemen om iets te doen aan het bezoedelde beeld van de organisatie. Ben benieuwd. De Raad van Bestuur van onze verpleeginstelling zou voor de mantelzorg veel meer zichtbaar moeten zijn. De Raad van Bestuur zou met de mantelzorg veel meer persoonlijke contacten moeten leggen. De tijd ligt achter ons dat mantelzorgers slechts als een appendix werden beschouwd. De groep mantelzorgers brengt niet alleen een schat aan ervaringsdeskundigheid rond een ziekteproces mee – er is immers aan een opname veel vooraf gegaan – de groep beschikt bovendien over een veelal jarenlange ervaringdeskundigheid vanuit alle mogelijke disciplines in het maatschappelijk leven. Wie als beleidsbepalende bestuurder zijn of haar oor goed te luisteren legt bij de verzorging én bovendien de mantelzorg die verkleint onherroepelijk de afstand met de dagelijkse praktijk. Weg met die bestuurdershovaardij van ‘Wij weten wel wat goed voor u is’.

Verzorgenden sta op, en laat je niet alles opleggen

Toespraak congres psychologen ouderenzorg in Bussum op 7 juni 2016

Ellen_fotoAnneliesVerhelst_069

Dames en heren,

Afgelopen zondag haalde ik mijn vrouw ’s morgens om half elf in het verpleeghuis op voor naar huis. Ze zou er tot half acht ’s avonds blijven. Ik maakte met de verzorgers de afspraak dat ik alleen even om half vier ’s middags zou terugkomen voor een verschoning. Hetgeen ook gebeurde. De incontinentiemat werd opengemaakt en weer net zo ‘dichtgeklapt’. Niet nodig nog, niet té nat, het kon nog wel even voort. Het kon nog wel even voort? Maar van half elf tot half acht één mat? En als jullie zelf in je slipje druppelen? Nieuw beleid? Geen sprake van natuurlijk. Het was bovendien 25 graden en broeierig. Waren ze nou helemaal van god los! Dames en heren psychologen in de ouderenzorg: het verplegend personeel heeft zich afgelopen zondag geblameerd. Mijn echtgenote werd natuurlijk wel van een nieuwe incontinentiemat voorzien. Uiteraard. En weet u wat Ellen zei toen we weer op weg waren naar huis? ‘Dankjewel lieverdje’. Ik laat even een stilte vallen. Zal ik het herhalen? ‘Dankjewel lieverdje’. De menselijke maat, dames en heren. Wat u niet wilt dat u geschiedt enzovoorts. Mag ik met u vaststellen dat die verzorgers afgelopen zondag hersenloos een order van bovenaf uitvoerden en daarmee ons beschavingsniveau jegens zieke en afhankelijke medemensen genadeloos aantastten? Ik heb al twee nachten achter de rug waarin ik moeizaam de slaap kon vatten. Hoe vernederend. Hoe mensonterend. Op deze punten ligt er nog een schone taak voor u weggelegd. Coach verzorgers die coaching behoeven. Voed ze op in het aanvoelen van situaties en praat ze rigiditeit uit het hoofd. Weet u: wil de zorg weer een menselijk gezicht terugkrijgen dan zal de strijd niet alleen door mantelzorgers moeten worden gevoerd, en mag niet alleen op spraakmakende consumentenprogramma’s worden gehoopt. Er zal ook van onderaf in de zorg een minder dociele houding aan de dag gelegd moeten worden. Het beeld van afgelopen zondag, Ellen vastgegespt aan de tillift en dat ‘Het kan nog wel even’ – ik zal me dat gvd mijn hele verdere leven heugen. Maar ook: ‘Dankjewel lieverdje’. De zorg in Nederland is op het hellende vlak. We worden te VVD. Te ieder voor zich. We lachen met onze premier te veel problematiek weg. We verdienen de revolutie en de gebalde vuist.

Ben ik overigens suïcidaal? Zou ik mezelf het liefst van kant maken? Stop ik er ook zélf mee zodra Ellen, de liefde van mijn leven, er niet meer is? Nee, en nog eens nee, ik loop niet rond met zelfmoordplannen. Niet voor nu en niet voor later. Ik kan nog steeds van verschrikkelijk veel dingen genieten, en verwacht dat dit zo blijft, ook nadat Ellen mij eenmaal is ontvallen. Ik begrijp dat ik met een enkele passage in mijn boek ‘Dankjewel voor je liefde, omgaan met parkinson en dementie’ het – voor vrienden mogelijk verontrustende – beeld heb opgeroepen van een man voor wie het allemaal niet meer hoeft zonder zijn muze en nimf. Maar ik blijf bij mijn hartenkreet dat ik ervoor zou tekenen om nog één jaar gelukkig te zijn met een Ellen bij haar volle verstand. Nog één jaar in vrijheidblijheid genieten en dan niet alleen zij naar Petrus, maar ook ik. Alles is rauw en wreed aan dementie, welbeschouwd een blunder in het scheppingsverhaal. ‘Ik word droevig van menselijk verval, ik vind alles van ouderdom vreeswekkend’, schrijft de winnares van de PC Hooft prijs 2016, Astrid Roemer, in ‘Liefde in tijden van gebrek’. We worden geconfronteerd met eindigheid. Het lijkt wel of het met de week moeilijker wordt met mijn vrouw te communiceren. Allengs jaloers kijk ik naar bevriende echtparen die dat nog altijd wél kunnen. Ik begin afgunstig te worden op echtparen die er nog samen ongedwongen op uit kunnen trekken. Elk jaargetijde is associatief. Ik zou er alles voor over hebben, maar dan ook werkelijk alles, mijn eigen leven zelfs, om nog één jaar samen met Ellen te kunnen gaan en staan waar we willen.

Maar ben ik daarmee suïcidaal? Neen! Op dit congres zeg ik u: het verdriet om Ellen en het de facto achter de horizon verdwenen huwelijksgeluk van weleer heeft van mij een compleet ander mens gemaakt. Maar niet een persoon die de handdoek werpt. Ik blijf voor Ellen vechten. Haar aanwezigheid heeft nog immer een immense, alles omvattende betekenis voor mij. Tussen accepteren en aanvaarden zit een subtiel verschil, schreef ik in een van mijn boeken. De aftakeling van Ellen kan ik niet accepteren, hooguit kan ik het procesverloop aanvaarden. Ik heb feitelijk geen keus. Hooguit heb ik de keus, de blessuretijd van mijn echtgenote met grote inspanningen nog van enige kwaliteit te voorzien, of dat na te laten. Ik blijf voor die levenskwaliteit gaan en weiger mezelf daarin te sparen. Hetgeen niet mag worden uitgelegd als doorslaan naar altruïsme. Mijn drijfveer is liefde, diepgewortelde liefde, onbaatzuchtige onvoorwaardelijke verbondenheid, lotsverbondenheid ook. Ik draag Ellen op handen. Ik vind haar ook zo dapper. Kampkind, de jap als onderdrukker, Ambarawa, voormalig Nederlands-Indië. Achter een omheining van bamboevlechtwerk tot haar zesde levensjaar. Mede door de Bersiap. En nu eindigen achter een cijferslot? Zo min mogelijk. Het wringt. Het idee van een vanzelfsprekend recht op een goede gezondheid heb ik trouwens allang laten varen. Daarom ook: niet de zorg verkwanselen. Het kan eenieder overkomen. Niet de dementerenden uit een verfoeilijke kruideniersmentaliteit van calculerende zorgmanagers op een maximumaantal incontinentiematten per dag zetten, omdat ze zo duur zijn, een gotspe waarvan ik afgelopen zondag lucht kreeg in het verpleeghuis van mijn vrouw. Ze willen het verpleeghuis helemaal voor dementie gaan inrichten. Zodat betere zorg geleverd kan worden? Hoe dat zo? Wat wordt er dan ineens beter? Het proeft naar een gelegenheidsargument. Er staat elders vastgoed leeg en daarom een opgedrongen verhuizing van de somatische patiënten. Kan daar zo narrig om worden. Niemand van mijn generatiegenoten verlangt terug naar de tijd waar Jan Foudraine in zijn bestseller ‘Wie is van hout’ zo fenomenaal over schreef. Toen spoten we lastposten plat – we diskwalificeerden ze als kinds.Toen verzonnen we de isoleercel. We hebben ook de Cohn-Bendits nodig gehad om de wereld te veranderen, Daniel Cohn-Bendit, Parijs, studentenrellen, Sorbonne, 1968, de barricaden. De mix in bewoners met hersenaandoeningen houdt een verpleeghuis als gebouw nog enigszins leefbaar en toegankelijk.

Toen ik hoorde dat mijn vrouw aan Lewy Body dementie leed, moest ik het op internet opzoeken. Had nog nooit van Lewy Body dementie gehoord. Ik was met dementie ook helemaal niet bekend, niet met welke vorm ook. Mijn vrouw kreeg in januari 2010 te horen dat ze parkinson had. De neuroloog hield weliswaar een slag om de arm, maar hij twijfelde in feite niet. We leefden al gezond maar gingen nog meer op de gezonde toer. Veel wandelen, veel bioscoop en musicals ter ontspanning, en veel structuur. Voor de zomervakantie van 2010 trokken we naar Oostenrijk. Met een tussenstop op honderd kilometer boven München. Twee dagen voor vertrek was het mis met Ellen. Zouden wij in de buurt van München niet verdwalen? Dat kon onmogelijk want de beoogde plaats stond op de kaart en ik had die locatie bovendien alreeds omcirkeld. Maar zou de kaart nog wel kloppen? Om van het gezeur af te zijn, kocht ik bij de ANWB een nieuwe kaart die overigens krek dezelfde was als die we al hadden. Later op de dag weer nervositeit bij Ellen. Of we niet beter de tomtom konden meenemen. Maar we hadden zo’n navigator niet meer. Kregen we er één van de buren te leen. Maar zou die wel werken? Niet voor het eerst die nerveuze onzekerheid en dat door mij niet in dammen fatalisme – mijn echtgenote zag overal spoken en was zwaarmoedig geworden.

De tussenstop bij München begon in de vooravond heel gezellig op een buitenterras aan het marktplein. Ellen genoot. Maar ’s nachts stond ze op de hotelkamer van achter de gordijnen naar buiten te koekeloeren. Daar was het niet pluis, volgens haar. Ze begon midden in de nacht de bagage in te pakken. We moesten maar gauw weg van hier. ’s Morgens was Ellen weer normaal, en ik gesloopt. In het hotel in Oostenrijk zat ze na aankomst relaxed op zaterdagmiddag tijdschriften te lezen en haalde ik achterstallige nachtrust in. ’s Avonds sloeg de gemoedstoestand andermaal om en namen onrust en wantrouwen opnieuw bezit van mijn lief. ’s Nachts was ze neurotisch. Ik besloot na minder dan een dag de voor veertien dagen geboekte vakantie op te geven. Vanuit Oostenrijk met gezwinde spoed terug naar huis. Maar onderweg door Duitsland was Ellen steengoed. Waarom naar huis en niet veertien dagen in een hotel in Zuid-Limburg. Laat zij daar nu ook net aan hebben gedacht! In het hotel in Epen liep Ellen de eerste nacht weer te spoken. Vrienden wisten niet beter dan dat we in Oostenrijk waren, dus die moesten om vier uur ’s nachts wel even worden gebeld. Daar was ze met grote moeite van af te houden. ’s Morgens ook weg uit Limburg. Bij het uitchecken aan de receptie stond ze plots achter me. Of het vakantiehulpje de politie wilde bellen, want ik, die vreemde man, had haar ontvoerd. De vakantiehulp zette grote ogen op. Ik reed in één rechte lijn vervolgens met Ellen naar de huisarts. Ellen vertelde hem schoon genoeg van mij te hebben, ik hield er allemaal vriendinnen op na, die ik overigens in die betekenis niet had, ik sluisde geld weg naar geheimzinnige belastingparadijzen , geld dat ik niet bezat, en zo meer. De (vrijgezelle) huisarts vroeg me, in mogelijk zijn onschuld, of ik wel eens aan huwelijksproblemen had gedacht. Ik kon de man op dat moment wel wurgen. Nee lulhannes dácht ik, en nee waarde dokter zéi ik, bel eens met het ziekenhuis, misschien komen ze daar tot iets zinvollers, mijn vrouw is ziek, het kwam sluipenderwijs, maar nu overvalt ze me met haar waanbeelden. Het ziekenhuis adviseerde de huisarts, Ellen eens op een blaasontsteking te testen. En jawel hoor, die had ze, een blaasontsteking, en als gevolg daarvan een delier.

Niet lang daarna mislukte ook weer een wandelweekend in Zuid-Limburg. Na een paar honderd meter in het Geuldal verzette Ellen geen stap meer in voorwaartse richting. We moesten terug, spartelde ze tegen, want het kon elk moment aardedonker en levensgevaarlijk worden. Hoe ik ook op haar inpraatte dat we nog uren met licht en zonneschijn te gaan hadden, het hielp geen spat. Net zomin als de pogingen even later, Ellen duidelijk te maken dat de mensen op de hotelkamer naast ons helemaal niet in het criminele circuit zaten. Waar baseerde ze dat in godsnaam op! Het zat in haar hoofd en ging er niet meer uit. Mijn beschouwing is fragmentarisch, maar toch. Ik werd een trapezewerker zonder vangnet. Voortdurend die verwarring. Heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. En hoe daarmee om te gaan? Een mislukt wandelweekend bij Epen en Mechelen dus, de volgende dag ter compensatie naar het strand in Noordwijk aan Zee. En jawel hoor, een topdag. Ellen werd eens wakker en beschuldigde me ervan haar houtskooltekening uit het jappenkamp stiekem te hebben verpatst. Maar baste ik, die hangt ingelijst op de ereplek van altijd. Dan zou ik hem zeker weer gauw hebben teruggehangen. Vaak werd ik kierewiet, soms razend, soms vergoot ik bittere tranen van onmacht en frustratie. Oh arme Ellen, wat gebeurde er toch met ons! De gedragsveranderingen kwamen in golven. Ik werd er door overspoeld. Waarom toch die verdachtmakingen die nergens op sloegen. Ik begon ondanks dat aan mezelf te twijfelen. Waar faalde ik? Ik kon het niet bedenken, maar er moest iets zijn waarin ik faalde. Het bracht me uit mijn evenwicht. Het tastte mijn zelfbeeld aan. Ik werd een emotionele jojo. Maar ook weer één die bergen werk verzette en niet van opgeven wilde weten.

De hallucinaties, de paranoia, de achterdocht, de neuroses – zeker een jaar heb ik verondersteld dat ze tot de bijwerking van de medicatie levo dopa behoorden. Die nam mijn liefste overigens stipt op tijd in. Met de vergeetachtigheid viel het overigens wel mee. Toen nog wel. Het waren met name de stemmingswisselingen die ons parten speelden. Tegen u zeg ik hier: ik stond aanvankelijk om de haverklap op het verkeerde been. ’s Morgens werden mijn vrouw en ik meestal rond half zeven wakker. Dan was Ellen in de regel goed aanspreekbaar. ‘Goeie morgen lieverdje’, was het dan. We draaiden ons nog een uurtje om. Ik ging vervolgens naar beneden voor het ontbijt en de koffie. Maakte Ellen wakker en had ineens met een heel andere echtgenote van doen die de koffie weigerde omdat ik haar daarmee zou willen vergiftigen. Wat had zich in dat uurtje uitslapen in haar brein voorgedaan? Ik stond perplex. Onze lijdensweg was nu echt begonnen. We zouden naar Parijs gaan. Thuis passeerde mijn liefste de koffer. Die stond nog open, was dat mijn fout? Boos werd ze, boos omdat ik stiekem al met een ander naar Parijs zou zijn geweest. Hoe kon ze zoiets denken! Dat hoofd, het klopte allemaal niet meer. We rolden van de ene verwarring in de andere. Pas na driekwart jaar werd het vonnis Lewy Body dementie uitgesproken, als vonnis ja, want zo voelde het meteen. De mevrouw van de ergotherapie in het ziekenhuis hield zich aan de trapleuning vast toen we haar vertelden dat we zo-even te horen hadden gekregen dat de geleerden het op Lewy Body hielden. Ook weer zo’n onvergetelijk beeld.

Ik vind dat we tot op zekere hoogte nog geluk hebben gehad. Geluk in die zin dat het ziekenhuis ons na de diagnose Lewy Body met de dementieconsulent Albert Schuurmans in contact bracht. Hij ving ons op als we er doorheen zaten, want als je leven niet meer klopt, wát dan en hoe dan? Schuurmans leerde ons (ook) naar de toekomst te kijken en tijdig onze maatregelen te treffen in het besef dat de zorg in Nederland bezig was meer en meer schandelijk te verschralen. Ik werkte toentertijd nog als docent journalistiek in Tilburg op anderhalf uur autorijden van Utrecht en stond tijdens colleges doodsangsten uit vanwege de achteruitgang in motoriek bij Ellen die dan alleen thuis was. De oplossing werd een relatief duur verpleeghuis als pied-à-terre aan de uitlopers van de Loosdrechtse Plassen in Nederhorst den Berg en aan de voet van het kasteel van Marten Toonder, Heer Bommel en Tom Poes. Ellen was er feitelijk hooguit als ik moest lesgeven en verder niet – voor de rest thuis. En nog altijd brengt Ellen meer tijd thuis door dan in de verpleeginstelling. Daar in Nederhorst zag ik hoe het niet moet. Het was een façade. De bewoners werden er zoet gehouden met een nog gekker makend kopje thee. In het huidige verpleeghuis De Ingelanden om de hoek van ons huis in Vleuten-De Meern zie ik thans over het algemeen hoe het óok kan. Daar zijn volop activiteiten. Daar wordt niet dagelijks overgebleven avondeten in de pedaalemmer gekwakt en weggegooid. Ik krijg dikwijls een restje in een schaaltje mee naar huis. Eén keer in de maand rolt welzijnsmedewerker Elly Wolf, een coryfee, de loper uit voor een feestelijk diner in het grand café waar het op zulke zaterdagavonden barstensvol met chronisch zieke bewoners en hun familie en vrienden is. Wij hanteren zo waar een wachtlijst voor deelname aan onze lange tafel. Onze vaste vriendenkring is van onschatbare waarde. In het huidige verpleeghuis stimuleren ze dat Ellen dagelijks voor vele uren naar buiten gaat. Ze proberen ons in alles tegemoet te komen teneinde – en dat is de crux – als echtpaar te kunnen doorgaan, ondanks alle beperkingen die de twee aan elkaar gelieerde ziektes met zich meebrengen. We zijn immers al zoveel kwijt. Op de kamer van Ellen in het verpleeghuis staat een campingbed voor mij. Ik kan er zo vaak overnachten als ik wil. Maar ik ontkom niet aan de indruk dat het ook hier kwalitatief minder wordt. Als de leidinggevenden gelijk een Linda de Mol hun broekje vol giechelen dan verschonen zij zich toch ook op tijd? Waarom zij wel? Waarom bezuinigen op hygiëne? De Raad van Bestuur van het verpleeghuis van mijn vrouw die in een onbezonnen bui de somatische bewoners een verhuizing oplegde met voorbijgaan aan de hoofdtaak chronisch zieken geborgenheid, veiligheid en genegenheid te bieden. Gelukkig pikt niet iedereen alles. De zorg in Nederland verdient de revolutie. Ook de verzorgers (goudkorrels, geen misverstand, ik houd van de mensen die Ellen verzorgen) zouden minder ja en amen moeten zeggen. Veel geklaag achter de hand onder elkaar, maar verder (het merendeel!) brave tot niets leidende volgzaamheid. Ze duiken weg voor de hogere echelons, zijn te weinig kritisch, ze zijn te weinig Foudraine, te weinig Cohn-Bendit, ze houden hun vakliteratuur en de zorgontwikkelingen onvoldoende bij – Raden van Bestuur varen er wel bij. Juist ook de werkvloer zou tegen de kaasschaaf in opstand moeten komen. Ik ben van nature niet cynisch maar de zorg maakt me dat.

De nachten en ochtenden in het verpleeghuis, en voor de rest thuis, of in de sportschool ,of bij vrienden – ik ben het met onze dementieconsulent eens dat we het beste van twee werelden hebben gecreëerd. Schuurmans voegt er vaak aan toe dat we voor de verpleegzorg in Nederland een rolmodel zijn. Waarvan akte. In De Ingelanden werd mij als mantelzorger begeleiding door de bedrijfspsychologe Gerrie Oosterhagen aangeboden om het geestelijk allemaal te kunnen blijven redden. Met deze reddingsboei drink ik elke drie weken koffie of rosé. Zij en buitenboordmotor Albert Schuurmans zorgen er mede voor dat ik blijf drijven en niet door een burn-out wordt gevloerd. Ik scheer soms langs de rand van het spreekwoordelijke ravijn. Op één punt verdient Nederhorst den Berg een pluim: de arts die wij door het verpleeghuis toegewezen kregen hield lange tijd dezelfde twijfels over dementie bij Ellen als wijzelf. Hoorde ze nu wel of niet tussen andere dementerenden thuis? Soms wel, maar soms ook nadrukkelijk niet. Maanden achtereen verschenen we aan het eind van zijn spreekuur op woensdag om Ellen te blijven testen. Dan vroeg hij naar feiten, jaartallen, enzovoorts. Hoe vaak de dokter niet zei: ‘Neem haar mee naar huis, trek een fles wijn open, en even niet terug naar die inrichting, ze hoort er volgens mij niet’. Maar andere keren: ‘Ik vrees toch dat ze in dat tehuis op haar plek is’. Ik hoor de man nog kreunen van achter zijn bureau. Hij kreeg er geen vat op. Net zo min als de psycholoog, en net zomin als de psychiater in het Utrechtse Diakonessenhuis. We probeerden van alles. Nooit in ons leven zoveel witte jassen gezien. De medicatie werd onder de loep genomen. De dosering ook. Er kwamen pilletjes bij en er gingen pilletjes af. Aan de tijden van inname werd gesleuteld. Maar het bleef zoals het was. Ellen had haar goede en slechte dagen. Het was om tureluurs van te worden. Tenslotte berustte iedereen erin dat ze weldegelijk aan dementie leed, aan een zeer bijzondere vorm van dementie wel te verstaan. De neuroloog van het Diakonessenhuis had het in 2011 vrijwel zeker bij het rechte eind gehad. Dat bleek ook bij een second opinion in een ander ziekenhuis, het Antonius.

Deze maand ga ik met Ellen een kijkje nemen in Kerkrade waar een verpleeghuis is verrezen voor alleen patiënten met parkinson en dementie. In mijn laatste boek pleit ik voor een aparte status (benadering en opvang) van dementerenden met parkinson in verpleeginstellingen. Kleinschalig wonen heeft in verpleeghuizen pas dàn zin als differentiatie in de verschijningsvormen van dementie op enigerlei wijze wordt toegepast. Daar ben ik als ervaringsdeskundige heilig van overtuigd. De ziekte van Parkinson en Lewy Body dementie hebben Ellen zeer ingetogen gemaakt. De cocon. De conversatie stokt. Ik kom nog wel eens met Ellen terug van de Zeeuwse kust en dan moet ik, als een vulkaan van pijn, vaststellen dat ze onderweg geen woord met mij heeft gewisseld. Dan heeft ze louter stuurs voor zich uitgekeken. Of met een gebogen hoofd naar haar bovenbenen zitten staren. Maar net als onze vaste vriendenkring ben ik er zeker van dat er bij mijn prinses nog heel veel binnenkomt. Het probleem is evenwel hoe ze zulks vertaalt in zinnen of brokstukken van zinnen. Overigens! U, dames en heren psychologen ouderenzorg, u zou in de verpleeghuizen veel meer nog korte vakanties van dementerenden naar zorghotels kunnen (en mogen) stimuleren. Er wordt door verpleeghuizen te weinig ruchtbaarheid aan deze mogelijkheid (en de wettelijk geregelde tegemoetkoming) gegeven. Zeker mensen met parkinson en een parkinsonisme kunnen nog heel lang het perspectief genieten van een kort vakantieverblijf in een zorghotel. De zorgkosten worden bovendien vergoed. Daar zijn richtlijnen voor. Weinigen kennen die. Ik kan mijn zegje doen in het verpleegzorgcircuit en daarbuiten, velen hebben dat voorrecht niet, voor u een schone taak.

Het besef dat mijn vrouw niet meer in staat is mij ooit nog eens op te bellen, is te pijnlijk voor woorden. Zoals ook de ervaring, er alleen op uit te moeten voor een broek of een paar schoenen. Het klinkt onnozel maar ik mis Ellen bij aankopen. Vroeger lette ze erop hoe ik eruit zag, nu niet meer, het maakt brak. Het zijn juist die gebruikelijke dingen die je als mantelzorgende partner het meest mist. Ik mis haar kritische interventies en blik. Ik mis mijn maatje. Ik mis kortom. De relatie is de laatste jaren opgeschoven naar hulpvrager en hulpverlener. Mantelzorgers zouden door de verpleegzorg meer moeten worden gezien, gehoord en begrepen. Aan eenzaamheid valt niet te ontsnappen. Die afhankelijkheid van derden ook! Dat voortdurend dankjewel moeten zeggen! En dan heb ik met mijn activisme en non-conformisme nog veel kunnen afdwingen. Ik heb ook mijn schrijven als uitlaatklep. Ik veronderstel dat in mijn tweede boek ‘Kijkje achter de schemering, kroniek van een mantelzorger’ een duidelijke ontwikkeling in mijn weerstand en attitude te zien geeft. Het tweede boek is anekdotisch van opzet. Met ironie en zelfspot. Met de droge humor van Ellen ook. Doorspekt met voorbeelden van onze niet aflatende vechtlust. Voor mijn tweede boek lagen pen en notitieblok altijd klaar op het dashboard van de auto. Subtitel van mijn tweede boek: Uit de Skoda geklapt. Ze is inmiddels verder achteruitgegaan. Maar minder hard dan wanneer er niet zoveel prikkels van buitenaf waren gekomen. Ik zie dagelijks medebewoners van Ellen mummificeren en wegkwijnen. Ellen heeft ook een loeibruine teint van de vele zonuren in onze achtertuin, een oase. Die teint, tiptop en modieus gekleed, nagellak op handen en voeten, oogschaduw, eyeliners – ze maken alles bij elkaar minder ziek.

Ellen was mijn kompas. Ja, laat ik daarmee afsluiten: ik ben mijn kompas kwijt. Leven zonder kompas is een onverdraaglijke gewaarwording. Die me overigens niet naar de fles of een andere verslaving doet grijpen zoals slaap- en kalmeringsmiddelen. Straks ga ik weer naar haar toe. Verheug ik me op. Ze kan me met uitdrukkingsloze ogen aankijken. Het zijn die ogen die mij vertellen of ze een goede dag heeft of een slechte. Oogcontact is essentieel. Je moet Ellen ook niet van opzij benaderen maar van recht voor haar. Het heeft met haar verminderde blikveld te maken. Ik heb het allemaal moeten leren als zorgautodidact. Het is onvoorspelbaar, elke dag weer, hoe ik mijn vrouw in het verpleeghuis aantref. Maar goed of slecht, ik neem haar mee de auto in waar op het dashboard pen en papier terugzijn. Ik blijf een chroniqueur. Mijn kompas ben ik kwijt en dat is hartverscheurend. Nee, ik ben niet suïcidaal. Maar nog één jaar saampjes als voorheen, ik zou er letterlijk alles voor over hebben.

 

 

De papieren werkelijkheid in de verpleegzorg

Ellen_fotoAnneliesVerhelst_091 

Een half jaar geleden kreeg de leidinggevende in ons verpleeghuis van de Raad van Bestuur te horen dat ze weg moest en wel onmiddellijk. Er viel geen tijd te verliezen. Op stel en sprong dus. Ze mocht haar bureauladen leegruimen en kon voor een enkele reis naar huis in de polder. Het drama voltrok zich in een paar uur ’s ochtends vroeg. Nooit is personeel en bewoners van ons verpleeghuis duidelijk geworden waarom deze zeer gewaardeerde, vooruitstrevende en alom geprezen tambour-maître het veld moest ruimen. Op de keper beschouwd werd de grand lady weggebonjourd. Haar vertrek bleef met geheimzinnigheid omgeven. Ons verpleeghuis treurde om het plotselinge verlies van de warme persoonlijkheid die meer tussen haar mensen in stond dan dat ze achter een dichte deur heel interessant zat te computeren of bilateraaltjes voerde. Sandra, want haar bedoel ik natuurlijk, had ons verpleeghuis opgestuwd tot bovengemiddeld goed en haar vernederende aftocht met stille trom leidde tot een angstcultuur in het verpleeghuis. Kon je dus zo maar binnen deze zorgkoepel van de ene op de andere dag aan de dijk worden gezet? Ja, dat kon kennelijk. Met niemand mocht de om welke duistere reden ook geslachtofferde leidinggevende meer contact hebben, en als was ze melaats verklaard, niemand van het verpleeghuis mocht met háar contact zoeken, voor zover men zich zulks liet welgevallen uiteraard. Want in wat voor een tijd leven we eigenlijk? Menigeen kroop in zijn schulp.

In die hele verdorven sfeer van ‘als ze hopelijk maar van mij afblijven’ voltrekt zich momenteel opnieuw iets onverkwikkelijks in ons verpleeghuis. En als mediatrainer gedurende welhaast al twintig jaar valt mij nog het meest op, het onvermogen van de Raad van Bestuur van zo’n grote zorgkoepel om volwassen én professioneel te communiceren met de doelgroep die bestaat uit een populatie van chronisch zieke en afhankelijke (voor de rest van hun leven getekende) medemensen. De maatregel de bewoners van de afdelingen Somatiek en Niet-Aangeboren-Hersenletsel naar andere locaties/ filialen te verpoten, lijkt er (al dan niet met instemming van de cliëntenraad) doorheen gejast. Anders is niet te verklaren dat de betrokkenen zich volkomen overvallen voelen en al een week tot tranen toe van slag zijn. De verhalen zijn schrijnend. Waren ze tevoren ervoor gewaarschuwd dat ons verpleeghuis ooit nog eens zou worden ingericht voor uitsluitend dementie? De bewoners zeggen van niet, en ik ben geneigd ze te geloven. Als dit ook écht zo is, geen voorkennis, mag de handelwijze dan worden aangemerkt als onbehoorlijk bestuur? En is de cliëntenraad daarin gekend en daarmee akkoord gegaan? Vernam dat de notulen van dit vertegenwoordigend orgaan niet eens openbaar zijn!  

De Raad van Bestuur heeft een communicatieprobleem. En bestuurders met een communicatieprobleem grijpen naar het machtsmiddel van het dictaat. Hun argumentatie dreigt op een gegeven moment onzuiver te worden en in strijd met de communicatieleer. Tegenspraak wordt niet geduld. Er is maar één gelijk en dat is het eigen gelijk rond een papieren werkelijkheid. Maar er bestaat nog een andere werkelijkheid. Ze moeten zich in de Raad van Bestuur toch eens afvragen hoe het hun zelf zou vergaan als ZIJ op een mooie voorjaarsmaandagavond als blikseminslag bij kraakheldere hemel te horen kregen dat ze hun villa uitmoeten en dat weinig tijd resteert de verhuiswagen te laten voorrijden. Het antwoord laat zich raden. Het huiveringwekkend kille, en daarmee verontrustende, in het onderhavige is bovendien dat personen met ernstige somatische aandoeningen uit hun evenwicht zijn geraakt waar ze juist alle belang hebben bij stabiliteit. Ook een Raad van Bestuur zou moeten weten dat stress een grote risicofactor voor de doelgroep vormt.

Misschien ligt er heus wel iets aanvaardbaars en directioneel verdedigbaars ten grondslag aan het verhuizen van een deel van de bewoners van ons verpleeghuis naar Overvecht of het Kanaleneiland in Utrecht. Misschien heeft de Raad van Bestuur wel het beste met zijn cliënten voor, maar zijn de individuele leden niet in staat dat over het voetlicht te brengen. Misschien, ja misschien. Maar kom er als Raad van Bestuur dan mee voor de draad. Toon je dan kwetsbaar. Word niet dictatoriaal. De botte bijl maakt alleen maar argwanend. En dan is er die voorgeschiedenis met de plots verdwenen leidinggevende, een half jaar eerder, hetgeen ons ook al deed vermoeden, te worden geregeerd door klonen van de Britse onbeweeglijke politieke staalmagnaat Margaret Thatcher. Ons verpleeghuis zou meer zijn ingericht voor dementerenden dan voor mensen met MS, ALS of een zwaar herseninfarct. Maar wat maakt het verpleeghuis meer geschikt voor psychiatrie en geriatrie? Het wordt niet duidelijk, het blijft volkomen diffuus. Straks alle cijfersloten weg en dementerenden die vrijelijk door het verpleeghuis kunnen schuifelen? Vrijheid blijheid voor mensen die de weg kwijt zijn? Maar wat vraagt dat niet aan extra inspanningen van de toch al overbelaste verzorgsters? Ze rennen zich nu al rot. Hun grote gevoel voor verantwoordelijkheid en arbeidsethos – ik ben er dagelijks getuige van – zal met zich meebrengen dat ze continu door het hele huis, tot in het kippenhok toe, op zoek moeten naar dementerenden uit hun woongroep. Want als het misgaat, heeft de verzorging het gedaan, en niet de Raad van Bestuur. Daar hoef je geen helderziende voor te zijn.

De gang van zaken rond het wegsturen van de leidinggevende van ons verpleeghuis, en nu de door de strot geduwde verhuizing – ze voelen als disrespectvol en voeden vermoedens van een Raad van Bestuur die niet gewend is, en niet in staat lijkt, te communiceren op basis van argumenten en onderbouwing van die argumenten. En dat is buitengewoon zorgwekkend. Wat ik heb begrepen, is dat bewoners de Landelijke Patiëntenfederatie hebben aangeschreven, en ook de burgemeester, en ik heb begrepen dat juridische stappen overwogen worden. Hugo Borst schreef afgelopen weekend in zijn vaste column in het AD dat hij fantaseerde over een brede beweging die uitvindt, en uiteindelijk bepaalt, hoe het anders moet in de verpleegzorg. Eerst een petitie, zo las ik, en als dat niet helpt de revolutie. Het systeem moet inderdaad op de schop, zo val ik Hugo bij. De trap moet worden schoongeboend, te beginnen zo hoog mogelijk. Laat ik het zo zeggen: Raden van Bestuur zouden onderworpen moeten worden aan indringende functioneringsgesprekken, af te nemen door onafhankelijke in werkverhoudingen gespecialiseerde onderzoeksbureaus. Wat is de drijfveer van de leden van een Raad van Bestuur? Hoezeer raakt de zorgproblematiek hen daadwerkelijk? In welke mate zijn ze bekend met de werkvloer? Komen ze er wel eens? Hoeveel verdienen zij in verhouding tot het totale beschikbare budget? En zeker niet te verwaarlozen: hoe is het gesteld met de compassie, de empathie en de communicatievaardigheden als het overbrengen van slecht nieuws of überhaupt nieuws? Een goede Raad van Bestuur is niet uit op almacht, maar op gezag, en gaat voor in respect. Misschien is het louter een kwestie van onmacht en angst voor de boze buitenwereld van chronisch zieken, mantelzorgers en verpleegpersoneel. Een wereld waar ze zelf welbeschouwd buiten staan. Ze zouden de eersten niet zijn die zich uit onvermogen opsluiten in de ivoren toren. In de communicatieleer dient zo’n Raad van Bestuur dan begeleid te worden.

 

  

Redementsdenken versjteert zoete droom Parma

Hoe we het geflikt hebben, weet ik niet meer, maar we reden destijds in één moeite door van Amstelveen naar Milaan, en zo verder naar Parma waar het tussen Ellen en mij allemaal zo romantisch en bruisend begon. We trotseerden de verzengende bloedhitte van de onafzienbare gortdorre vlakte rond de rivier de Po en lieten honderden kilometers onder onze vier zuchtende autobanden wegsmelten. Het was 1985, een jaar na ons honkbaltrainingskamp daar, en iets minder dan een jaar nadat we waren gaan samenwonen. Honingzoete herinneringen waarvan ik hoopte dat ze bij Ellen niet van haar harde schrijf waren gewist, maar helaas. Ze keek me aan alsof ze wilde zeggen: waar heb je het in hemelsnaam over. Parma? Het zei haar niets. De wreedheid van dementie. De smerige mensonterende kanten van geheugenverlies. Eén van de meest afgrijselijke weeffouten in de schepping. Ik besloot mezelf te troosten met een blog over de vakantiezomer van 1985 die ons terugbracht in eldorado Parma waar ik als bleue stuntelaar de moed bijeen had geraapt aan Ellen op te biechten dat ik tot over mijn oren verliefd op haar was, en dat al heel lang. Mijn toekomstige vrouw moest op haar lijken, en liever nog: ze moest Ellen zelf zijn. Een blog over Parma en wat daaruit voortsproot dat ik later op de dag aan mijn afgod hier thuis zou voorlezen met haar hand in de mijne.

Parma 1985 dus. We huurden een kamer in hetzelfde hotel als met de jeugdploeg, een hotel zonder airco. Dat hebben we geweten. We zaten ditmaal later in het seizoen dan het jaar ervoor en de temperatuur liep op naar waarden van veertig graden en meer. ‘Dit houd ik hier geen drie weken vol hoor’, tastte Ellen de schaarse schaduw af. We bezochten in een benauwd en zoveel mogelijk dichtgemetseld flatje Europa’s beste werper in die dagen, de ingetogen Win Remmerswaal en zijn Italiaanse vriendin. We gingen er, als ik me niet vergis, op kraamvisite. Avond aan avond werden we door honkbalbekenden meegenomen uit eten tussen de statige cipressen,de zacht ruisende pijnbomen en de opgewonden krekels van het achterland van Parma. Het was een hele klim met die Landrover van de doorrookte honkbalprofeet Aldo Notari (een van de eersten die zijn zonnebril niet voor zijn ogen droeg maar even voorbij het voorhoofd). Geen maaltijd zonder truffels en allerlei andere culinaire geneugten. Hier hielden we het zo wel langer dan drie weken vol, moest ook Ellen toegeven (totdat ze rond middernacht weer puffend terug was in dat klamme stationshotel).

Parma was midzomer 1985 niet te harden, het zal zelden anders zijn in juli. Het gras had de onsmakelijke gele kleur van broccoli aangenomen die een hele dag heeft staan koken. Parma lag voor Pampus. En wie kon die repte zich de dampende zuivel, vlees- en modestad uit voor de zuchtje zeewind bij La Spezia. Wij smeerden ‘m in kerngezonde onmetelijke vrijheid naar het zuiden, bewonderden de door dichter Dante Alighieri poëtisch bezongen melancholisch ruige natuurschoon van Toscane, en kozen voor een hotel in de uitlopers van Grosseto waar ik als sportjournalist ooit eens in de watten was gelegd. We vermaakten er ons met de matrone, de wanstaltige vierkantdikke echtgenote van de hotelbaas die alle dagen in katzwijm en ingeklemd tussen drie ronkende ventilatoren bij de kassa op een barkruk naar de eeuwige jachtvelden verlangde. Tot niets in staat omdat de hittegolf ook Grosseto te grazen had. De baas zelf was meest van de tijd in hemdsmouwen met een karwats in de weer. En dan stoven de zich maar voortplantende katten terug naar een afgedankte Fiat 500 die ze zo te ruiken aardig besproeid hadden. In dat hotel in Grosseto sprak Ellen de legendarische woorden dat ik hard mocht meewerken onze huishoudbeurs te vullen, maar dat zij hem voortaan maar liever ging beheren. Ik was buiten de deur alleen maar het rijkeluisleventje van de blijmoedig declarerende sportverslaggever gewend en strooide te gemakkelijk met geld, vandaar.

Ze had dat nog niet gezegd of we verkasten naar een goedkoper hotel. Het werd er één in de buurt van Marina di Bibbona , La California en Cecina. Om nooit meer te vergeten die kuststrook boven Grosseto naar Porto Ercole toe. Het strand dat er overging in uitgestrekte verstilde lauwwarme naaldbossen die zo heerlijk rustgevend geurden en die her en der flink uit de kluiten gewassen buitenovens voor een pizza te zien gaven. Heel vaak zijn we nadien voor vier weken in Toscane teruggeweest, we huurden er dan een afgeschermd gedeelte in een boerderij. Vier weken alleen maar elkaar, beiden mega bruin, geen kopzorgen, gezondheid als een vanzelfsprekendheid, zwembad in de tuin – ik kan er zo naar terugverlangen. Ik denk dikwijls terug aan die onbekommerde tijd, en al helemaal na een mailtje van mijn bevriende oud-collega Jeannette Klusman en haar man Marc. Ze zijn momenteel niet voor vier weken in Italië maar voor vier maanden of daaromtrent. Het is ze van harte vergund, zonder meer, het zijn geen mensen die anderen de ogen uit steken, ik ben ook niet jaloers, maar toch, ik zou er alles voor over hebben weer met Ellen in de auto te stappen en naar Parma te rijden, en vandaar verder door naar het stoere Toscane. We hadden ons de pensioenjaren zo anders voorgesteld.

Jeannette en de solide intellectueel Marc brachten mijn gedachten deze week volop terug in Italië. Zoals ook de voetbaltrainer Simon Kistemaker uit IJmuiden (maar dan anders) mijn weemoed naar vrijheidblijheid voedde in een openhartig interview voor de radio. Was één en al oor. De voormalige coach van Telstar, De Graafschap en ongetwijfeld nog een handvol clubs kreeg kanker, herstelde en kreeg weer kanker. Kistemaker omschreef zichzelf als een lastpak in rolstoel. Hij kon zo maar in blinde woede ontsteken als hem iets niet beviel. Daar achter het stuur van mijn auto had ik graag een arm om zijn schouder willen slaan. Kistemaker vertelde indringend dat hij soms iedereen in zijn omgeving uit frustratie kon stijfvloeken. Het kwam in golven. Vroeger reed hij zo naar Milaan en verder Italië in, hij liep over van energie, de wereld lag aan zijn voeten, maar nu moest hij door ziekte bij alles geholpen worden en voortdurend dankjewel zeggen, ook tegen verbureaucratiseerde witte jassen die hem niet aanstonden. Het fnuikt inderdaad, je eigenwaarde krijgt een knauw zodra je je zoveel moet laten welgevallen. Ziek worden en dan bovendien met soms ook de beste bedoelingen vrijpostig tegemoet getreden worden – Kistemaker naderde weer een blasfemisch momentje . Ik was allang bij het verpleeghuis om Ellen op te halen, maar besloot te blijven luisteren naar een opstandige man die het glashelder in ronde bewoordingen kon vertellen en die ik zo verschrikkelijk goed kon begrijpen. Alsof ik mezelf hoorde praten. Kistemaker, dat was ikzelf, als mantelzorger dan.

Niets zo erg als het gevoel de vrijheidblijheid te hebben moeten verruilen voor een behandeling als onmondige kwezels. Ik zeg het Kistemaker na. Het verpleeghuis van Ellen gaat de niet-dementerende bewoners, zonder dat die daarin zijn gekend, op korte termijn verhuizen naar andere locaties. Bestuurders maken het welzijn van de aan hun zorg overgeleverde chronisch zieken per dictaat ondergeschikt aan de bedrijfsvoering en de als een griezelige profetie beleden rendementsfilosofie. Ik weiger het anders te zien, hoe omfloerst de maatregel ook directioneel gebracht en verdedigd. Ik blijf het initiatief beschouwen als bedrijfsmatig schaken met mensen. Schunnig eigenlijk. Bonusje in het vooruitzicht? Waar is de menselijke maat! Behoeven medeburgers die getroffen zijn door MS, ALS of een hersenbloeding niet vooral zoiets als stabiliteit? Ze hebben in hun huidige omgeving nieuwe contacten opgedaan, het is hun houvast. De reacties kenden deze dagen in opperste wanhoop een gemeenschappelijke noemer: gesol met weerlozen vanuit de bestuurskamer.

Een verzorgingstehuis dat opschoof naar een verpleeginstelling en straks zal zijn verworden tot een gesticht met extra veel sociale problematiek en een stigma. Juist de mix in hersenaandoeningen maakte het verpleeghuis nog een beetje aanspreekbaar en leefbaar, en liet ons verpleeghuis lijken op de gewone buitenwereld. De gezonde buitenwereld is synoniem aan de maatschappelijke smeltkroes in heel zijn culturaliteit en diversiteit. Onrust en onbehagen bij patiënten in hun latere levensfase. Verbaasd grondpersoneel vanwege opnieuw, wat men noemt, een ingrijpende transitie. En dat onder het mom van dat alles aan de hand van blije geiten beter wordt. Het wordt verkocht als een dappere kwaliteitsslag. Alle expertise op één onderdeel, de dementie, onder één dak. Doorzichtige zelfbevlekking. Ze zouden zelf eens zorgafhankelijk moeten zijn, die kille sanerende carrièrebeluste managers. Dementerenden zonder cijfersloten die straks vrijelijk door het gebouw kunnen lopen? Ik zie het niet voor me, ik zie het ook niet gebeuren, gedesoriënteerde dementerenden blijven gedesoriënteerde dementerenden, ik ben er dagelijks getuige van, ik breng meer uren per week in het verpleeghuis door dan de bestuurstop. Hoorde bij de kapper zo-even van een verpleeghuis in Maarssen dat de gastvrouwen van de diverse afdelingen op de stoep zet. Het verpleegpersoneel kan er ook gaan boenen en soppen. Kwaliteitsimpuls als argument. En weer mooipraat in een poging de moe gestreden zorgontvangers zand in de ogen te strooien. Er zou departementaal moeten worden ingegrepen bij zwalkende zorgkoepels. Er is ook een discrepantie waarneembaar: de zorgverlener die zich steeds meer op de borst roffelt, de zorgontvanger die almaar meer verkrampt. Om die laatste zou het moeten gaan.

Het gaat gelukkig aan Ellen voorbij en ik waak over haar als een hapgrage bulterriër. Ze moesten de zorg zo nodig vermarkten, net als het onderwijs en het openbaar vervoer, we zullen het weten.

‘Heb je lekker geslapen?’ verwelkomde mijn madelief me bij het ophalen.

‘Als een roos’, zei ik tegen beter weten in.

‘En jij?’

‘Ik ook’.

‘Waarover eigenlijk schat?’

‘Zeg ik niet, gaat je niks aan’. Gelach en geknuffel.

‘Zozo. En wil je weten waarover ík gedroomd heb? Over dat we teruggingen naar Parma. Dat het er zo heet was. Dat we uitweken naar de kust bij Grosseto. Je droeg een oranje bikini. Je was heel mooi en dat ben je trouwens nog steeds. Ik droomde ervan dat we een speelgoeddoosje met krekelgeluiden meenamen naar huis. Dat openden we op zwoele avonden om de herinnering aan Parma en Grosseto vast te houden. Ik droomde ervan hoe fijn Jeannette en Marc het in Italië moeten hebben momenteel. Ze inspireerden me om ook naar het zuiden te gaan deze zomer. Voor een midweek of zo. Samen met jou. Niet naar Italië maar naar Kerkrade waar ze iets heel speciaals en helemaal gericht op parkinson begonnen zijn. En ineens schrok ik wakker. Ik had een beschaafde goedlachse mevrouw van de Raad van Bestuur van het verpleeghuis in mijn slaap over rendementsdenken horen praten. De superieure glimlach lag op haar gelaat bevroren. Doodeng’.

(Even later sprak ik bij de schuifpui van het verpleeghuis bewoner en kameraad Ernst Nordholt. ‘En Ernst, hoes?’ ‘Beroerd. Ik droomde vannacht een afschuwelijke boze droom dat ik moet verhuizen met mijn MS’. Bewoner Frank van As: ‘Als ze maar niet denken dat ik me laat verjagen. Voor mijn nachtrust is dit niet best’).

 

 

 

 

 

Als een vlammenwerper haalde hij zijn gram

Het moet zeker twintig jaar geleden zijn geweest dat ik haar voor het laatst sprak. Het was bij hun thuis, in hun van een ruïne kunstig omgetoverde woonboerderij aan de Linge tussen de fruitbomen in Deil. Het beeld van toen staat voor altijd op mijn netvlies geëtst. Ria Terstall die haar ernstig zieke man Peter uit de slaapkamer ophaalde vanwege mijn onverwachte komst. Peter die amper meer kon lopen. Zwaar ondersteund door Ria schuifelde hij naar me toe. Zijn haardos bleek weer aangegroeid, maar was vlassig en hing in slierten. Een geestesverschijning. Ria zette hem een kop bouillon voor. Ik moest vaker komen, sprak ze bijna vermanend, ik was veel te lang weggebleven, het ophalen van de vele zoete honkbalherinneringen deed het vuur in Peter weer oplaaien. Ik beloofde na het weekje vakantie met Ellen in Israël weer snel mijn gezicht te laten zien. Dat hoefde verdrietig genoeg niet meer. Peter overleed toen wij Jeruzalem en Bethlehem bezochten. Hij had kanker, overal uitzaaiingen, het kwaad zat door zijn hele lichaam, hij werd niet ouder dan 52, als ik me niet vergis. Nu ikzelf volop te maken heb gekregen met een zieke echtgenote besef ik eens te meer dat ik na het overlijden van Peter best wel eens een kaartje naar Ria had kunnen sturen of haar met Ellen een bloemetje had kunnen brengen.

Of ik haar aan krantenknipsels en dergelijke uit de honkbaljaren van Peter kon helpen. Het was een mailtje van Ria in de van haar bekende bescheiden toonzetting. Haar drie dochters hadden naar wedstrijdverslagen en interviews gevraagd uit de tijd dat Peter werper was bij UVV. Ik moest Ria teleurstellen. Weinig tot niets herinnert in ons huis aan de jaren dat ik als een honkbaljunk kon worden beschouwd. Niets van een archief. Nooit spaarzaam. Maar ik wilde Ria toch niet met lege handen laten. Vandaar de blog ditmaal over een begenadigde goudeerlijke honkbalkameraad die geniaal kon tekenen en schilderen en die ook buitengewoon knap raad wist met de drilboor en de betonmolen. Een blog voor haar, voor Ria, en voor de dochters die natuurlijk allang getrouwd zijn en zelf al kinderen zullen hebben. Ik weet de namen van de dochters nog: Petra, Karin en Ellen – ook een Ellen, net als mijn vrouw. Of sla ik de plank mis met die namen? Dan tikken ze me maar op de vingers.

Ik zag Peter Terstall voor het eerst spelen in 1964 als werper van het tweede team van UVV. Het was op een zaterdagmiddag tegen HHC. In dat jaar 1964 wonnen de reserves van UVV bijna alles wat er te winnen viel. Alleen Sparta met de winkelier in honkbalmateriaal Corpeleyn was beter. Sparta was in die dagen voor iedereen onbespeelbaar. Een jaar later stond Peter als starter in de hoofdmacht van UVV op de heuvel. Ik herinner me de soevereine 14-1 tegen PSV (met de broers Sibille) en een week later de 4-4 tegen HCK (Bert Paalman cum suis). Tegen HCK was Peter echt ongenaakbaar, sloeg de Antilliaan Aldrick Victoria een bevrijdende home run en liep Jan van Ewijk als honkloper een dijk van een hersenschudding op. Het seizoen erop was de rol van Peter het blussen van brandjes zodra het er bij het scheiden van de markt benauwd uitzag voor UVV. Peter kwam de dug-out pas uit als er onheil bezworen moest worden. Die rol, in de Major Leagues zouden ze er een moord voor doen, stond hem niet aan. Hij lag er menigmaal met coach Kars over in de clinch. Peter kon een driftkop zijn als hij zich benadeeld voelde. De blonde Ria bemiddelde dan en gooide haar niet geringe charmante onvoorwaardelijkheid aan haar verloofde in de broeierige controverse. Kars kreeg het er warm van.

Peter had geen zitvlees. Het maakte hem humeurig. Maar niemand kan ontkennen dat hij in 1966 als reliever zijn meest opmerkelijke prestaties leverde. Zo gaf hij zijn visitekaartje af tegen het Amsterdamse HCTIW. Zijn voorganger, dat moet de robuuste Henk Heinen zijn geweest, stichtte bij een gelijke stand levensgroot gevaar door de honken met onnauwkeurigheden te laten vollopen. Geen nullen nog. Het duel naderde zijn slotakkoord. Peter werd door de meestal norse en ondoorgrondelijke Kars in wanhoop naar de heuvel gecommandeerd en haalde daar als vlammenwerper bloedstollend zijn gram. Hij gooide een brisante serie van negen niet te raken messcherpe slagballen op catcher Rijnders, en de gevarendriehoek kon weer in de tas. Dit alles onder uitgelaten gejuich vanaf de toen nog druk bezette tribunes. Ze moeten het tot voorbij de Spinozaweg in Utrecht hebben gehoord. Lawaai hoorde destijds nog bij honkbal, wie naar het honkbal was geweest kwam onherroepelijk schor en met hartritmestoornis thuis. Paracetamol heette toen nog aspirine, je kon er niet buiten. Scheidsrechters hadden bij UVV geen leven bij nadelige beslissingen. Als apen klommen verhitte toeschouwers in de backstop alsof het er de dierentuin was. Ook de vader van Peter kon daarover meepraten. Ook hij was scheidsrechter, op een bescheiden niveau weliswaar, maar toch, ook hij kreeg voortdurend de volle laag van achter het kippengaas. Het woord blasfemie bestond nog niet, net als het woord hooligans. Gods woord was nog heilig, we leefden nog in een kerkse en verzuilde maatschappij, en vernielzuchtige vechtersbazen zou het honkbal nooit te zien geven, men hield zijn handen thuis.

Vader en zoon Peter. Clubicoon Kees Hiele haalde ze een paar jaar geleden aan in het boek naar aanleiding van een eeuw honkbal in Nederland. ‘Onbetaalbaar voor ons, die twee’, blikte Hiele terug van achter zijn Hammondorgeltje. Vader Terstall zat bij Werkspoor en draaide daar eigenhandig houten honkbalknuppels voor UVV. Ook Peter maakte van heel dichtbij de opmars van het honkbal in Utrecht mee. Met Amerikanen van de vliegbasis Soesterberg die soms half bewusteloos van de drank tegen een bal kwamen rammen. De eerste Arubanen Leysner en Kersout stalen de show als attracties van gedroomde exotische sprookjeseilanden. De buikvlinderende middelbare schoolmeisjes lieten steeds meer textiel thuis. Als jochie van 12 zag ik in de eerste honkbalwedstrijd van mijn leven in 1963 (Schoten, 15-2 winst) de befaamde catcher Ricky Kersout vanuit hurkstand de paardenharen bal met een streep naar het tweede honk gooien. Later zelf nog wel eens geprobeerd, maar ik kwam niet ver. Zo opgeschreven, ‘niet ver’, klinkt het nog altijd minder erg dan het was. Als Ruben Leysner met een zonnebril op speelde, kon je er vergif op innemen dat hij de avond tevoren als bokser op zijn lazerij had gekregen. UVV had toen ook nog de Canadese bevrijder Les Meyers rondlopen, een besnorde bezienswaardigheid. Die was in ’45 vanaf de Grebbeberg op een tank Zeist komen binnenrollen, zag langs de kant van de weg de dochter van een sigarettengroothandelaar met haar vlaggetje zwaaien en sloeg maar meteen twee vliegen in één klap: zijn toekomstige vrouw en elke dag een slof gratis rookwaar.

Daarover spraken wij, amper een week voor de dood van Peter. Over de aanleg van het tweede echte Amerikaanse honkbalveld in Nederland. De honkballers van UVV liepen zelf met de kruiwagen en het meetlint. De sponsoractiviteiten van Coca-Cola. Het straat- en wijkhonkbal dat zowat achter elke grasspriet van de parken en plantsoenen in Utrecht een spelertje opleverde. Een zomersport met groeistuipen. Honkbal was Cola, kauwgum, steenkolen Engels, en de dump in Benschop met Amerikaanse afdankertjes. Met Ria ging Peter samenwonen aan de Utrechtse Draaiweg. Ik herinner me dat hij daar fijnbesnaard een werper in wind up tekende voor op de wedstrijdaffiches van de club. Nog mooier was zijn loepzuivere aquarel van een honkbalhandschoen voor het jubileumboek dat we in 1988 maakten. Peter was artistiek. Hij schiep met gevoel. Hij was ook nog een poos mijn coach. We werden eens tweede van Nederland in een schaduwcompetitie. Tussen het roken van haar dagelijkse dope van drie pakjes mentholsigaretten door, kregen we toen allemaal een kus van voorzitster Line Klein. Die vond de knipperbol uit. Naar mate de avond vorderde,veranderde de verhouding tussen sherry en jus d’orange drastisch, en snel. In die jaren was mijn moeder manisch-depressief. Ze verwaarloosde de hond, een tackel. Hij mocht bij Peter en Ria logeren in Deil, en bleef er tot het einde tussen de katten. UVV was meer dan honkbal, het was onze sociale omgeving. Zou dat met de jongere generaties tegenwoordig ook zo werken?

UVV en zijn geschiedenis zitten in mijn hoofd, en niet in kasten. Ik heb überhaupt weinig tastbaars aan de honkbalverslaving overgehouden. Ja, het voor mij allerbelangrijkste: mijn vrouw, de glans in mijn leven. En nog iets. Dat staat hier recht voor me op mijn bureau. Het is een bronzen beeldje van de beschermheilige van de Italiaanse designstad Parma. Samen met Ellen ontvangen in 1984, op het gemeentehuis daar, heel officieel, uit handen van de Italiaanse honkbalambassadeur Aldo Notari. Met Ellen had ik toen voor ons jeugdteam een trainingskamp georganiseerd bij de Messi’s van het Europese honkbal. Enkele weken later woonde ik met Ellen samen. Een jaar later gingen we als stel terug naar Parma. Daar bezochten we in zijn flatje Win Remmerswaal, een oud-prof, die door mijn bemiddeling in Parma was komen honkballen. Tegenwoordig verdienen spelersmakelaars een vermogen, ik legde er op toe. We bezochten ook de veldmaarschalk van het honkbal in Parma, Salvatore Varriale, en vertelden vol trots dat we onze kat naar hem hadden vernoemd. Daar maakten we een vergissing. Italianen houden niet van katten. In Amerika opgegroeide Italianen evenmin. Ook hierover babbelde ik met Peter een week voor zijn dood. Als ik dit allemaal zo opschrijf, overvalt me de weemoed. Ik mijmerde vanmiddag met nostalgie aan de waterkant in het onverwacht leuke authentieke plaatsje Pernis tussen de olieraffinaderijen waar ik met mijn bevriende collega Cees naartoe was gegaan voor de wekelijkse urenlange therapeutische wandeling. Een honkbalwedstrijd verliezen kan hard aankomen, maar is altijd nog tot daar aan toe. Een partner voorgoed kwijtraken aan een ziekte is daarmee onvergelijkbaar. Dat is genadeloos en tast heel je wezen aan. Ik heb geen krantenknipsels (meer), ik heb het geheugen (nog), met het vastomlijnde beeld van de doodzieke Peter met vlassig haar die geen stap zonder Ria kon verzetten, net als vroeger maar dan anders, en die bouillon kreeg voorgezet. Een week later was hij dood. Ik was nog net op tijd. Ik heb er geen archiefkast voor nodig.

Douwe Bob vieren met roze tompoezen

Het zijn dagen met dompers. Zomerse dagen met de gebruikelijke geneugten waarvan de meeste door ziekte aan ons neus voorbij gaan. Ik vrees de mentale terugval van de mantelzorger die op blote voeten de marathon loopt over verraderlijke kopspijkertjes en van die gemene vlijmscherpe kiezelsteentjes. Ik knok tegen versomberen. Maar elke avond duik ik momenteel doordesemd van spanning en hondsmoe mijn bed in. Met het voornemen mijn madelief de volgende dag maar eens gewoon tussen de andere dementerenden in het verpleeghuis te laten en iets ongedwongen leuks voor mezelf te gaan doen. Elke ochtend sta ik voor zonsopgang op, laat ik een traan, en maak ik toch weer nieuwe plannen voor met mijn vrouw. Mijn echtgenote is een stilleven geworden. Ze zegt bijna niets meer, ze kijkt me vaak met doffe uitdrukkingsloze ogen aan. Ongrijpbaar. Afgelopen week was exemplarisch.

Tijdens het hogedrukgebied in de week vóór Pinksteren beleefde ik zelf innerlijk een depressie als afkomstig van de Azoren. ‘Maar er komt vermoedelijk nog heel veel bij haar binnen’, bracht vriendin Maggy aan de vooravond van Pinksteren verlichting in de atmosfeer. Daar heeft ze mogelijk een punt. Dementerenden worden zo gemakkelijk onderschat. Ik maak mezelf verdrietig bij het denken aan de mensen die ons links laten liggen en van wie ik dat nooit had verwacht. Maar ik vergeet dan gemakshalve hoeveel mensen nog heel dicht om ons heen staan, personen ook van wie ik dit nimmer had vermoed, of luitjes die plots opduiken. Ellen blijft trouwens hoe dan ook een krachtige magneet – het is de onverbrekelijkheid die me telkens opnieuw naar het verpleeghuis doet terugrijden. Dat blijft zo.

Las bij mijn eerste kopje koffie, en met de bekende ketelmuziek van de stampende wasmachine boven mijn hoofd, een mailtje van Marieke Dubbelman die ik tot dusver alleen maar kende als het Vinexvrouwtje van het Algemeen Dagblad/ Utrechts Nieuwsblad. Haar vader woont in hetzelfde verpleeghuis als Ellen. Ook de vader van Marieke heeft parkinson, met een abonnement (haar woorden) op blaasontstekingen en hallucinaties. Hij lijdt bovendien aan prostaatkanker. De columniste schreef me, nooit eerder te hebben beseft dat er nog zoveel bestaat tussen leven en dood. Eenvoudig te raden waar ze op doelt: de onmachtige frustratie waarmee de aftakeling gepaard gaat, de knagende afhankelijkheid ook. Marieke mailde over een talkshow in de bibliotheek van Vleuterweide. Voor de volgende aflevering zoomt ze in op verpleeghuisliteratuur. Of ik, met Ernst Nordholt en Hugo Borst, haar gast wilde zijn. Alle drie hebben we één of meer boeken geschreven over het dwaalspoor dat zich onafwendbaar aandiende. Er is zoveel belangstelling voor het thema verpleeghuisliteratuur dat de talkshow naar de Centrale Bibliotheek in de stad Utrecht verhuist.

Hoe het in een verpleeghuis toegaat, wil Marieke van haar gasten weten. Waarom daarover schrijven? En wat laat de auteur achterwege? Ja, waarom schrijf ik over ons gekantelde bestaan waarbij ik niet schroom me kwetsbaar op te stellen? Waarom geef ik mij bloot? Misschien vind ik tot op zekere hoogte troost in mijn proza. Ik deel complimentjes uit aan het verpleeghuis, maar zoom voor een uitlaadklep ook in op beroerde ervaringen. Een onbekende schreef me: Je kunt het aanraken wat je vertelt. Misschien is het dàt wel: de aanraking, die zachte warme hand van Ellen die ik mee naar huis neem en die in de mijne rust als ik mijn emoties in zinnen vervat. Schrijven is accentueren, voelen met je pen, schilderen met woorden, schrijven is kortom als aquarelleren. De reacties hebben de herkenning door lotgenoten gemeen. Het zijn de ontroering en verslagenheid die alleen begrepen en gevoeld kunnen worden door personen die op dezelfde wrede en onmenselijke wijze zo frontaal met een onherstelbare hersenaandoening gelijk een spookrijder in botsing zijn gekomen. Misschien hoop ik ook wel dat er meer ervaringsfeitelijk gelezen wordt in de zorg. Zodat die meer gaat aansluiten bij de werkelijkheid van de verpleeghuisbewoners in heel hun uniciteit.

En wat schrijf ik niét? Het meeste. Men kan mij geen groter compliment maken dan dat mijn schrijven met grote subtiliteit gepaard gaat. Ellen kan niet meer over mijn schouder meekijken en speldenprikken uitdelen. Vandaar. Er is veel waarover ik niét schrijf, de dingen die ik als te privé beschouw. Ik laat mijn lezers heel dichtbij komen, maar blijf niettemin afstand bewaren. Het is steeds weer een afweging uit respect voor de vrouw die onvervangbaar is. Dat wil ik ook meegeven aan de twee kleinkinderen die zich Ellen moeten blijven herinneren als die grandioos bijzondere, hartveroverend lieve oma. Een mooie verschijning bovendien die de eeuwige jeugd aan haar bips had hangen. Nog steeds overigens oogt ze als door een ringetje te halen. Mooi modieus gekleed en tiptop verzorgd maken minder ziek. Onvervangbaar blijft ze als levensgezellin – daarom geen veroordeling ván maar wel verbazing óver Arnold Grunberg die in relaties altijd een plan B. in reserve zegt te hebben. Kan me er niets bij voorstellen.

Dagen met dompers. Ellen die ook thuis tijdens het eten de kaken stijf op elkaar geklemd hield. De lepel ontmoette onbegrepen weerstand. Hele dagen in de achtertuin zonder dat ze een woord zei. Ze keek strak voor zich uit of dommelde met gebogen hoofd. Zo benieuwd naar wat er achter haar masker schuilgaat. Inderdaad Marieke, het doet beseffen dat er nog zo verschrikkelijk veel geheimen bestaan tussen leven en dood. Het ongeloof meandert alle kanten op zodra ik me door zorgverleners in de steek gelaten weet. Zoals door een zorghotel. Dat vertikte het deze week, vijf minuten tussen de middag extra uit te trekken voor een toilettering van Ellen na dik twee uur reistijd. Even de helpende hand zodat we in de aanloop naar Pinksteren al vroeg van het zomerse weer aan zee konden genieten en niet op het heetst van de dag in de auto hoefden te zitten. De bagage kon wel zo lang in de kofferbak blijven als de kamer pas halverwege de middag beschikbaar kwam. Maar nee. Ze troffen de achilleshiel van deze mantelzorger. Ik kon soebatten wat ik wilde, kon ze in een opgewonden discours over de telefoon wurgen, kon dreigen met annuleren – het bracht geen enkele verandering in de vilein weigerachtige houding die me als emotionele jojo (voor even) sloopte. Was er ziek van. Het zijn van die zorgzusters met een ingenaaide tachograaf.

Voor even gesloopt. Voor even, want toen sloeg bij Ellen de wijzer uit naar een warmtefront. Dan kun je ineens weer de hele wereld aan. Het is het ziektebeeld. Voortdurend intervallen. De treurnis over het vakantieadres verdween op slag achter de horizon. Een lepel die een mond trof die dicht bleef? Gewoon later nogmaals proberen. Enzovoorts. Ellen had een opleving, een boost, veel belangrijker. Het begon bij het ophalen de zaterdag voor Pinksteren.

‘Waar gaan we naartoe?’, klonk het met vaste stem. Ze was volledig ontwaakt en weg uit de cocon.

‘Wat denk je zelf?’

‘Naar huis soms? Oh lekker, heerlijk, wat fijn. Ik ken het hier’.

Ze noemde me bij mijn voornaam. Dat had ik al heel lang niet meer gehoord. Ze wuifde naar enkele voorbijgangers. Die zwaaiden verbaasd terug. Die dachten wellicht: die vrouw zit al vroeg met haar gedachten bij het Songfestival.

‘Kun je niet wat harder rijden?’

Het kon niet op. Ik leefde helemaal op. De energie kwam terug. Een week met dompers kreeg een schitterende apotheose. Een tussenstop bij de super voor tompoezen en verse slagroom. Voor Eerste Pinksterdag overwoog ik een lange romantische wandeling door het stiltegebied met zijn rietstengels en broedplekken nabij de plassen van Nieuwkoop. Nostalgie en idylle, en saampjes weg van de knellende teugels der afhankelijkheid. Hockeyde Kampong niet in Barcelona? Kon gezellige tv opleveren. Was er niet iets met Max Verstappen? Werd er niet gevolleybald tegen een Aziatische ploeg van hoog niveau? Andere tijden sport, 1963, de geboorte van het legioen van Feyenoord, Eddy Pieters Graafland en Reinier Kreijermaat, Benfica en de bootreis – dat zeker niet vergeten. Achter de coulissen kwam ineens weer perspectief te voorschijn. De plannenmakerij draaide andermaal op volle toeren.

‘Wel eens gehoord, Ellen, van Douwe Bob?’

Ze zette grote ogen op.

‘Nee? Gaan we vanavond naar kijken. Met roze tompoezen. Lijkt me heel toepasselijk’.

 

 

Ik heb een chicky in het verpleeghuis

Ze vond in fracties van een seconde de voor mij allerbeste frequentie. ‘Johan, ik kom je chicky brengen. Ben je op de kamer?’ Draaide me een kwartslag om en bezag mijn zomers geklede chick in waaierrok, met naaldhakken, met eyeliners, en de gebruikelijke bruine teint van volop buitenlucht en zonuren. Mijn mokkeltje van 70 grinnikte geamuseerd vanuit de rolstoel. Daarachter verzorgster Melissa. ‘Chicky’, wat had dat ouderwets huiselijk en feestelijk geklonken, wat verkortte dat ene woordje even de mentale afstand die ik nog altijd naar het verpleeghuis beleef. Het zijn de kleine ongedwongen hartelijkheden die de doorslag geven. Niets erger dan een bedompte sterfhuissfeer bovenop het dagelijks schurende besef in slow motion weduwnaar te worden. Melissa voelde dat goed aan. Maar ja, rasechte Utrechtse, Ondiep als ik me niet vergis. Melissa had de begroeting natuurlijk niet uit haar schoolboeken. Die lijken er vaak een steile stijl bij de jongens en meisjes studenten in te pompen.

Niet afgeschreven, mijn dementerende maîtresse. Ze doet er nog toe, ik had zoals elke dag een date met mijn eigen vrouw. Aan formeel gedoe, en zeker in combi met het niet nakomen van afspraken, heb ik een broertje dood. Daarover gesproken: neem de arts met wie ik het zorgplan doornam. Heb ik een hekel aan haar? Nee, ik heb zeker geen hekel aan haar. In de parkeergarage zeggen we elkaar altijd heel minzaam gedag. Maar iemand die na tien weken nog steeds niet een afspraak is nagekomen, draagt bij aan het beeld van verpleeghuizen als instellingen waar bewoners en familie veelal nog genadebrood eten. Het wordt ervaren als hovaardij, ook al is het dat niet misschien. Iemand die tot een verpleeghuis is veroordeeld, moet eigenlijk zijn eigen oorspronkelijke huisarts kunnen behouden. Juist bij opname in een zorginstelling, en alle verdriet en verwarring daar omheen, is die door de jaren heen opgebouwde vertrouwensrelatie fundamenteel. Toch maar eens aankaarten.

De werkvloer heeft vaak beter de juiste toonhoogte te pakken dan de hogere verbureaucratiseerde echelons. Ook in ons verpleeginstelling is het de warme oprechte belangstelling die de gezelligheid brengt en voor vertrouwen zorgt. Het moet van binnen uit komen. En een mens mag zich best wel een beetje welkom weten in een verpleeghuis. Woordbreuk is een ongerijmdheid bij het belijden van de zorgcatechisatie dat kwaliteit doorslaggevend is, en dat mantelzorgers een secure behandeling behoeven omdat ze in heel hun persoonlijk lijden voortdurend een massief stenen gebouw op hun maag voelen.

Schrijven is altijd een emotioneel proces, zeg ik Arnold Grunberg na. Geen enkel blog voor eigen website en www.zorgkaartnederland.nl laat mij onberoerd. De dementie van Ellen is voor haar en voor mij een innerlijke verwoesting. Ook mijn brein is er definitief door veranderd. Er is iets in me geklapt, zoals ook actrice Petra Laseur dat beleefde, zoals ze schreef, bij het verlies van haar man, tekstschrijven en dichter Martin Veltman. Mijn omgeving vindt dat ik zo’n verpleeghuisarts moet opbellen en blijven opbellen. Maar dat is niet mijn modus vivendi. Als het moet dan is gefundeerd schrijven mijn vileine wapen. Het is ook slechts een voorbeeld, die arts. Ik houd van mensen voor wie belofte schuld maakt, voor wie het belang van Ellen te allen tijde nauwgezet voorop staat, en die bij mij als mantelzorger de gevoelige snaar weten te raken. Die zijn er gelukkig ook, bij bosjes zelfs. De kwinkslag hoort daarbij. Spouwmuren heeft ons verpleeghuis aan de onverschrokken en consistent hard werkende medewerkers van tevens de vrolijke noot. Die brengen sfeer in een omgeving waar het vrijbuiterleven de bewoners jammerlijk de rug heeft toegekeerd.

Ging vanmiddag met mijn chicky picknicken in onze eigen achtertuin. Even tevoren hoorde ik in het winkelcentrum mijn naam roepen. Verzorgster Kimberley en in de rolstoel een medebewoonster van Ellen die volledig schuilging achter een joekel van een geelbeige strandhoed. ‘Heb ik zo-even voor haar gekocht. Ik dacht, het is zulk mooi weer, ik neem haar voor een boodschapje mee naar het winkelcentrum, wist niet dat die zon zo ongemeen fel brandde’. De bewoonster met hoed, die aan het filmfestival van Cannes deed denken, zat klaar voor een kus. Het werd een vette met een mond zonder tanden. Kimberley schikte de hoed nog maar eens op het grijze bejaarde hoofd. Ontwapend en stoer, die Kim, en geknipt voor de verpleegzorg. Pas geleden nadat ik ’s morgens vroeg van mijn campingbedje op de kamer van Ellen was gekomen: ‘Doe mij een lol en haal eerst even een kam door je haar, je buren zullen anders wel denken’. Het gaf me een opgewekte start van de dag, eindelijk weer eens iemand die recht voor z’n raap zei dat ik voor schut liep.

Zulke verpleeghuismedewerkers zal Hilde de Vocht hebben bedoeld, jonge mensen met idealisme, vakliefde en stiptheid. Dat als uitgangspunt en niet het maar zoveel mogelijk kunnen verdienen. Slagersdochter De Vocht gaf dertig jaar les aan verpleegkundigen in opleiding, in april dit jaar stierf ze 56 jaar oud aan tongkanker. Ze had hart en oog voor de uniciteit van de mens. Zou Elvan haar gekend hebben?

Over deze geëngageerde verpleegkundige in opleiding gesproken, een Turkse uit Luik. Ze beëindigde een praatje vorige week met: ‘Ik ga de nachtdienst weer in, ik zie u komende maandagnacht om 3 uur’. Moest daar vreselijk om lachen. Een buitenstaander zal niet geweten hebben wat hij hoorde. Inderdaad stond ze maandagnacht om drie uur aan het bed. Maar dan wel dat van mijn vrouw, niet aan het mijne, het campingbedje, van waaruit ik toezag hoe Ellen werd verzorgd. Ik babbelde ondertussen nachtelijk met Elvan over de funeste invloed van een blaasontsteking op parkinson.

Toch apart zo’n gesprek met een Turkse uit Luik om drie uur ’s nachts over een blaasontsteking vanaf een campingbed in een verpleeghuis.

Kom er net weer vandaan. Chantal (lakte de nagels van handen en voeten van Ellen) gaf heel lief een prutje avondeten mee. Kunnen Ellen en ik morgen weer mee vooruit. Doet me denken aan coördinerend verzorgende Ron. Die is van de speklapjes en zo. Hij gaf eens twee tamelijk platte schaaltjes overgebleven eten mee. In het ene zwommen drie saucijzen in de jus. Hoe kreeg ik die saucijzen in godsnaam thuis zonder dat mijn auto onder de jus kwam? De routekaart naar huis geraadpleegd. Gekozen voor de weg met de minste bochten. Maar even de verkeersdrempels vergeten. De saucijzen waren overigens voortreffelijk.

Morgen mijn chick weer ophalen. Vooraf een kam door mijn haar. Kan gelukkig nog veel lachen. Maar niet om toezeggingen die na tien weken nog steeds niet zijn nagekomen.