We liepen Agnes tegen het lijf toen ik in het verpleeghuis met Ellen de lift naar buiten wilde nemen. Agnes bezoekt geregeld een heel oude demente mevrouw die ze vertrouwd houdt met zonlicht en een briesje. De beloning zijn hele versregels die uit het tandloze mondje van de hoogbejaarde golven zodra de naam van een dichter is gevallen. De teddybeer deint dan mee op haar schoot.
Na Agnes een praatje met de Angolese invalkracht. Een geweldig goede verzorgende. Ik had haar al eens gevraagd naar hoe ze in Nederland terecht was gekomen. Wist ze niet. Vroeg ze ook maar liever niet aan haar moeder. Wel eens geprobeerd, maar ze zag de pijnscheuten, dus liet ze het maar zo. De veronderstelling natuurlijk van een oorlogstrauma. De burgeroorlog in Angola na 1975 kostte 500.000 mensenlevens, miljoenen sloegen op de vlucht. We kregen het ditmaal over eten, over de Angolese keuken, over rijst met bakkeljauw.
Eigenlijk is het dorpse verpleeghuis een ongemeen interessante smeltkroes van culturen. Het personeel komt uit alle windstreken: Colombia, Brazilië, Suriname en de Antillen, Java, twee uit Afghanistan, één uit Angola, en ik zal nog wel het nodige vergeten. Ellen begon vanuit de rolstoel ongedurig aan mijn mouw te trekken. Maar we konden toch moeilijk aan mevrouw Kremer voorbij?! Die was helemaal opgedoft voor een spannende date, zo leek het wel. ‘Nee, nee, het wordt vandaag de duofiets’.
‘Ellen wat doe je stuurs’. Ze keek dwars door me heen. Ze weerde af. ‘Ben je boos of zo?’
‘Jij stoute kabouter, ik wil weg’. Vroeger zou ze gezegd hebben: Alles kan bij jou in de helft van de tijd, ik ben er ook nog!
Stoute kabouter, hoe kwam ze erop! Alhoewel, dit deed aan vroeger denken, ze kon soms heerlijk onredelijk jaloers zijn. Vroeger ja, mierzoete herinneringen en geen enkel gebitsglazuur daartegen bestand. Vroeger, een vaste rite was het zo hard mogelijk draaien van Bob Dylan. Ellen vond mijn enthousiasme voor deze ondoorgrondelijke ‘vocaal zwakbegaafde’ levende legende maar kinderlijk overdreven. Bij het horen van zijn ‘krassende’ mondharmonica zochten haar handen in wanhoop de oren. Voor mij was dat heiligschennis. Er konden bij Dylan stenen rollen zoveel hij wilde, Ellen bleef hem een rare kabouter vinden, en mij erbij. Het concert (of beter: de eredienst) van 1984 in Ahoy zat ze devoot uit. Toen het hoedje van Dylan tot ver over zijn neus en mondharmonica was weggezakt, was het: ‘Kom we gaan, je kunt er weer even tegen’.
Mijn echtgenote had deze aprildinsdag Agnes, de Angolese en mevrouw Kremer doorstaan, nu Bob Dylan nog. Beneden in de parkeergarage maakte ze op haar tenen als een ballerina een pirouette de Skoda in. ‘Luister Ellen, luister’. Ze zette grote ogen op. Een glimlach die breder en breder werd. Dimitri Verhulst schreef eens dat uit een fonkelend vrouwenoog energie te winnen moet zijn om de noden van deze moderne tijd te lenigen. Zou zo maar kunnen.
‘Mooi nummer?’
‘Nee’.
‘Zal ik ‘m dan maar weer uitzetten?’
‘Nee hoor’.
De mondharmonica van Dylan boorde zich in de auto dwars door de cd-speler heen. De glimlach werd een grijns, de grijns een binnenpretje. Waar zat ze nu met haar gedachten? ‘Geef deze stoute kabouter eens een kus Ellen’. Samen met Mr. Tambourine Man zochten we de stoeprand.
Ze viel stil en begon te knikkebollen. Dylan was ondertussen aangeland bij Knockin’ on Heaven’s Door. Als haar eens iets fataals overkwam, het schoot me aan de stoeprand plots door het hoofd, iets onherroepelijks, door een medische fout, of door een dwaze stommiteit – hoe zou ik ooit zilverlingen kunnen aannemen middels een hoogst immoreel en ethisch verfoeilijk zwijgcontract! Dat vind ik misschien nog wel het meest onthutsende aan die alreeds tot 21 opgelopen, voor de tuchtrechter weggemoffelde, bilateraaltjes: het door de knieën gaan van nabestaanden die zich laten afkopen. Afkopen! Ik kom uitroeptekens tekort. Ik bezag mijn onvervangbare van opzij. Niet alleen het verdoezelen zou strafbaar moeten zijn, ook het aanpakken van bloedgeld.
De vorig jaar overleden prof. dr. Bob Smalhout had gelijk toen hij me schreef dat je het van zeer dichtbij moet hebben meegemaakt om te beseffen welke innerlijke ravage dementie aanricht bij getroffene en partner. Maar ook hoezeer een fantastisch huwelijk zich nog verder verdiept. Het is de gevoelstemperatuur die naar tropische waarden gaat. Haar warme hand die rust in de mijne. De geborgenheid die Ellen bij me zoekt, en vindt. De kunst is ook zoveel mogelijk lol met elkaar te blijven maken. Niet bij de pakken neerzitten. Hoe in godsnaam kun je bezwijken voor zwijggeld en hoe verlopen zulke fluitergesprekken achter hermetisch gesloten deuren eigenlijk? Met handjeklap, met loven en bieden? Liggen er in een bureaulade ‘blundertabellen’ verborgen? Wordt voor een dode oude oma minder geboden dan voor een dode zoon? Vragen te over. En de antwoorden? Blowin’ in the wind.
Aan het einde van deze voorjaarsdinsdag bij het terugbrengen in het verpleeghuis weer even Bob Dylan.
‘Jouw stoute kabouter vraagt je ten dans, schat’.
Ze veerde op uit de rolstoel, stak beide handen uit. ‘Dans, dans met me’.
